Onderbouwing-de Waaien van Eemland

bijgewerkt 19-05-2020

bron: © bureau's

De Waaien van Eemland

Eemland, gelegen aan de voormalige Zuiderzee en aan de monding van het riviertje de Eem, is een uitzonderlijk gebied. Het landschap is er extreem leeg. Er zijn geen huizen of boerderijen, en ook geen bomen of struiken, zodat je er vele kilometers ver weg kunt kijken. Dit lege landschap is ontstaan in een glaciaal bekken uit het Saalien en is nog altijd laaggelegen. Het veenmoeras dat hier in het holoceen ontstond werd in de middeleeuwen ontgonnen, maar kreeg te maken met uitbreiding van de Zuiderzee en met vele overstromingen die hier tot in 1932 zijn opgetreden. De vele meertjes, ‘waaien’ genoemd, aan de kronkelige Zomerdijk zijn de tastbare herinneringen aan deze overstromingen.

Landschappelijke ontwikkeling

Geologie: De ondergrond van Eemland is een gletsjerbekken. Ooit was het een vele tientallen meters diepe laagte waar tijdens de voorlaatste ijstijd (Saale-ijstijd) een kilometers brede uitloper van het landijs in heeft gelegen. Door de glijdende bewegingen van deze gletsjertong werden ter weerszijden van het bekken zand- en kleilagen weggeduwd. Dit heeft de stuwwallen van Gooi en Veluwe opgeleverd. Na het afsmelten van het gletsjerijs zijn in het bekkengebied meren ontstaan die deels werden opgevuld met afgespoeld bodemmateriaal van de omliggende heuvels. Tijdens een warme tussenijstijd (Eemien) vormde het bekkengebied duizenden jaren lang een binnenzee. Gedurende de laatste ijstijd (Weichselien) trok de zee zich weer terug en raakte het bekkengebied verder opgevuld, in de laatste duizenden jaren van die ijstijd gebeurde dat vooral met stuivend zand. Toen ontstonden lokaal kleinere en grotere duinen, die bekend staan als dekzand of dekzandruggen. Na de laatste ijstijd, in het huidige holoceen, vormden de riviertjes in het bekkengebied, zoals de Eem, kleiige en zandige bodems. Door de toenadering van de zee stegen de grondwaterspiegels en ontstond in een groot deel van het gebied een veenmoeras wat een dik veenpakket heeft opgeleverd. In het mondingsgebied van de Eem werden vanaf de middeleeuwen door de zee klei- en zandlagen afgezet.

Geomorfologie: De Maatpolder is het mondingsgebied van het riviertje de Eem. Hier komen zowel jonge zee-afzettingen van de voormalige Zuiderzee als rivierzand en –klei van de Eem voor. Langs de voormalige kustlijn zijn lage erosiekliffen en brandingsruggen ontstaan. Ook heeft de mens er lage zomerdijken opgeworpen. Wanneer deze bij storm werden weggeslagen kon achter de dijkbres zand en klei uit de ondergrond worden weggespoeld (kolken) en verderop over het veen worden uitgespreid (overslaggronden). In het veengebied achter de kustlijn komen in de ondergrond duinen of dekzandruggen voor die tegenwoordig door inklinking en vertering van de veenbodems opnieuw boven de omgevende veengronden uitsteken. In het mondingsgebied komen hierdoor veel verschillende grondsoorten op korte afstanden en diepten van elkaar voor. Deze duinzanden, veenbodems, zeekleien en rivierafzettingen zijn van heel verschillende ouderdom en dragen bij aan de grote geodiversiteit van het gebied.

Hydrologie: Het gebied ligt in een zogenaamd tongbekken omringd door stuwwallen met een geheel eigen bekkenhydrologie en afwateringspatroon van kleine laaglandriviertjes. De afwisseling van grondsoorten (klei, zand, veen) op verschillende diepten en de invloed van (vroeger) de Zuiderzee en thans de randmeren en de Eem zorgt samen met de omliggende hogere gronden (inzijgingsgebieden) voor een gecompliceerde waterhuishouding.

Pre- en protohistorisch landgebruik: Het gebied werd steeds minder bewoonbaar toen in de laatste millennia voor Christus het zandgebied overgroeid raakte met veen. Het is mogelijk dat onder de veen- en Kleiafzettingen bewoningssporen liggen van jagers-verzamelaars of de eerste landbouwers. Er zijn in de Noordpolder te Veld enkele vondsten gedaan uit de periode mesolithicum - neolithicum.

Ontginningen en landgebruik: De vroegmiddeleeuwse voorganger van de Zuiderzee was het Almere. Deze had toen het karakter van een kleinere binnenzee, die via het Vlie in verbinding stond met de Zuiderzee. Voor de huidige kustlijn lag soms nog tientallen kilometers veengebied. Ter hoogte van Eemland was dat zo’n vijf kilometer. Rond 800 werden deze veengebieden in gebruik genomen. Met name de hoger gelegen veenmoskoepels, die enkele meters boven het omliggende water waren uitgegroeid, konden vrij gemakkelijk met sloten worden gedraineerd. Vervolgens konden er akkers op worden aangelegd en boerderijen op worden gebouwd. De al in 855 genoemde plaatsnaam Archi (Ark), ten noorden van Nijkerk, is een bewijs voor deze vroege bewoning. Onlangs zijn resten van vroegmiddeleeuwse bewoning (mogelijk van Ark) gevonden in Flevoland. De bewoonbaarheid verminderde in de eeuwen die volgden. Door de ontwatering klonk het veen in en oxideerde het. Overal in het veengebied rond het Almere daalde het maaiveld en werd het veen gevoeliger voor overstroming en kustafslag. Vooral omstreeks 1200 veroorzaakten stormvloeden grote overstromingen. Tijdens de Allerheiligenvloed van 1170 brak de Noordzee door de duinenrij tussen Huisduinen en Texel. Het smalle water Marsdiep veranderde in een zeegat. Doordat ook het Vlie zich verbreedde, werd het Almere in plaats van een binnenmeer steeds meer een grote zee-inham. In een archiefstuk uit het Oostzeegebied van omstreeks 1300 wordt deze zee-inham voor het eerst vermeld als Sudersee.

De ontginningsstructuur van het huidige Eemland stamt waarschijnlijk uit de twaalfde en dertiende eeuw. Mogelijk profiteerde men hierbij van het uitbreidende Almere, omdat het door het nabije water gemakkelijker werd het water via de Eem af te voeren. Vanaf de Eem werden sloten naar het westen gegraven, zodat het veen werd ontwaterd.  Zo werd het gebied in lange stroken verdeeld, die tot op heden het landschap bepalen. De huidige Zomerdijk was waarschijnlijk de eerste achterkade van deze ontginningen. Deze keerde het water uit het nog niet ontgonnen veenmoeras ten westen ervan. De eerste boerderijen stonden waarschijnlijk dicht bij de Eem, maar doordat ook hier het maaiveld daalde werd het te nat voor akkerbouw en bewoning. Vervolgens werden de sloten verder westwaarts gegraven en ontstond een nieuw ontginningsblok met een achterkade op de huidige Meentweg. Toen het ook hier te nat werd ontstond een derde ontginningsblok met de Gooyersgracht als achterkade. Ondertussen kregen deze ontginningen te maken met steeds vaker optredende overstromingen vanuit de Zuiderzee en de Eem. Langs de Eem werd een dijk opgeworpen die later werd teruggelegd tot op de eerste achterkade, de huidige Zomerdijk. De Meentdijk in het noorden beschermde tegen overstromingen direct vanuit de Zuiderzee. De naam Zomerdijk veronderstelt al dat deze niet in staat was om hogere hoogwaters te keren. Uiteindelijk werd de Wakkerendijk (nu Meentweg) de waterkerende dijk. De polders ten oosten van de Wakkerendijk raakten vrijwel geheel onbewoond. Alle boerderijen kwamen binnendijks van de Wakkerendijk te liggen. De Zomerdijk en de Meentdijk konden overstromen, maar zijn in de loop van de geschiedenis ook talloze malen doorgebroken. De vele overstromingskolken, de waaien, getuigen daar nog van. Langs de dijk ligt een brede zone met zogenaamde overslaggronden, bestaande uit het materiaal dat door het overstromingswater uit de waaien is geschuurd. Door de vroegere overstromingen is het landschap extreem open, zonder bebouwing en zonder opgaande begroeiing.

Gedurende de overstromingen is er tussen de Eem en de Zomerdijk een dikke laag klei op het veen afgezet. Ten westen van de Zomerdijk is de kleilaag dunner. De veenlaag is in de loop der eeuwen door klink en oxidatie dunner geworden. Ten westen van de Wakkerendijk ligt vaak zand in de bovengrond. Dat geldt ook voor enkele smalle zandruggen in de Noordpolder te Veld.

Waterbeheer: De Zomerdijk kon alleen bij ‘gewone’ hoogwaters bescherming bieden. Het gebied kon vanuit de Zuiderzee en via de Eem overstromen. De vele overstromingskolken, de waaien, zijn daar de getuigen van. De zomerdijk en andere kaden bemoeilijkten bij normale waterstanden de afwatering van het laaggelegen gebied. Daarom zitten daar sluizen in.

Pas na de aanleg van de Afsluitdijk in 1932 kwamen reguliere overstromingen tot een einde. Toch zijn overstromingen niet helemaal uitgesloten. Het gebied ten oosten van de Wakkerendijk wordt formeel nog tot buitendijks gebied gerekend. De recent gebouwde boerderijen in de Maatpolder staan op nieuwe terpen, zo is op het hoogtebeeld te zien. De Wakkerendijk is nog steeds de primaire waterkering.

Nederzettings- en buitenplaatsontwikkeling: Door de vele overstromingen is het gebied onbewoond. De bewoning ligt in een lint langs de binnendijkse westkant van de Wakkerendijk. Onder de kleilaag kunnen resten van verlaten bewoning liggen.

Natuur: De vochtige en natte zeer open weidegronden zijn uitermate geschikt voor weidevogels. Het gebied is deels in agrarisch gebruik en deels in handen van natuurorganisaties. Een strook langs het Eemmeer is in handen van Natuurmonumenten.

Ondergrond bepaalt menselijk gebruik

De hoog opgegroeide hoogveenkoepels boden al vroeg bestaansmogelijkheden aan de mens. Later was dat ook het geval met het vlakkere gebied van het huidige Eemland. Direct na de ontginning was op het ontwaterde veen nog akkerbouw mogelijk, maar toen het door maaivelddaling natter werd, werd grasland het overheersende landgebruik. Bewoning was niet meer mogelijk op de natte veengronden die regelmatig overstroomden.

Menselijk gebruik vormt landschap

Ontginning en ontwatering vanaf de vroege middeleeuwen was een van de oorzaken van de uitbreiding van het Almere tot de Zuiderzee. De wijze waarop in de middeleeuwen het veengebied met sloten werd ontwaterd en verdeeld bepaalt tot heden het landschapsbeeld. Dat geldt ook voor de kaden die toen zijn aangelegd.

Mens en water

In het gebied zijn veel aspecten van de omgang met water te zien: afwateringssloten, dijken en kaden, sluizen, hoogteverschillen in waterniveaus en natuurlijk de waaien.

Zichtbare zaken in het landschap

  • De lage ligging in contrast met de stuwwal van het Gooi in de verte
  • De middeleeuwse strokenverkaveling en de voormalige achterkaden
  • Extreem open, onbebouwd en boomloos landschap als gevolg van vroegere overstromingen
  • De rivier de Eem en de kaden daarlangs
  • De Zomerdijk, vroeger een achterkade die verhoogd is, en de vele waaien daarin
  • De Wakkerendijk (Meentweg), nog steeds primaire waterkering, met aan de binnendijkse westkant het bewoningslint en de oostkant het zeer open polderlandschap.

Perspectief

Het gebied is landschappelijk van internationale betekenis vanwege de, ook voor Nederland bijzondere, zeer grote openheid (onbebouwd, afwezigheid opgaand groen) die samenhangt met de vroegere overstromingen, en de gave verkaveling, en de waaien. De Waaien van Eemland zijn aardkundig monument. Het gebied hoort tot Nationaal Landschap Arkenheem-Eemland.

Bronnen

  • Blijdenstijn, R., 2015. Tastbare Tijd 2.0. Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht.
  • Bont, C., 2008. Vergeten Land. Ontginning, bewoning en waterbeheer in de West-Nederlandse veengebieden.
  • Bronbacher, A.A. & W. Hoogendoorn, 1997. Aardkundige waarden in de provincie Utrecht.
  • Hoogendoorn, W., 2006. Waaien in Eemland. Aardkundig excursiepunt 1. Grondboor & Hamer nr 1 - 2006
  • Mijnssen-Dulith, M., 2007. Amersfoort lag aan zee. Waterschapskroniek Vallei & Eem, deel 1 (777-1616).
  • Neefjes, J. & H. Bleumink, 2017. Cultuurhistorische IJsselmeerbiografie : synthese met ruimtelijke karakteristieken als bouwstenen voor ontwikkeling
  • Dooren, F. van, 1986. Landschappen van Nijkerk-Arkemheen. Nijkerk.

Figuur 1. Situatiekaart en hoogtebeeld, met 1 de Eem, ontginningsbasis van de veenontginningen, 2 de Zomerdijk, eerste achterkade later verhoogd tot zomerwaterkering (met veel waaien), 3 Wakkerendijk (Meentweg), tweede achterkade, later primaire waterkering met binnendijkse lintbebouwing, 4 laatste achterkade, Gooyersgracht. Opmerkelijk is dat de Maatpolder nu hoger ligt, doordat er dankzij vroegere overstromingen meer klei is afgezet. In de Noordpolder te Veld is het effect van inklinking te zien door de lagere ligging en de zandrug die tevoorschijn is gekomen. Op deze zandrug zijn enkele prehistorische vondsten gedaan. Blaricum ligt op de stuwwal.

Figuur 2. Waaien in de noordelijke Zomerdijk, rechts is de verhoging van de dijk zichtbaar. Foto Geopark.