Onderbouwing-Oostbroek en Niënhof e.o.

bijgewerkt 23-05-2020

bron: © bureau's

Oostbroek en Niënhof

In en om de landgoederen Oostbroek en Niënhof bevinden zich restanten van historische stroombeddingen van de Kromme Rijn met opgevulde beddingen / stroomruggen (zand), oeverwallen (zavel), (klei)kommen en deels verlande dichtgeslibde restgeulen. Vanuit het klooster Oostbroek werden in de late middeleeuwen diverse veen- en broekontginningen georganiseerd. De landgoederen zijn kenmerkend voor die van de Stichtse Lustwarande en niet los te zien van de stad Utrecht: de elite verdiende zijn geld in de stad en gaf dat uit aan buitenhuizen op korte afstand van zijn primaire woning. Het gebied is geomorfologisch, cultuurhistorisch en ecologisch relevant.

Landschappelijke ontwikkeling

Geologie: In dit gebied langs de westelijke flank van de Utrechtse Heuvelrug (een stuwwal uit de voorlaatste ijstijd) komen in de ondergrond de rivierafzettingen van Rijn en Maas voor uit verschillende ijstijden en tussen-ijstijden. Gedurende de koudste en droogste fasen van de laatste ijstijd (Weichsel ijstijd) was de riviervlakte goeddeels drooggevallen en kwam het tot massale verstuiving van fijnkorrelige rivierzanden. Dit verstoven materiaal werd als een deken afgezet over grote delen van Nederland wat het de naam ‘dekzand’ heeft gegeven. Na afloop van de laatste ijstijd steeg de zeespiegel, en de grondwaterspiegels stegen mee. Het landschap werd daardoor langzaam steeds natter en grote delen van de riviervlakte veranderden in een veenmoeras doorsneden door riviertakken van de Rijn. Als gevolg van zeespiegelstijging, en later door kleibedekking, heeft deze rivier zich bij voortduring weten te verleggen. In het gebied zijn zeker vijf verschillende voormalige Rijntakken aan te wijzen omdat het beddingzand als lange zandlinten in de ondergrond aanwezig is. De voorlaatst gevormde Rijntak wordt de Kromme Rijn (Oude Rijn) genoemd. Die stroomde tussen de vroege ijzertijd en het moment van afdamming in 1122 soms vlak langs de heuvelrug bij Zeist. Een groot deel werd echter van de Utrechtse Heuvelrug gescheiden door een brede laaggelegen zone waar in de late middeleeuwen moerassen werden ontgonnen.

Na een hoop strubbelingen en problemen met overstromingen, vooral in Utrecht en Leiden, werd de Kromme Rijn (Oude Rijn) in 1122 bij Wijk bij Duurstede afgedamd op last van de bisschop van Utrecht, Godebald. De agrarische belangen prevaleerden boven de handelsbelangen van de scheepvaart. Een eerdere aftakking die eerst als Lek begon, werd daarna de hoofdstroom van de rivier  (en is dus de laatste tak).

Geomorfologie: De fossiele rivierbeddingen (rivierzand) zijn nog als brede zogenaamde stroomruggen (opgevulde beddingen) in het landschap zichtbaar en worden afgedekt door kleiige oeverwallen. Op hoogtebeelden zijn ze als fraaie lussen in het landschap zichtbaar (zie figuur 1). Verlaten en slechts ten dele dichtgeslibte riviergeulen zijn als ‘restgeulen’ in het landschap bewaard gebleven. Daarbuiten komen de kleiige en natte rivierkommen voor.

Hydrologie: Het is een kwelgebied dat zowel vanuit de Heuvelrug (een infiltratiegebied) als door rivierwater wordt gevoed. Wateronttrekking vindt plaats via de weteringen (aangelegd ter ontginning van het natte land), voor waterwinning (industrie, drinkwater), voor de drooglegging van landbouwgronden en via het Amsterdam-Rijnkanaal. De grondwaterstanddaling wordt sinds 1980 gecompenseerd door waterstaatkundige maatregelen. Verder is het aandeel kwelwater verminderd (door verminderde inzijging) en het aangevoerde rivierwater vermeerderd.

Pre- en protohistorie: In de verschillende perioden van de (pre)historie waren alleen die stroomruggen bruikbaar, die óf op dat moment actief waren (en dan bewoonde men de oeverwal), of die reeds verland waren, waardoor ook de verzande bedding bewoond kon worden. Uit het gebied van Oostbroek/Niënhof zelf zijn echter, ook van de fossiele stroomruggen, alleen archeologische vondsten vanaf de late middeleeuwen bekend.

Ontginningen en landgebruik: Er is een groot onderscheid tussen de wat hoger liggende oeverwallen van de Kromme Rijn en de daarachter gelegen komgebieden. De oeverwallen in de regio worden al sinds de Bronstijd bewoond, afhankelijk uiteraard van het moment van vorming van de specifieke oeverwallen (zie hierboven). Bij die oeverwallen gaat het namelijk niet alleen om die langs de huidige Kromme Rijn, maar ook die langs fossiele lopen, zoals de Bisschopswetering. Deze Rijnarm was actief in de laat-Romeinse tijd. Niënhof ligt op deze jongere oeverwal, en hoort dus tot de gebieden met oudere ontginningen. De daarachterliggende komgronden, zoals het Kattenbroek tussen Bunnik en Zeist en de ontginning Zeisteroever, konden pas grootschalig in gebruik worden genomen na de afdamming van de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede in 1122. Datzelfde geldt voor het Oostbroek.

De ontginning en bewoning van het gebied is niet los te zien van de kerkelijke en wereldlijke invloed van de stad Utrecht. In 1121 lieten de ridders Herman en Dirk hier bij hun optrekje een kerkje bouwen, dat werd gewijd aan Onze Lieve Vrouw en de heilige Laurentius. In 1122 en 1125 kregen de broers vervolgens het héle Oostbroek door konings- en bisschopsschenkingen in bezit, zowel de gronden, als rechten erop, als de rechtsmacht. Die waren echter vooralsnog onontgonnen en leverden weinig inkomsten op. Op de oever van de Kromme Rijn, die buiten de broekontginning van Zeisteroever was gebleven, werd een abdij gebouwd.

De Hoofddijk werd als weg naar de abdij aangelegd. Vrij snel daarna moet met de ontginning van vooral de directe omgeving zijn gestart door de kloosterlingen, het Oostbroek van zuid naar noord (met een kleine restontginning in het zuiden, het Onland). Zowel binnen als buiten het rechtsgebied van de abdij vormde de Hoofddijk de ontginningsas voor de broekontginningen. Vermoedelijk heeft de bisschop als landsheer een rol gespeeld in de structurering van de ontginningen tot aan de zandgronden van de Vuursche en het Gooi.

Waterbeheer: De abdij Oostbroek werd in een waterrijke omgeving aangelegd. Met de ontginningen werd niet alleen het omliggende klei- en veenlandschap ontwaterd en voor gebruik geschikt gemaakt, maar konden ook de nu nog herkenbare grachten van de abdij worden gevuld.  Diverse weteringen in de omgeving zorgden voor afwatering van het gebied naar de Rijn en naar de Utrechtse stadsgracht. Mogelijk heeft men ook tussentijds het afwateringspatroon gewijzigd en zijn bepaalde lopen buiten gebruik geraakt.

Nederzettings- en buitenplaatsontwikkeling:  Van de twee latere buitenplaatsen is Oostbroek de oudste. De basis hiervoor werd gelegd in de vorm van een abdij in de late middeleeuwen, zoals we hiervoor al zagen. Het was aanvankelijk een dubbelklooster voor mannen en vrouwen, maar werd vóór 1165 al ‘ontdubbeld’. Niënhof was oorspronkelijk een uithof van de abdij Oostbroek, een ‘nieuwe hof’. Het erf Niënhof ontwikkelde zich als buitenplaats in de 18e eeuw. Bij een oudere boerderij, in 1681 gebouwd of verbouwd, werd vóór 1738 een buitenhuis gebouwd voor de nieuwe eigenaren, de familie Pesters. Johan Pesters (1620-1703), eigenaar van Niënhof, was in dienst van koning-stadhouder Willem III. Zijn nazaten moeten de boerderij en later het landhuis hebben laten bouwen. Ook werd er bij het nieuwe huis een tuin in formele stijl aangelegd, met lanen, strak geprofileerde vijvers, een doolhof en een theekoepel aan de Rijn. Naar de mode van de tijd werd de tuin in de 19e eeuw gewijzigd in een landschappelijke aanleg, met vloeiende lijnen, mogelijk naar ontwerp van de bekende tuinarchitect L.A. Springer. In 1892 verrees een nieuw huis, dat in 1929 weer werd afgebroken. Het oude herenhuis werd weer tot huis omgebouwd; een aantal bijgebouwen verdween in 1986.

Oostbroek werd al in 1543 zwaar beschadigd door militairen, en na 1570 waren er nog nauwelijks monniken over. Op last van de stad Utrecht werd het klooster toen afgebroken. In de late 17e eeuw werd het terrein verkocht ten behoeve van het stichten van een buiten. In 1780 werd dit eerste huis afgebroken en een nieuw gebouwd, hetgeen zich een eeuw later herhaalde. Tuinarchitect Van Lunteren was verantwoordelijk voor de aanleg van het parkbos. Het Utrechts Landschap is de huidige eigenaar-gebruiker.

Militair erfgoed: Het gebied grenst aan het inundatiegebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar maakte er zelf geen deel van uit.

Natuur: Op beide landgoederen komen soortenrijke loofbossen voor, de laatste met een rijke ondergroei. Op Oostbroek gaat het om essen- en beukenbos. Kleine akkers zijn een leefgebied voor de patrijs. In een gegraven nevengeul langs de Kromme Rijn vinden nog natuurlijke rivierprocessen plaats, met een rijke flora en fauna, waaronder de ringslang, smaragdlibel en ijsvogel. De oude riviergeulen op de Niënhof en Oostbroek zijn aangemerkt als aardkundig monument. Oostbroek en Niënhof, waarin ook een deel van de oude loop van de Kromme Rijn is uitgegraven, zijn een belangrijk onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. De roerdomp, dodaars en diverse amfibiesoorten komen er voor. Een wildviaduct bevindt zich in het gebied. Kenmerkend voor de buitenplaatsen is stinzenflora, waaronder sneeuwklokjes.

Ondergrond bepaalt menselijk gebruik

De ontginning en het gebruik van het gebied hangen nauw samen met de mogelijkheden die ontstonden rond de afdamming van de Kromme Rijn in 1122. Toen de mogelijkheden tot ontginning eenmaal gerealiseerd waren, kon het nieuwe land worden bestemd voor de vestiging van een nieuwe institutie: de abdij Oostbroek, van waaruit later een uithof (Niënhof) werd gesticht. Deze bezitsontwikkeling in combinatie met de ligging in de nabijheid van de stad Utrecht zorgde vervolgens voor de stichting van buitenplaatsen, waarbij het gevarieerde landgebruik op de landgoederen duidelijk de kleinschalige afwisseling van rivierafzettingen in de ondergrond laat zien.

Menselijk gebruik vormt landschap

Door de ingrijpende ontginning en de daarop volgende functieveranderingen is het landschap rond Oostbroek en Niënhof met enige regelmaat veranderd. De ontwatering, klink en oxidatie van het kleiige veen zijn vanuit aardkundig perspectief wel de meest in het oog springende veranderingen. In dat landschap werd een kloosterterrein met uithof gesticht, later omgevormd tot twee buitenplaatsen. Op kleinere schaal gaat het om de aanleg van grachten en vijvers in de verschillende fasen van beide ‘erven’. Het is aannemelijk dat de bossen ten dele vegetatiekundige overeenkomsten vertonen met de bossen van vóór de ontginning.

Mens en water

Ondanks de beperkte invloed van het rivierwater bleef water een hoofdonderwerp bij het gebruik van het gebied. De omgeving van Oostbroek kent een ingewikkeld afwateringssysteem dat in de loop van de tijd flink is gewijzigd: onder meer de stroomrichting van de Biltse Grift is omgedraaid. Steeds heeft men, bijvoorbeeld voor het vullen van watergangen, grachten en vijvers, niet alleen het water geweerd, maar er ook dankbaar gebruik van gemaakt.

Zichtbare zaken in het landschap

  • Het reliëf van fossiele stroomruggen tussen Oostbroek en Niënhof;
  • De uitgegraven oude Kromme Rijn-armen bij Oostbroek en Niënhof met actieve aardkundige processen en grote ecologische kwaliteiten;
  • De buitenplaatsen Oostbroek en Niënhof met een gave landschappelijke structuur, tuinhistorische kwaliteiten en waardevolle bouwkunst uit de achttiende tot twintigste eeuw;
  • (Historisch-)ecologische kwaliteiten van de aanwezige bosopstanden;
  • Een naar meerdere zijden nog herkenbaar oeverwal- en komontginningslandschap (met verbindingen naar de Kromme Rijnoevers, Fort Vechten en de stuwwal bij De Bilt), waardoor de plaats van beide buitenplaatsen in de landschapsstructuur nog herkenbaar is.

Perspectief

Beide landgoederen zijn eigendom van Het Utrechts Landschap en kennen daardoor een duurzaam beheer, gericht op behoud en herstel van ecologische en cultuurhistorische waarden. Op gebiedsniveau kent Oostbroek de beste juridische bescherming van de twee, als rijksbeschermde buitenplaats met bovendien een erkend archeologisch terrein (AMK-terrein). Op beide buitenplaatsen ligt een aantal rijksmonumenten. Het gebied behoort bovendien voor een belangrijk deel tot het Natuurnetwerk Nederland, en verder zijn de vroegere beddingen van de Kromme Rijn aangewezen als aardkundig monument. In educatief en kennisopzicht heeft Oostbroek een belangrijke functie als vestigingslocatie van Landschap Erfgoed Utrecht en Het Utrechts Landschap. Ontwikkelingen zijn vooral gericht op het behoud van cultuurhistorische waarden; het beheer is gericht op behoud en ontwikkeling van karakteristieke biodiversiteit. Verstedelijking en verdroging zijn belangrijke bedreigingen waarmee rekening wordt gehouden in het beheer.

Bronnen

  • Actueel Hoogtebestand Nederland, generaties 1, 2 en 3
  • ARCHIS III, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • Berendsen, H.J.A., 1982. De genese van het landschap in het zuiden van de provincie Utrecht. Dissertatie.
  • Berendsen, H.J.A., 1983. De ontwikkeling van het rivierenpatroon in de omgeving van Utrecht. Geografisch Tijdschrift.
  • Blijdenstijn, R., 2015. Tastbare tijd. Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht. Provincie Utrecht, Utrecht.
  • Bodemkaart van Nederland, 1:50.000
  • Broer, C.J.C., 2011. Monniken in het moeras. De vroegste geschiedenis van de abdij van Sint-Laurens in het Oostbroek bij Utrecht.
  • Broer, C.J.C., z.d. Over de Benedictijner abdij van Sint-Laurens. Bijdrage tot een biografie van het landschap rond Oostbroek-De Bilt. Zie http://www.broerendebruijn.nl/Landschapsbiografie.html
  • Dinther, M. van, 2017. Living along the Lime; landscape and settlement in the Lower Rhine Delta during Roman and Medieval times.
  • Geologische Kaart van Nederland, 1:50.000
  • Geomorfologische Kaart van Nederland, 1:50.000
  • Munster, B. van, 2010. Romeinse en vroeg middeleeuwse rivierlopen in en rondom Utrecht.
  • Onlinemuseumdebilt.nl
  • Pierik, H.J., E. Stouthamer, T. Schuring & K.M. Cohen, 2018. Human-caused avulsion in the Rhine-Meuse delta before historic embankment (The Netherlands). Geology 46 (11).
  • Topotijdreis.nl
  • Utrechtslandschap.nl
  • Vogelzang, F. & R. Raven, 2013. Van wildernis tot oase. Landschapsgeschiedenis van landgoed Oostbroek bij De Bilt. Matrijs, Utrecht.

Figuur 1. Hoogtebeeld (AHN3) van de omgeving van Oostbroek en Niënhof. Hoge structuren zijn de stuwwal bij Zeist (rechtsboven), Fort Vechten (linksonder) en het talud van de A28 (middenboven). Direct ten zuiden van de A12 ligt Oostbroek, met de uitgegraven Rijnarm (lichtblauw). Aan het zuidelijke einde van diezelfde Rijnarm ligt Niënhof, ook met enkele uitgegraven meanders (eveneens lichtblauw). Vlak daarbij stroomt de huidige Kromme Rijn.

Figuur 2. Dezelfde uitsnede als hiervoor, op een historische kaart uit de vroege twintigste eeuw. De dichte bebossing op beide buitenplaatsen, en daarin de zwierige tuin in landschapsstijl, is goed zichtbaar (Chromotopografische Kaart des Rijks, verkend 1906, uitgave 1912).

Figuur 3. Het landhuis op landgoed Oostbroek, gezien door een opening in de dichte loofbebossing. De zichtas is gericht naar het zuiden (bron: Wikimedia Commons).

Figuur 4. De opengegraven meander van de Kromme Rijn (foto: RAAP, 6 april 2020).