bijgewerkt 20-05-2020
bron: © bureau's
Lange en Korte Duinen
De Lange en Korte Duinen, ook bekend als de Soester Duinen, zijn een van de laatste gebieden in Nederland met nog ‘levend’ stuifzand. Geologische processen en historisch landgebruik zijn hier al sinds de prehistorie in interactie. In het spectaculaire landschap liggen fraaie duinvormen en bijzondere natuurwaarden. Ze zijn het resultaat van een van de eerste Nederlandse milieurampen.
Landschappelijke ontwikkeling
Geologie: Tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) kwamen er gedurende vele eeuwen perioden voor die zo droog en koud waren dat er nauwelijks vegetatie voorkwam. De overwegend fijnzandige bodems konden bij sterke wind dan ook massaal gaan verstuiven. Het meeste zand kwam uit de riviervlakten en de drooggevallen Noordzee. Het werd als een enkele meters dikke deken stuifzand neergelegd in de luwten rondom de stuwwallen van Midden-Nederland. Dit zogenaamde dekzand rust in het gebied op reliëfarme grindhoudende zanden die door sneeuwsmeltwater zijn afgezet. De dekzanden werden na de laatste ijstijd vastgelegd door bos- en heidevegetaties maar konden door latere verstoringen in het vegetatiedek en door ontginningen plaatselijk weer gaan stuiven. Ontbossing, afplaggen, begrazing, afbranden en het gebruik van zandwegen hebben hier in belangrijke mate aan bijgedragen. Hieruit is een landschap van grillig gevormde duinen en uitblazingskommen ontstaan. In de uitblazingskommen zijn soms donkere bodemniveaus te zien. Dit zijn de bodems die op deze plek gedurende het holoceen zijn ontstaan lang voordat het landschap door stuifzand werd overdekt. Waar het zandoppervlak tot op grondwaterniveau werd uitgeblazen is soms veen gevormd waarvan de resten vlak onder de oppervlakte voorkomen.
Geomorfologie: Fijnzandige windafzettingen die de afgelopen millennia zijn gaan verstuiven met een vrij grillig duinlandschap met zandkoppen en -ruggen en al dan niet aaneengesloten uitblazingslaagten en -kommen. Waar het dekzandoppervlak is uitgestoven komen langs de randen erosieresten als plateaus met steilranden voor. Met name de barrièreduinen (kamduinen of randwallen) langs de randen van het stuifzand en uitblazingslaagten en de door de wind gestroomlijnde ronde heuveltjes (koepelduintjes) zijn bijzonder. Een deel van het stuifzand is weer begroeid of is vastgelegd maar er vindt nog steeds verstuiving plaats. De zandbodems kunnen over een afstand van enkele meters sterk verschillen door de aan- en afwezigheid van oudere podzolbodems of slecht-doorlatende lagen.
Hydrologie: De zandbodems worden gebruikt als infiltratiegebied voor een waterleidingbedrijf met drinkwaterputten in het naastgelegen Soestduinen.
Pre- en protohistorisch landschap: In het gebied zijn de archeologische resten gevonden van prehistorische bewoners, waaronder zeven mesolitische vuursteenateliers. In het mesolithicum leefde de mens als jager-verzamelaar in een bosrijk landschap. Het is mogelijk dat de mens toen al invloed had op het landschap en zelfs al verstuiving teweeg bracht. In de Laarder Wasmeren, een gebied met vergelijkbare omstandigheden, bleek dat in die periode verstuiving was opgetreden nadat het bos was verdwenen. Een verklaring kan zijn dat de toenmalige bewoners het bos in brand hadden gestoken. In de navolgende periode ontstond op deze plekken dan een pioniersvegetatie met veel hazelaars. Dat leverde veel hazelnoten op. Maar de bosvorming kon ook uitblijven, zodat verstuiving op kon treden. Het is dus mogelijk dat een deel van de stuifduinen al uit deze periode stamt. Door de ontbossing werd het proces van bodemverzuring en verarming (podzolering) versterkt, waardoor zogenaamde humuspodzolen ontstonden. Door verstuiving is het mogelijk dat er verschillende bodemprofielen met humuspodzolen op elkaar liggen.
Toen vanaf het laat-neolithicum de landbouw opkwam bestond er een bewoningsvoorkeur voor de rijkere zandgronden van de stuwwallen. In het gebied van de Lange en Korte Duinen lagen armere zanden (nu humuspodzolen en verstoven zanden) waar vee werd geweid. Bos maakte hierdoor meer permanent plaats voor heide. Ook in deze periode is het mogelijk dat het zand weer is gaan stuiven. Door bewoningsterugval aan het eind van de Romeinse tijd keerde het bos weer terug.
Ontginningen en landgebruik: In de middeleeuwen waren boeren uit Soest en de daarbij horende buurschappen gerechtigd om in de bossen hout te kappen en vee te drijven. Hierdoor veranderde het bos weer in heide of schraalgrasland. In de late middeleeuwen kwam het systeem van plaggenbemesting in zwang en werd hier ook geplagd. Naarmate de bevolking toenam, nam ook de druk op de heide toe. Doordat er te intensief werd begraasd en geplagd kon de heide weer gaan verstuiven. De zandverstuivingen zijn te zien als een van de eerste milieurampen in Nederland want dit proces was op veel meer Nederlandse zandgronden gaande. In Soest ging een groot deel van het weidegebied verloren. Bovendien bedreigde het uitbreidende stuifzand de akkers.
De vorm van de duinen en uitblazinglaagten hangt samen met de wind, de diepte van de grondwaterstand en van de vegetatie. De stuifzandforten ontstonden min of meer natuurlijk op de laagste delen van het terrein. De bodem was hier vochtig en de vegetatie met heide en mogelijk ook enkele bomen, was beter bestand tegen begrazing en plaggen. Die stonden hier nog toen de omliggende droge gronden gingen stuiven en ze vingen het stuivende zand op. Zo ontstond een duin, vaak met enkele bomen erin die nog toegang hadden tot het grondwater. Er ontstond zo ‘inversie’ van het reliëf, de oorspronkelijk laagste delen veranderden in een duin, nu fort genoemd, de hogere delen in een uitgeblazen laagte.
De mens speelde een belangrijke rol bij de vorming van de zogenaamde randduinen of barrièreduinen. Die ontstonden in eerste instantie doordat de stuifzanden een gevaar gingen vormen voor de akkers van de boeren. Met name de akkers van de buurtschap De Birkt, die direct aan het stuifzand lagen, liepen gevaar om te overstuiven. De boeren probeerden het zand in te vangen in een houtwal met eiken op de rand van het stuifzand naar de overgang met hun akkers. Ter plekke van de wal ontstond een randduin. De eiken groeiden mee met het randduin, zodat deze nu tot zo’n 10 meter boven de aangrenzende akkers kan zijn uitgegroeid. De eiken werden geëxploiteerd als hakhout. Op de toppen van de randwal zijn de grillige stammetjes nog te zien.
Ook midden in het stuifzand ontstonden randduinen. Ze ontstonden toen vanaf het midden van de negentiende eeuw naaldbos werd aangelegd. Doel was het beteugelen van het stuifzand en daarnaast hoopte men de zanden en heidevelden weer productief te maken. Ook in de nieuwe bosranden ontstonden randwallen. De nieuwe bossen bestonden meestal uit naaldhout, maar in het gebied liggen ook enkele randwalachtige duinen met eiken.
Een bijzondere duinvorm zijn de zogenaamde koepelduintjes. Deze ronde duintjes zijn door de wind gevormd rondom plekken waar plukken dichte vegetatie in het stuifzand groeide. Deze vingen het stuifzand op terwijl rondom zand werd weggeblazen.
In het gebied liggen ook enkele vlakke terreinen, die deels zijn ontstaan als uitblazingsvlakte maar ook niet-verstoven bodems kunnen zijn. De uitblazing kan zijn doorgegaan tot op het grondwaterniveau. Soms is er veen gevormd in de laagten. Plaatselijk is het zand uitgeblazen tot op een vroeger podzolprofiel dat mogelijk samenhangt met een prehistorische verstuivingsfase. Op de overgang van niet-verstoven bodems naar uitblazingsvlakten kan een steilrand voorkomen. De overgang kan ook zichtbaar zijn door het verschil in vochtgehalte van de bovengrond.
Van het enorme areaal stuifzand dat in Nederland ooit bestond, is het overgrote deel vastgelegd. Slechts in enkele gebieden, waaronder de Lange en de Korte Duinen, is nog sprake van ‘levend’ stuifzand. Dat betekent dat duinen nog kunnen ontstaan, opstuiven of verplaatsen en dat laagtes nog verder kunnen uitstuiven of zich uitbreiden. De actieve verstuiving is ook te zien aan de bomen, die ingestoven kunnen zijn, of juist uitgestoven, met blootliggende wortels. Rond het open stuifzand is te zien dat er bos op de stuifzandduinen en uitblazingsvlaktes is aangelegd.
Natuur: In de duinen zijn allerlei stadia van herbegroeiing van het zand te zien. ‘Levende’ stuifzanden zijn extreem voedselarm en droog. In de zon kan de temperatuur oplopen tot 60 °C. Alleen buntgras en zandzegge kunnen hier gedijen. Zandzegge vormt lange, ondergrondse uitlopers die het bewegend zand letterlijk vastnaaien. Daarna vestigen zich korstmossoorten, waaronder enkele zeer zeldzame als gebogen rendiermos, open heidestaartje, hamerblaadje en ezelspootje. Daarna volgt een stadium grassen dat uiteindelijk overgaat in bos met eiken en vliegdennen. De eikenstrubben (en plaatselijk ook beukenstoven) worden beschouwd als van hoge historisch-ecologische waarde, waar een bijzondere ondergroei bij hoort met onder andere sporkehout, wilde lijsterbes en wilde kamperfoelie. Op de stammen groeien bijzondere korstmossen.
Het gebied is eigendom van de gemeente Soest. Om het stuifzand te laten voortbestaan is actief beheer nodig dat lijkt op het vroegere beheer van de boeren. De heide wordt begraasd en in het stuifzand moet soms vegetatie worden weggehaald en de bodem moet worden geplagd. Dit gebeurt in het kader van het provinciaal programma ‘Laat maar Waaien’. Recent zijn in het open stuifzand van het noordoosten van de Lange Duinen kunstmatige zandwallen aangelegd om te grote instuiving in de randwallen en het gebied erachter te voorkomen (niet zichtbaar op hoogtebeeld). Deze vrij lage zandwallen verstoren het landschapsbeeld niet.
Ondergrond bepaalt menselijk gebruik
De arme zanden zijn al sinds de prehistorie in extensief gebruik: begrazing en later ook plaggen. De dreiging van verstuiving leidde tot maatregelen waardoor randduinen of barrièreduinen zijn ontstaan.
Menselijk gebruik vormt landschap
Door ontbossing, mogelijk door mensen geïnitieerd, ontstond mogelijk al verstuiving in het mesolithicum en later vanaf het laat-neolithicum. Vanaf de middeleeuwen gebeurde dat door overbegrazing in combinatie met plaggen en mogelijk ook karrensporen. Bescherming van de akkers tegen stuifzand leidde tot randduinen of barrièreduinen.
Mens en water
Zie hydrologie.
Zichtbare zaken in het landschap
- Grote stuifzandvlakte met (op winderige dagen) bewegend zand
- Diverse duinvormen, zie boven.
- Uitgestoven of juist ingestoven bomen
- Oude hakhoutvormen van eiken (soms andere bomen) in de barrièreduinen
- Beboste stuifzandduinen.
Perspectief
De Lange en Korte Duinen zijn een van de weinige gebieden in Nederland met levend stuifzand. Er komen bovendien verschillende duinvormen voor en de verstuiving kan nog goed worden bestudeerd. Vergelijkbare situaties zijn zeldzaam in Europa. De duintjes zijn door de provincie benoemd tot aardkundig monument. Het gebied wordt recreatief gebruikt als wandelgebied, er zijn routes en enkele informatieborden.
Het beheer van de gemeente Soest is er op gericht het stuifzand en de bijbehorende natuurwaarden in stand te houden.
Parallellen met de Sahel
Alleen al door de schaal en het verschil in klimaat is het gebied van de Soester Duinen niet te vergelijken met een woestijngebied als de Sahara. Er zijn echter wel parallellen te trekken met de verwoestijning van de Sahel, ten zuiden van de Sahara. Vaak wordt de oprukkende woestijn direct gerelateerd aan perioden van droogte maar de uitputting van de bodem is een net zo belangrijke factor. Net als vroeger op de Nederlandse zandgronden neemt de bevolking van de Sahel toe. Ook in de Sahel kappen de boeren de bomen, bijvoorbeeld om aan brandhout te komen. Net als vroeger in Nederland breidt de landbouw zich uit. Vooral de beweiding wordt steeds intensiever, zonder dat daar extra bemesting tegenover staat. De bodem raakt uitgeput. Oogsten worden geringer en gebieden worden kaal. Op de eenmaal kale gebieden komt de vegetatie moeilijk terug waardoor de woestijn op kan rukken naar het zuiden. Overigens betekent dat niet dat er overal duinen ontstaan.
Helaas gaat een laatste parallel niet op. In Nederland kon de uitputting van de heide stoppen door de komst van nieuwe meststoffen, waaronder kunstmest. Tegenwoordig is er zelfs een groot overschot aan mest doordat er veel veevoer wordt geïmporteerd en Nederland een enorme veestapel heeft. In de Sahel daarentegen hebben de boeren geen geld voor kunstmest of voor aankoop van veevoer.
Bronnen
- Blijdenstijn, R., 2015. Tastbare Tijd 2.0. Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht.
- Bronbacher, A.A. & W. Hoogendoorn, 1997. Aardkundige waarden in de provincie Utrecht.
- Hoogendoorn, W., 2006. De Lange Duinen en de Korte Duinen. Aardkundig excursiepunt 6. Grondboor &Hamer nr 4/6 - 2006.
- Neefjes, J. & T. Spek, 2014. Van hoog naar laag: dynamiek van het nederzettingspatroon op de Noordwest-Veluwe van de late prehistorie tot de volle middeleeuwen. HGT jrg. 32 nr. 2.
- Sevink, J., E.A. Koster, B. van Geel & J. Wallinga, 2013. Drift sands, lakes, and soils: the multiphase Holocene history of the Laarder Wasmeren area near Hilversum, the Netherlands. Netherlands Journal of Geosciences, 92-2/3, p. 243-266.
- Visscher, H.A., 2011. Op geopad naar het natuurgebied de Lange Duinen bij Soest. Aflevering G116 van de serie Telluris
- Wimmers, W.H. & R.R. van Zweden, 1992. Archeologische en historisch-geografische elementen in een natuurgebied. Antropogene achtergronden van de Gooise natuurgebieden. SC DLO Rapport 143.
Figuur 1. Situatiekaart Lange en Korte Duinen met hoogtebeeld (bewerkt AHN3). Met 1: randduinen op de grens van vroegere landbouwgronden, 2: randduinen op de grens met vanaf de negentiende eeuw aangelegd bos, 3: reliëf met fortduinen en andere duinvormen, waaronder koepelduintjes, 4: grote uitblazingsvlakten.
Figuur 2. Instuivend zand in een randduin in het noordoosten van het gebied. Foto Overland 093.
Figuur 3. De kunstmatige zandrug. foto Overland 094
Figuur 4. Uitgestoven boom. Op de voorgrond is het duinzand uitgestoven tot een bodemhorizont met een hoger gehalte aan organische stof en vocht, dat minder gemakkelijk verstuift en donkerder van kleur is. Foto Overland 100.
Figuur 5. Niet-verstoven bodems vormen een klif op de overgang naar uitgestoven gronden. Foto Overland 112.
Figuur 6. Grillige eiken op de hoge randwal tussen de korte duinen en de oude landbouwgronden. De eiken zijn meegegroeid met het duin en werden tot begin twintigste eeuw regelmatig gehakt. De grillige stammen komen voort uit dit hakhout. Foto Overland 123.
Figuur 7. Oud beukenhakhout op de randwal tussen de korte duinen en de oude landbouwgronden. De steile buitenrand van het barrièreduin is hier goed te zien. Foto Overland 124.