bijgewerkt 09-01-2020
Bron:
Vroege verdedigingswerken
De belangrijkste vroege verdedigingswerken zijn de kastelen en vestingsteden, die representanten zijn van de middeleeuwse militaire werkelijkheid. We wijzen op de vestingsteden Muiden, Naarden en Weesp (in die volgorde van stadsrechtverlening) en kastelen als het Muiderslot.
De transportmogelijkheden over water maken ook duidelijk dat de Vechtstreek militair veel belangrijker was dan het Gooi, waar tot in de zestiende eeuw nauwelijks defensieve maatregelen werden getroffen. Pas toen zouden daar enkele schansen worden aangelegd, de Gooier schansen.
Met de verbetering van de militaire technieken in de vijftiende en zestiende eeuw werden de oude vestingen steeds minder relevant in de praktijk van de oorlogsvoering.
Oude Hollandse Waterlinie
De ontwikkeling van een ‘nationaal’ defensief systeem wat de waterlinies uiteindelijk zou worden kwam voort uit de strijd tegen de Spanjaarden vanaf het midden van de zestiende eeuw. In de overeenkomst van de Unie van Utrecht uit 1579 werd vastgelegd dat de Republiek een eigen leger zou krijgen, de Staatse troepen. Kort daarna werden op kleine schaal al inundaties uitgeprobeerd, zoals bij Vreeswijk. Bedreiging van Utrecht en Holland leidde uiteindelijk in 1589 tot een onderzoek naar een efficiënt militair systeem. De Vecht en de Vaartse Rijn werden onderzocht, maar ook de Gelderse Vallei. In het noordelijke deel zouden de reeds oudere schans Uitermeer en de Gooier schansen worden verbeterd en zou een schans aan de Hinderdam worden aangelegd. Een sluis in de Vecht bij de Hinderdam zou moeten zorgen dat het omringende gebied met Zuiderzeewater werd geïnundeerd. De onderzochte linie liep aldus van Muiden tot aan Vreeswijk. Door onenigheden en de militaire situatie werden de plannen vooralsnog echter niet uitgevoerd.
Een waterlinie werd toen al als een effectief systeem beschouwd om de vijand buiten te houden. Het water moest zo hoog staan dat doorwaden lastig was, maar dat er ook niet met een boot overheen gevaren kon worden. Dat principe werd vanaf de zestiende eeuw steeds verder verbeterd.
In 1629 werden de plannen door Frederik Hendrik daadwerkelijk uitgevoerd. De Spaanse en Habsburgse troepen konden daardoor niet verder dan Amersfoort naar het westen optrekken. De nodige sluizen bij Vreeswijk, Wijk bij Duurstede en de Hinderdam werden gebruikt, maar ook werden de vestingwerken van Muiden en Vreeswijk verbeterd. Op verschillende plekken, onder meer bij de Hinderdam, moesten eenvoudige aarden verdedigingswerken de zwakke plekken in de linie versterken. Doordat de linie grotendeels op Utrechts grondgebied lag, ontwikkelden de Hollanders een eigen deel van de linie dat op het Hollandse deel van de “Utrechtse linie” aansloot.
In het rampjaar 1672 werd de Republiek opnieuw bedreigd door binnenvallende troepen. Holland en Utrecht besloten om zo spoedig mogelijk de Hollandse waterlinie in werking te brengen. De sluis aan de Hinderdam en de vesting Muiden werden toen door Johan Maurits van Nassau en zijn troepen bewaakt. De waterlinie sloot nu aan op verschillende aangrenzende waterlinies, zoals in Staats-Brabant en de inundaties rond ’s-Hertogenbosch. Het noordelijke gebied tussen het Woerdens Verlaat en de Zuiderzee maakte deel uit van de zesde sector. Ondanks logistieke problemen wisten de Hollanders de linie in werking te stellen en de Fransen een half jaar lang buiten te houden. Opmerkelijk hierbij was dat Muiden niet goed was toegerust als vesting omdat Naarden die functie primair had, maar die stad was al door de Fransen ingenomen. Daarom werden de wallen van Muiden versterkt en werden uitvalsstellingen bij de ’s-Gravelandse brug en bij Ankeveen aangelegd. Uiteindelijk lukte het dus het gebied van Amsterdam tot Naarden onder water te zetten, met een verdedigingslijn van Muiden via Weesp richting Nigtevecht. Er stond ruw dertig kilometer water tussen Amsterdam en Naarden. Ondanks een vorstperiode en een dreigende doorbraak van de Fransen hield de waterlinie stand.
Toen de rust was weergekeerd werd besloten de linie tot een duurzame verdedigingslinie uit te bouwen. In 1673 werden daartoe al aanpassingen doorgevoerd, met name rond Utrecht. In het noordelijk deel werden de tijdelijke schansen Uitermeer en Hinderdam verbeterd tot permanente forten. Verder werden de vestingwerken van Weesp gemoderniseerd. Omdat Naarden buiten de linie lag, werd het zwaar gefortificeerd, de meest geavanceerde vestingstad van de linie. Die vestingwerken zijn tot op heden bewaard gebleven.
De Hollandse Waterlinie zou daarna nog tweemaal in gereedheid worden gebracht, namelijk tijdens de Spaanse en Oostenrijkse successieoorlogen in de eerste helft van de achttiende eeuw. Van volledige inundaties kwam het toen echter niet. Geleidelijk dacht men ook na over het in oostelijke richting opschuiven van de inundatiegebieden. Desondanks sloeg vooral verwaarlozing van de linie toe. Toen de Pruisen in 1787 binnenvielen verliepen de inundaties zo langzaam, dat de troepen er nauwelijks last van hadden en Amsterdam bereikten. Langs de Karnemelksloot, die een functie had in de inundatie, werden in die periode nog lunetten aangelegd. In 1813 werden ze door de Fransen geslecht. Ook in 1794-1795, bij de inval van de Fransen, werd de waterlinie snel genomen, nu door invallende vorst. In 1799 kwam nog de batterij De Roskam bij de vestingwallen van Weesp tot stand. zie verder ...
Nieuwe Hollandse Waterlinie
Tijdens de Franse bezetting werden initiatieven genomen voor een verbetering van de linie. Cornelis Kraijenhoff, arts en later directeur van de Hollandse fortificatiën en minister van Oorlog, pleitte voor een verbetering van de Hollandse Waterlinie. Alhoewel Napoleon aanvankelijk meer voelde voor een linie langs de IJssel, ging hij uiteindelijk toch akkoord. In de plannen werd de linie oostelijk langs Utrecht gelegd, zoals de oorspronkelijke Utrechtse linie uit 1629 ook had gelopen. Elders werd gebruik gemaakt van de Oude Hollandse Waterlinie, zowel oorspronkelijke als tussentijds verplaatste delen. Ook onder Willem I mocht Kraijenhoff zijn plannen, die nauwelijks werden aangepast, doorzetten. Gedurende een lange periode, van 1815 tot 1885, werd aan het systeem gewerkt.
In 1816 werd de Oude Hollandse Waterlinie definitief opgeheven, en enkele steden ten westen van Utrecht verloren hun status als liniestad.
Werkzaamheden in het noordelijk deel vonden onder meer plaats tussen 1841 en 1864. Torenforten verrezen bij Muiden (Westbatterij), Weesp (Fort aan de Ossenmarkt) en in Fort Uitermeer. Op de hoogste verdieping stonden gedekte vuuropstellingen. Ze waren omgracht en kenden een ophaalbrug. Er werden troepen gelegerd, materieel opgeslagen en dienden als uitkijkpost.
In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd, waardoor gereguleerde beperkingen werden opgelegd aan bouwactiviteiten rond militaire vestingen om vrije schootsvelden te hebben. Die kringen golden bijv. in de Vechtstreek onder meer voor de vestingen Muiden, Weesp en Naarden en de forten Uitermeer en Hinderdam. De wet bleef gelden tot 1951 (opschorting) en 1963 (intrekking). Houten huizen en gedwongen uitbreiding van steden in bepaalde richtingen herinneren nog aan de werking van deze wet.
Kort daarna moesten als gevolg van militair-technische veranderingen aanpassingen aan de linie worden doorgevoerd. Tussen 1867 en 1870 werd daarom het Offensief voor Naarden, waarvan nog slechts één van de vijf werken bestaat, aangelegd. Kort na de aanleg, in 1870, vond een eerste inundatie plaats in het kader van de Frans-Duitse Oorlog.
De Vestingwet van 1874 betekende een sterke financiële investering in de linie, terwijl vele andere vestingen werden opgeheven. Tevens bleek als gevolg van nieuwe technische vooruitgang de focus veel minder op de forten te moeten liggen.
Aan het eind van de negentiende eeuw kwam de discussie op of de forten, duur in gebruik en onderhoud en sterk verouderd, nog wel moesten worden gehandhaafd. Mobiele strijdkrachten kregen steeds meer de focus.
Toch zou de linie nog tweemaal gebruikt worden, namelijk tijdens beide wereldoorlogen. De inundatie in 1914 verliep probleemloos, en een analyse vooraf door Duitse militairen zou bijgedragen kunnen hebben aan de gerespecteerde neutraliteit. De Staat van Oorlog bleef tot 14 oktober 1919 van kracht. De linie werd in deze periode op meerdere manieren versterkt, onder meer door de aanleg van loopgravenstelsels. Ook werden, naar aanleiding van de aard van oorlogsvoering in België en Frankrijk, betonnen schuilplaatsen gebouwd. We vinden ze onder meer in de Fransche Kamp ten zuiden van Bussum. Vliegtuigen zorgden er echter voor dat langzaam getwijfeld ging worden aan de waarde van de linie.
Tijdens de mobilisatieperiode werd de linie nog verbeterd bij gebrek aan modernere middelen, onder meer door de bouw van kanon- en mitrailleurkazematten en de aanleg van tankgrachten. Een tankversperring werd gebouwd op de Zeedijk en aan de oever van het toenmalige IJsselmeer bij Muiden. De inundatie van de linie werd uiteindelijk nooit helemaal voltooid. Hoofdinlaten van de linie waren rond 1935 nog de sluisbeer bij het Muiderslot, de Grote Zeesluis in Muiden en de Oostsluis te Muiden. De eerstvolgende hoofdinlaat verder zuidelijk waren pas de sluizen bij Vreeswijk, dus samen moesten de inlaten het hele tussenliggende gebied inunderen.
De laatste keer dat delen van de linie werden geïnundeerd was in de periode 1944-1945, toen de Duitse bezetter de geallieerde opmars trachtte te stoppen. Deze Hintere Wasserstellung liep van Weesp, westelijk langs Utrecht naar het zuiden. Hiermee moest niet West-Nederland worden beschermd, maar Duitsland (en Oost-Nederland) tegen aanvallen vanaf zee. Wilde inundaties volgden nog in maart en april 1945. Gevochten werd er echter nooit. Na de Tweede Wereldoorlog werd de defensie van Nederland internationaal geregeld en kwam officieus een einde aan de linie. Vanaf 1948 volgde de gedeeltelijke ontmanteling, en in 1951 werd de linie formeel opgeheven. De Nieuwe Hollandse Waterlinie bewees in tegenstelling tot de Oude nooit in de praktijk haar nut, want nooit stonden er vreemde legers aan de randen van de inundatiegebieden.
In 2005 werd de Nieuwe Hollandse Waterlinie een Nationaal Landschap en in 2009 een rijksmonument. In 2019 is de Nieuwe Hollandse Waterlinie voorgedragen voor plaatsing op de UNESCO werelderfgoedlijst als uitbreiding van de Stelling van Amsterdam die al vanaf 1996 werelderfgoed status heeft. zie verder ...
Stelling van Amsterdam
Tussen 1883 en 1920 werd een linie van 135 kilometer lengte met inundatiegebieden, een netwerk van 45 bewapende forten, batterijen, dammen, sluizen, kanalen, duikers, kaden, wegen, magazijnen, kruitfabrieken en kazernes rond de hoofdstad aangelegd waar leger en bevolking zich konden terugtrekken voor een eventuele eindverdediging. De aanleg was een gevolg van de Vestingwet van 1874. De stelling was een verbetering van een eerdere, in de negentiende eeuw verwaarloosde “Amsterdamse linie”, die was ontworpen door C.R.Th. Krayenhoff.
De aanleg vond plaats in een goeddeels “leeg” agrarisch cultuurlandschap. Men maakte optimaal gebruik van het reliëf en van bestaande infrastructuur en waterstaatkundige werken. De linie had desondanks direct gevolgen voor zijn omgeving, al was het maar vanwege de bouw van de verdedigingswerken. Het aanwezige historisch cultuurlandschap bleef daardoor betrekkelijk gaaf bewaard. Door de Kringenwet moest bovendien bebouwing rond verdedigingswerken in hout worden opgetrokken. Daarvan zijn nog voorbeelden aanwezig.
Verdedigingswerken werden onder meer gebouwd bij potentiële doorbraakpunten, de accessen, zoals spoorlijnen. De lage ligging van het gebied rond Amsterdam zorgde voor weinig problematische inundaties. Te grote polders kregen keerkaden. Bijzondere werken zijn de kustforten, waarvan Pampus in de nabijheid van het Gooi ligt.
Na 1887 ging het militair budget voor linies vrijwel in zijn geheel daarheen. Dat zorgde er ook voor dat Muiden en Weesp in 1892 uit de Nieuwe Hollandse Waterlinie werden losgehaald en aan de Stelling van Amsterdam werden toegevoegd. Met Hinderdam en Uitermeer gebeurde dat in 1913. Ervaringen in de Eerste Wereldoorlog bij de zuiderburen noopten tot aanpassingen. Delen van de Stelling van Amsterdam werden opgenomen in de Vesting Holland. Dat gold bijvoorbeeld voor het gedeelte van Muiden tot Hinderdam.
De Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie waren ruimtelijk sterk met elkaar verweven in het gebied tussen Amsterdam en Naarden. Toen de stelling werd ingericht, was de Nieuwe Hollandse Waterlinie al op zijn retour. Om die reden werd een aantal verdedigingswerken overgeheveld.
Na de Tweede Wereldoorlog werd de linie afgewaardeerd tot “vestingwerk van geen klasse”. In de jaren erna volgde geleidelijk de formele opheffing. Na een lange sluimerende periode werd de Stelling van Amsterdam in 1992 aangewezen als provinciaal monument en in 1996 op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO geplaatst vanwege haar “outstanding universal value”. zie verder ...