bijgewerkt 05-05-2020
bron: © bureau's
Uit een, vanwege de vorm, zeer karakteristieke veenontginning ontwikkelde zich vervolgens in de nieuwe tijd één van de meest verwoestende wingewesten van het westen van Nederland. Een deel van het gebied ontwikkelde zich daarnaast in de vroege nieuwe tijd tot bewoningszone voor de rijken van deze regio.
Historische ontwikkeling
Pre- en protohistorisch landschap: de smalle oeverwallen van de Vecht waren, net als de hogere gronden van het Gooi, deels al in de prehistorie bewoond. Uit de ijzertijd zijn nederzettingen bekend, echter buiten Loosdrecht. In de vroege middeleeuwen vormde het cultuurland op die oeverwallen de gouw Niftarlake. Buiten die oeverwallen begon het veen, hier tot ongeveer ter hoogte van de huidige Rading op de grens met Hilversum. Dat veen werd veel extensiever gebruikt.
Ontginningen en landgebruik: de ontginning van Loosdrecht vond plaats in de grotere context van de veenontginningen ten oosten van de Vecht. De Vecht fungeerde als primaire ontginningsbasis. Vanaf deze rivier groef men sloten door de veenvlakte van Loenerveen en Mijnden. De ontginning eindigde bij een natuurlijke waterloop of achterkade. De ontginning van de Loosdrechtse venen werd daarentegen uitgevoerd vanuit de Drecht, haaks op de ontginningen vanaf de Vecht. De verdwenen Oude Dijk vormde deels de ontginningsas, later vervangen door de Nieuwe Dijk, de huidige Oud- en Nieuw-Loosdrechtse Dijk. Men spreekt hier tegenwoordig van een veerontginning, omdat de sloten onder een lichte hoek op de loop van de Drecht uitkomen. Deze verkaveling is, ondanks het deels gesloten lint in de kernen van Loosdrecht en Nieuw-Loosdrecht, nog herkenbaar.
De ontginning startte in de loop van de elfde eeuw. Naar men mag aannemen zal de vermoedelijke bezitter, een telg uit de familie Van Amstel, hier een rol in hebben gespeeld. Zij bezaten het goed oorspronkelijk als leen van de bisschop van Utrecht, en hadden een kasteel, Huis Mijnden, aan de Vecht. Vóór 1308 is Loosdrecht in handen van de graven van Holland gekomen. Nazaten van de Van Amstels bleven tot in de zestiende eeuw de rechtsmacht en het kasteel van hen in leen houden en dus een regionale rol spelen.
Aanvankelijk kon men deze nieuwe ontginningen gebruiken voor het gemengde agrarisch bedrijf: veeteelt en akkerbouw. Naarmate het verder ontwaterd werd oxideerde het veen en klonk het in, en werd het steeds natter. Daardoor werd men gedwongen de ontginning van het veen dat verder van de rivier lag, ter hand te nemen. Zo werd de ontginning in een aantal fasen uitgebreid, en bleef akkerbouw uiteindelijk vooral aan Nieuw-Loosdrecht voorbehouden.
De afsluitende ontginningsfase was de waaier- of stervormige afronding aan de oostzijde, tegen het Gooi. Daarvandaan komt ook de benaming ‘De Ster’. Bij de huidige Rading bereikte men de grens van het veen. Die ontginning van Nieuw-Loosdrecht ofwel Ter Sipe was in elk geval in de dertiende, maar wellicht zelfs in de vijftiende eeuw nog gaande. De oudste delen van de huidige kerktoren dateren uit de loop van de 15e eeuw, maar de kerk is zeer waarschijnlijk een uitbreiding van een kapel in der Zype (het huidige kerkkoor) die in 1400 al bestond.
In de ontginning van Nieuw Loosdrecht kende men de zogenaamde vrije opstrek. Men was vrij om te ontginnen zover men wilde. Alleen moesten daar rechten van derden gerespecteerd worden. Naarmate de ontginning van Nieuw-Loosdrecht vorderde, zullen steeds meer ontginners de grens met het Gooiland (hogere zandgronden) hebben bereikt. Daar kreeg men te maken met de rechten van de Erfgooiers. Vanaf de veertiende eeuw werd die grens steeds verder gepreciseerd, en al snel lag deze op de huidige Rading.
Toen de landerijen op de Kerkelanden door de kerk van Naarden in pacht werden uitgegeven, werd dat gedaan aan de eigenaar van het aangrenzende Loosdrechtse perceel. Zo werd de strokenverkaveling tot op de Hilversumse zandgronden, deels zelfs in het Loosdrechtse Bos, doorgetrokken.
Delfstoffenwinning: Turfgraverij kwam al in de veertiende eeuw voor, vermoedelijk als gevolg van de groei van de steden en een tekort aan hout. Akkerbouw werd hier steeds moeilijker, en het graven van turf als energiebron was een lucratieve nieuwe economische activiteit. Het werd vanaf 1344 steeds strenger gereguleerd, vooral omdat men de landbouwgrond niet definitief wilde verliezen. Eeuwenlang bleef de turfgraverij een belangrijke inkomstenbron voor Oud-Loosdrecht. Naarmate men meer veen aan het oppervlak had weggehaald en het resterende veen onder water kwam te staan, moest men vanaf de zestiende eeuw baggerbeugels gaan gebruiken. Tussen de trekgaten lagen legakkers, die deels werden weggegraven en deels door windwerking weggeslagen werden. Met regels probeerde men ook toen het turfgraven te beperken tot de meest onvruchtbare landerijen, maar grotendeels vergeefs. Uiteindelijk werden zo niet alleen enkele Loosdrechtse polders ontveend, maar ook aangrenzende polders: de Loenderveense Polder (octrooi uit 1653), Schinkeldijkse Polder, alsmede de Polder Breukeleveen en de Oostpolder ten westen resp. oosten van Breukeleveen. Ook verder noordelijk, ten westen van Kortenhoef, werd ontveend. Vanaf de achttiende eeuw nam de erosie en de ontwikkeling van grote plassen enorme proporties aan.
Vanaf de late achttiende eeuw nam de turfwinning al sterk af. Men zocht nieuwe inkomsten. In Oud-Loosdrecht werd dat onder leiding van dominee Joannes de Mol het vervaardigen van porselein met grondstoffen die uit Utrecht werden aangevoerd. De fabriek bestond slechts korte tijd, tussen 1774 en 1782, en werd toen naar Amsterdam verplaatst.
Ook ten aanzien van landgebruik zocht men naar nieuwe inkomstenbronnen. Meerdere pogingen om een deel van de plassen in te polderen of te dempen met afval, tussen 1800 en 1927, haalden het om onder meer militaire redenen niet. Een deel van de Loenderveense Plas werd vanaf 1932 voor drinkwateraanvoer en -opslag voor de stad Amsterdam ingericht. Water- en verblijfsrecreatie is sinds een voorzichtige start vóór 1900 – met een jachthaventje, later een botenloods en een zweminrichting - een belangrijke functie in het gebied geworden. Daartoe zijn enkele bungalowparken aan het lint van Loosdrecht aangelegd. Daarnaast is de ecologische waarde van de Loosdrechtse Plassen een belangrijke reden geworden om de huidige situatie te handhaven.
bron: RAAP foto P9053288
Waterbeheer: de omgeving van Loosdrecht bestond uit meerdere polders, die hun oorsprong in de ontwikkeling van de ontginning hadden. Naarmate het maaiveld daalde, was er steeds meer behoefte aan bemaling. Vanaf dat moment spreken we over polders. In de Mijndense Polder startte de bemaling in de vijftiende eeuw, in Loenerveen pas in de zeventiende eeuw. Niet altijd had men helemaal zelf de controle over de bemaling, want ook het gedrag van die van ’s-Graveland was van invloed op de waterstanden in Loosdrecht.
In de negentiende eeuw veranderde de bemaling in een bemaling van de plassen, en een eeuw later zorgde de drinkwateronttrekking voor een nieuwe factor in het peilbeheer.
Buitenplaatsontwikkeling: al in de zeventiende eeuw lagen er hofsteden of boerenerven van welgestelde eigenaren in Nieuw-Loosdrecht. Enkele van deze hofsteden aan de Nieuw-Loosdrechtsedijk bestaan nog. Op een kaart uit 1734 zien we zes met name genoemde erven van welgestelden, maar het waren er wellicht meer. Het zwaartepunt lag in het (noord)oosten. Sommige van deze boerderijen met aangebouwde landsheerkamers kenmerkten zich door een siertuin. Eén ervan was eigendom van Eduard Emtinck, die met de aanplant van het Loosdrechtse of Emmikerbos in 1683 de basis legde voor het huidige Zonnestraal en daarna van zijn nazaten De Backer. Een naastgelegen erf, op de hoek met de Molenmeent, was eigendom van de heer van Mijnden en de Loosdrecht. De buitenplaatsen raakten op een zeker moment in verval. Het erf van De Backer kwam in de negentiende eeuw in handen van de familie Hacke, die in 1856 heren van Mijnden en de Loosdrecht werden. Hieruit ontwikkelde zich Eikenrode, waarbij ook een overplaats lag. De nabijgelegen buitens Nooitgedacht en Bouwzicht waren aanmerkelijk jonger en eenvoudiger van opzet.
Op de plek van een vroegere zestiende-eeuwse hofstede werd door een naamgenoot van de vroegere terreineigenaar tussen 1902 en 1927 een nieuw huis gebouwd, het huidige Kasteel Sypesteyn.
Stedelijke uitbreiding: door de stedelijke ontwikkeling van Nieuw-Loosdrecht na de Tweede Wereldoorlog is het buitenste deel van ‘de ster’ onder bebouwing terechtgekomen. De opzet van de bebouwing gaat echter nog terug op de verkaveling, en wegen als de Noodweg en Molenmeent zijn in de nieuwe structuur ingepast. De ster ten westen van de Nieuw-Loosdrechtsedijk is – buiten het lint langs de weg – nog intact.
DE STER
bron: Topotijdreis 1925
Ondergrond bepaalt menselijk gebruik
In een relatief vochtige context als de venen van West-Nederland is de wisselwerking tussen de ondergrond en menselijk gebruik enorm. De randen van een veenriviertje werden gekozen als ontginningsbasis, als vertrekpunt, voor de ontginningen van Loosdrecht. Van daaruit ontwaterde men geleidelijk de venen, waarbij sloten steeds verder de venen en uiteindelijk de aangrenzende zandgronden in werden gegraven. Maaivelddaling van de vroegst ontwaterde venen dwong de mens ertoe, ten behoeve van de akkerbouw steeds hoger gelegen gronden in gebruik te nemen. Naarmate men de zandgronden bereikte, werden de beperkingen door water en geleidelijke maaivelddaling steeds minder. Dat leidde echter tot conflicten over de eigendoms- en gebruiksrechten op de grenszone van de venen en de woeste gronden van het Gooi.
Menselijk gebruik vormt landschap
Zoals hiervoor al aangestipt: met name in veengebieden vindt er niet alleen een gebruik door de mens van het landschap plaats. Ook het landschap kreeg in rap tempo een ander aanzien door toedoen van de mens. Natuurlijke broek- en hoogveensystemen werden omgezet in cultuurland, waardoor ontwatering, oxidatie, klink en veraarding van het veen optrad. Naarmate er meer land laag kwam te liggen, werd men gedwongen om nieuwe venen in gebruik te nemen. Daardoor kreeg het veenlandschap van Loosdrecht een totaal ander aanzien, met grasland, nat bos en later vervening. Tegelijk moet ook de ontwatering van de venen een verdrogend effect op de stuwwal hebben gehad. Daardoor zullen ook daar de vegetatie, het landschap en de vestigingsfactoren sterk veranderd zijn. De randen werden droger, de begroeiing schraler en de mogelijkheden om te landbouwen geringer. Tegelijk leidde het gebruik van de venen tot op vandaag tot oxidatie van het veen en maaivelddaling. Dit proces beperkt zich dus allerminst tot de late middeleeuwen, maar gaat nog altijd door.
Mens en water
Het water speelt in de veenontginningen van Loosdrecht een dubbele rol. Het water, dat van Vecht en Drecht, maakte het bestaan van een ontginningsas mogelijk. De vervolgactie bestond echter uit het graven van sloten in het veen, zodat het daar aanwezige water kon verdwijnen. Naarmate het maaiveld daalde, was de invloed van de waterstand steeds groter, vooral in het westelijk deel. Door het graven van veen ontstonden daar uitgestrekte plassen, de Loosdrechtse Plassen. Het waterbeheer moest daardoor ingrijpend worden gewijzigd.
Zichtbare zaken in het landschap
- Verkavelingsrichting van de veenontginning, zichtbaar in het landschap en plaatselijk nog zichtbaar in het bebouwde gebied van (Nieuw-)Loosdrecht in doorzichten en als perceelsscheidingen tussen erven;
- De Oud- en Nieuw-Loosdrechtsedijk als bewoningslint van de veenontginning;
- De Rading als gebogen lijn in het landschap en als straatnaam, als achterzijde van de veenontginning;
- Sloten als perceelsscheidende en ontwaterende structuren in de veenontginning;
- De Drecht als relict van de ontginningsas;
- Relicten van zeventiende- en achttiende-eeuwse hofsteden langs de Nieuw-Loosdrechtsedijk, inclusief de middeleeuwse kerk.
Perspectief
De toekomstplannen van de gemeente Wijdemeren leunen zwaar op het aspect cultuurhistorie. De Ster wil men met een nieuw routewerk over land én water ontsluiten en beleefbaar maken. In de huidige situatie is het open gebied van de Ster op veel plaatsen nauwelijks beleefbaar. Enkele zones binnen de bebouwde kom van Nieuw-Loosdrecht moeten worden herontwikkeld. Aan de Noodweg wil men detailhandel vestigen. De druk op het gebied is groot, maar de gemeente stuurt aan op een goede omgang met cultuurhistorie.
LOOSDRECHTSE PLASSEN
foto RAAP P9053296
Ondergrond bepaalt menselijk gebruik
De aanwezigheid van een dik veenpakket in de ondergrond leidde tot de ontginning voor agrarisch gebruik in de volle middeleeuwen. Toen het maaiveld daalde en landbouwkundig gebruik steeds gecompliceerder was, begon men turf te steken. Mogelijk was het algemeen verdwijnen van houtopstanden daarvan mede de oorzaak. Naarmate het oppervlakkige veen steeds meer verdwenen was, werden de Loosdrechters gedwongen om het veen op te baggeren. In de daaropvolgende eeuwen hebben de inwoners van Loosdrecht steeds hun gebruik van het gebied aangepast aan de, veelal door henzelf gecreëerde, omstandigheden. Het meest sprekende voorbeeld is wel het zoeken naar een nieuwe gebruiksvorm van het plassengebied, namelijk aanvankelijk ideeën voor inpoldering, daarna het toeristisch-recreatief gebruik.
Menselijk gebruik vormt landschap
Ondergrond en menselijk gebruik zijn continu in wisselwerking met elkaar geweest. Handelen van mensen onder invloed van de ondergrond leidde vervolgens weer tot veranderingen in die ondergrond. Voorbeelden daarvan zijn oxidatie en maaivelddaling door ontwatering van het veen en wegslaan van legakkers doordat wind vat kreeg over het ontstane open water. Uiteindelijk leidde het voortgaande turfgraven en –baggeren in combinatie met de werking van de wind tot een groot areaal open water. Deze beslaat ten dele het daadwerkelijke oude Loosdrecht en deels de aangrenzende polders ten noordwesten van de Bloklaan-Veendijk. Inrichting van een drinkwateropslag was de laatste grote aanpassing van het merengebied.
bron: RAAP foto P9053274
Mens en water
De wisselwerking tussen mens, veen en water is de kern van de ontwikkeling van dit gebied. Van water als ontginningsbasis liep de ontwikkeling via ontwatering van het veen, een dalend maaiveld met wateroverlast en de aanleg van kaden tot gevolg, het winnen en later baggeren van veen uit het steeds nattere maaiveld, water als erosiefactor in een steeds verder uitbreidend merengebied, water als recreatieve voorziening en water als voorraad voor menselijke consumptie: bijna elke wisselwerking tussen mens en water is bij de Loosdrechtse Plassen en de aangrenzende ontginning(srestant)en denkbaar.
Zichtbare zaken in het landschap
- Delen van de Drecht als relict van de vroegste ontginningsas van Loosdrecht;
- Het systeem van veenontginningen met bewoningslinten en opstrekkende percelen binnen een geordend systeem van polders;
- Water in de vorm van perceelsscheidende sloten tussen de intacte veenontginningen rondom de plassen;
- Systemen van legakkers en trekgaten in verschillende gradaties van gaafheid: van een relatief gaaf systeem in de Kievitsbuurt tot de laatste relicten ten oosten van de Polder Mijnden;
- Bewoningslinten als laatste relict van een ooit gebruikt veenontginningslandschap (o.a. Breukeleveen, Oud-Loosdrecht);
- Oude kadesystemen die als enige zijn blijven liggen, waardoor de grote structuur nog zichtbaar is;
- De Loosdrechtse Plassen zelf als voorbeeld van een ontturfd delfstoffenwinningslandschap;
- De Waterleidingplas als illustratie van gebruik van het plassengebied als nutsvoorziening;
- De kenmerken van recreatieve uitbouw van het plassengebied als sociaal-maatschappelijke herwaardering van een winningslandschap in de twintigste en eenentwintigste eeuw.
Perspectief
De toekomstplannen van de gemeente Wijdemeren leunen zwaar op het aspect cultuurhistorie. Rondom de Loosdrechtse Plassen is de gemeente voornemens het zicht op het water te verbeteren en het parkeren te herorganiseren. Aan de westzijde is ruimte voor een nieuw landgoed. Ook op routes over het water wordt ingezet. Tegen een bekade vaarroute over de Loenderveense Plas bestaat veel lokaal verzet.
Interessante publicaties