bijgewerkt 25-05-2020
bron: © bureau's
Langbroek
Het gebied rond Langbroek is een halfopen rivierenlandschap, bestaand uit een in cultuur gebracht langgerekt moerasgebied (‘lang broek’) tussen enerzijds de Kromme Rijn als een gereguleerde maar niet bedijkte laaglandrivier en anderzijds de Utrechtse Heuvelrug als een stuwwal uit de voorlaatste ijstijd. Het gebied is als een rivierkom te typeren. Haaks op een ontginningswetering werd het gebied verkaveld. Landgoederen maken ongeveer 30 % van de oppervlakte van het gebied uit. In het gebied bevinden zich vele kastelen/landhuizen en enkele oude (lint)dorpen. Langbroek is geomorfologisch, cultuurhistorisch, waterstaatkundig en ecologisch van belang.
Landschappelijke ontwikkeling
Geologie: In dit gebied langs de afgedekte flank van de Utrechtse Heuvelrug (een stuwwal uit de voorlaatste ijstijd) komen in de ondergrond grofzandige afspoelingszettingen voor die (vooral) tijdens de ijstijden (Saale ijstijd) langs de randen van de Heuvelrug zijn afgezet in de vorm van grote zandwaaiers. Gedurende de koudste en droogste fasen van de laatste ijstijd (Weichsel ijstijd) was de aangrenzende riviervlakte goeddeels drooggevallen en kwam het tot massale verstuiving van de overwegend fijnkorrelige rivierzanden. Dit verstoven materiaal werd als een deken afgezet op de flank van de Heuvelrug wat het de naam ‘dekzand’ heeft gegeven. Na afloop van de laatste ijstijd steeg de zeespiegel en de grondwaterspiegels stegen mee. Het landschap werd daardoor langzaam steeds natter en grote delen van de riviervlakte veranderde in een veenmoeras. Op het dekzandoppervlak is daardoor een veenlaag ontstaan, vaak niet meer dan enkele decimeters. Het gebied is gespaard gebleven van de eroderende werking van de verschillende Rijntakken die altijd ten westen van de N229 hebben gelegen. De aangrenzende Rijntak wordt de Kromme Rijn (Oude Rijn) genoemd. Die stroomde tussen de vroege ijzertijd en het moment van afdamming in 1122 ten westen van deze weg tussen Wijk bij Duurstede, Cothen en Werkhoven. Ter hoogte van Langbroek werd de rivier van de Utrechtse Heuvelrug gescheiden door een brede laaggelegen zone waar in de Middeleeuwen moerassen werden ontgonnen. Deze lagere delen van de stuwwalrandzone zijn in de laatste paar duizend jaar afgedekt geraakt door deltaïsche afzettingen van de Rijn (veen en klei) tijdens hoge waterstanden van de rivier. In deze kleigrond komen fossiele bodems voor (vegetatiehorizonten) die zijn ontstaan tijdens fasen van verminderde rivierinvloed op het gebied. Deze zogenaamde ‘laklagen’ bevatten het kleimineraal montmorilloniet waardoor ze vrijwel waterondoorlatend zijn.
Geomorfologie: Het gebied vormt onderdeel van de rivieroverstromingsvlakte van de Rijn (en Maas) die in de duizenden jaren voor de bedijking vooral als rivierkomgebied van de rivierdelta heeft gefungeerd. Het gaat om een relatief nat overstromingsgebied met weinig reliëf (hoogteverschillen minder dan 25 cm). Richting de Utrechtse Heuvelrug wordt de kleibedekking geringer en doet het onderliggende en zwak glooiende dekzandoppervlak zich meer gelden.
Hydrologie: Het laaggelegen gebied ten westen van de Utrechtse Heuvelrug fungeert als kwelgebied. De zandondergrond wordt gevoed door het inzijgingswater van de Heuvelrug (een infiltratiegebied) en door rivier(hoog)water. Voor de ontginning en ontwatering van het laaggelegen moeraskwelgebied werden in de 12e eeuw de Langbroekerwetering en andere griften gegraven. De Langbroekerwetering verzorgt bij voldoende neerslag en kwel vanuit de Heuvelrug samen met de Melkwegwetering, de Amerongerwetering en de Cothergrift direct of indirect de hoofdafvoer van het gebied naar de Kromme Rijn. Door extra wateronttrekking is het grondwaterpeil sinds 1915 - 1980 plaatselijk flink gezakt. Dit was het gevolg van waterwinning, drooglegging voor de landbouw, (ondergrondse) grondwateronttrekking via vroegere stroomruggen, de invloed van het Amsterdam-Rijnkanaal (1934-1952) en het graven van de Caspergouwse Wetering naar dat kanaal (1971). De grondwaterstandsdaling is na die tijd deels gecompenseerd door waterstaatkundige maatregelen zoals flexibel peilbeheer. Tussen de Langbroekerwetering en de Kromme Rijn ligt daarvoor een uitgebreid stelsel van watergangen, gemalen en stuwtjes.
Pre- en protohistorie: De hoeveelheid vondsten uit de periode vóór de volle middeleeuwen is heel beperkt. Verspreid werd enig vuursteenmateriaal aangetroffen. De oeverwallen van de Kromme Rijn waren onder meer in de vroege middeleeuwen belangrijke bewoningsplekken. Hier lag de handelsnederzetting Dorestad.
Ontginningen en landgebruik: Het langgerekte broekgebied tussen Amerongen/Wijk bij Duurstede en Driebergen – Langbroek – werd tot in de twaalfde eeuw relatief extensief gebruikt voor hooi- en houtoogst. Na afdamming van de Kromme Rijn namen de technische mogelijkheden toe om het grote komgebied achter de smalle oeverwal bij Cothen te ontwateren en te ontginnen. Daartoe werd een wetering aangelegd onder aansturing van de bisschop van Utrecht en de proost van het Utrechtse domkapittel, tussen Odijk en de Amerongerwetering. Haaks op deze wetering werden strookkavels binnen grotere ontginningsblokken uitgezet, en vervolgens aan individuen uitgegeven. Van oost naar west ging het onder meer om de 50 Hoeven, 40 Hoeven, 30 Hoeven, 25 Hoeven, Sterkenburg, Aderwinkel en het Veense Veld. Of daarbij van een zogenaamde cope sprake was, is niet helemaal duidelijk. De kavels waren gemiddeld genomen 1250 meter lang en 110 meter breed, waarbij een deel al vroeg in de lengte werd opgedeeld. Het was derhalve geen onbeperkte opstrek de woestenij in; aan de achterzijde van de ontginning kwam een wetering met kade tot stand. Het betrof de Gooijerdijk met –wetering aan de noordoostelijke zijde en de Kleidijk-Landscheidingsweg met Hoofdwetering aan de zuidwestelijke zijde. Hier eindigde men merendeels bij ouder cultuurland: de stroomrugontginningen langs de Kromme Rijn en de kampontginningen langs de stuwwal bij Leersum, Doorn en Driebergen. De landerijen werden agrarisch gebruikt en er verschenen talrijke boerderijen langs de ontginningsas. Een aantal nog bestaande boerderijen dateert uit de zeventiende en achttiende eeuw.
Waterbeheer: Vóór de afdamming van de Kromme Rijn kon het Langbroek zijn water niet kwijt. Door de aanleg van de wetering, kort na 1122, kwam daaraan een eind en kon het gebied in intensiever gebruik genomen worden. In 1635 werd de Cothergrift gegraven als nieuwe verbinding tussen Cothen en Langbroek, om zo een bypass voor het scheepverkeer te creëren. Zoals hiervoor al aangehaald zorgde een aantal ingrepen in de twintigste eeuw voor een forse waterstandsverlaging.
Nederzettings- en buitenplaatsontwikkeling: Langs de Langbroekerwetering werden in de late middeleeuwen in de eeuwen na de ontginning vele woontorens gebouwd. De eigenaren van deze torens konden namens hun ridderhofstad in de Utrechtse ridderschap worden verschreven. Het gaat vrijwel zeker om tot welstand gekomen nazaten van de oorspronkelijke ontginners, die vanaf de dertiende eeuw een stenen huis bij hun boerderij konden laten bouwen. Een vroegere militaire functie is niet waarschijnlijk, maar politieke onrust heeft wellicht wel mede aan de basis van de bouw gestaan. Van oost naar west waren dit Zuilenburg, Sandenburg, Walenburg, Leeuwenburgh, Molenstein, Lunenburg, Hindersteyn, Weerdensteyn, Hardenbroek, Sterkenburg en Beverweerd, alsmede een aantal gesloopte huizen waarvan alleen ondergronds nog overblijfselen resteren. Terwijl de gebouwen in de beginperiode voornamelijk een representatieve functie gehad zullen hebben, verschoof de focus vanaf de 16e eeuw geleidelijk naar een saisonale woonfunctie. De landadel en patriciërs woonden in de zomerperiode op hun verblijf in Langbroek en lieten daar ook stijltuinen en parken aanleggen, terwijl zij zich in de winterperiode in de stad terugtrokken. Door de eeuwen heen werden de huizen steeds aan de eisen van de ‘moderne tijd’ aangepast, waarbij bij een aantal huizen aan de torens met kantelen de negentiende-eeuwse fascinatie voor de middeleeuwen opvalt. In dezelfde eeuw werden veel zeventiende-eeuwse geometrische tuinen in parken in landschapsstijl aangepast.
Binnen de broekontginning werden twee dorpen gesticht, direct aan de wetering. Het betrof het oostelijke Overlangbroek met een kerktoren uit oorspronkelijk de veertiende eeuw en het westelijke Nederlangbroek, tegenwoordig Langbroek genoemd. Ook daar staat een kerk die zeker uit de vijftiende eeuw dateert, maar die al vanaf het begin van de ontginning gepland was.
Natuur: Door de conservatieve insteek van de landgoedeigenaren heeft het gebied rond de Langbroekerwetering nauwelijks meegedaan in de intensivering van de landbouw of de verstedelijking in de twintigste en vroege eenentwintigste eeuw. Op de lommerrijke buitenplaatsen met zijn vele streekeigen groen is daarom sprake van hoge ecologische waarden. Dat heeft er onder meer mee te maken dat er verschillende natuurlijke gradiënten aanwezig zijn: hoog en laag, droog en nat, zand en klei, voedselarm en voedselrijke. Rivier- en kwelwaterinvloed zorgen voor specifieke flora en fauna, waarbij de inrichting van het gebied met zijn vele buitenplaatsen de migratie van dier- en plantensoorten bevordert. Ook op een hoger schaalniveau is het gebied een belangrijke verbindingszone, en wel tussen Kromme Rijn en Utrechtse Heuvelrug. Waar noodzakelijk geacht zijn verdere aanpassingen ten behoeve van de ecologie gedaan, zoals de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Specifieke kwaliteiten zijn de essenhakhoutbossen, met natuurwaarden op het gebied van paddenstoelen, mossen en korstmossen.
Ondergrond bepaalt menselijk gebruik
Het landschap van Langbroek heeft zijn specifieke karakter gekregen doordat het als kwelgebied relatief laat in ontginning kon worden genomen. Pas vanaf de twaalfde eeuw nam de ontginning en inrichting een aanvang, en kreeg gestalte in de vorm van een afwateringskanaal of wetering met haaks daarop gegraven sloten, die het achterliggende land moesten ontwateren. Deze hydrologisch noodzakelijke structuur bepaalde de inrichting van het gebied én de mogelijkheden voor landgebruik.
Menselijk gebruik vormt landschap
De ontwatering en ontginning van het gebied hebben het landschap veranderd van een drassig broekgebied naar een bewoond coulissenlandschap met hoge cultuurhistorische en ecologische waarden. De mens heeft hier de lage flank van de stuwwal door noeste arbeid veranderd van een broekgebied via een agrarisch gebied met een hoge bodemvruchtbaarheid naar een landgoederenlandschap. De laatste fase van deze ontwikkeling vertoont overeenkomsten met de latere ontwikkeling van ’s-Graveland.
Mens en water
De belangrijkste relatie tussen mens en water is wel de ontwatering in de twaalfde eeuw geweest, die ervoor heeft gezorgd dat de mens in dit landschap kon wonen en werken. Het draineren van het gebied in de twintigste eeuw zorgde voor het verminderen van de kwel.
Zichtbare zaken in het landschap
- Grasland en natte bossen, die goed groeien op de zware en nog altijd vrij natte kleigronden;
- De Langbroekerwetering met begeleidende weg, met haaks daaropstaande verkaveling en ontwateringssloten;
- De vele boerenerven die de agrarische geschiedenis van het gebied vanaf de twaalfde eeuw visualiseren;
- Landgoederen en buitenplaatsen met merendeels middeleeuwse huizen, sommige nog herkenbaar en andere alleen ondergronds bewaard, met bijbehorende grachten, tuinen, parken en een afwisseling van landbouwgronden en bossen als symbool van de rijkdom die het gebied binnen twee eeuwen na ontginning wist te genereren;
- De weteringen aan noord- en zuidzijde als oorspronkelijke begrenzing van de opstrekkende ontginning;
- Hakhoutbroekbossen als relict van de eertijds veel nattere omstandigheden in het gebied;
- De dorpen (Neder)Langbroek en Overlangbroek als sociale en religieuze kernen van het gebied.
Perspectief
Zowel vanuit ecologisch als cultuurhistorisch perspectief kent het gebied vormen van bescherming. Zo zijn er delen aangewezen als habitatrichtlijngebied, liggen er vele rijksmonumenten en is Nederlangbroek aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Het waterschap werkt met een gedragscode Flora- en Faunawet en bestrijdt de aanwezige verdroging, en beheert het water vanuit de Kaderrichtlijn Water (KRW). De vele particuliere natuurbeschermingsorganisaties en landgoedeigenaren werken met veel zorg aan de kwaliteit van het gebied. Recreatief is het gebied van grotere betekenis, zowel voor dag- als verblijfsrecreatie. Sterkenburg is in gebruik als hotel, en er zijn talrijke wandel- en fietsroutes door het gebied.
Bronnen
- Actueel Hoogtebestand Nederland, generaties 1, 2 en 3
- ARCHIS III, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
- Berendsen, H.J.A., 1982. De genese van het landschap in het zuiden van de provincie Utrecht. Dissertatie.
- Blijdenstijn, R., 2015. Tastbare tijd. Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht. Provincie Utrecht, Utrecht.
- Bodemkaart van Nederland, 1:50.000
- Dekker, C., 1983. Het Kromme Rijngebied in de middeleeuwen. Een institutioneel-geografische studie. Walburg Pers, Zutphen.
- Geologische Kaart van Nederland, 1:50.000
- Geomorfologische Kaart van Nederland, 1:50.000
- Klerks, K., M. Simons & W.A.M. Hessing, 2012. Beleidsnota Archeologie en Archeologische Beleidskaart voor het grondgebied van de gemeente Wijk bij Duurstede. Toelichting op de totstandkoming en koppeling met de ruimtelijke ordening. Vestigia, Amersfoort.
- Rooij-van Wijngaarden, A. van, 2017. Buitenplaatsen op de Utrechtse Heuvelrug. Matrijs, Utrecht.
- Topotijdreis.nl
- Winter, J.M. van, 2017. Middeleeuwers in drievoud: hun woonplaats, verwantschap en voeding. Verloren, Hilversum.
Figuur 1. Hoogtebeeld (AHN) van Langbroek (centraal), liggend tussen de hogere stuwwallen rechtsboven en de geelblauwige oeverwallen linksonder (AHN2).
Figuur 2. Detail van Langbroek, vroege twintigste eeuw. We herkennen de stroken- of slagenverkaveling met de hoge dichtheid aan bos en de vele met name genoemde buitenplaatsen (Chromotopografische Kaart des Rijks, verkend 1906, uitgave 1912).
Figuur 3. Kasteel Sterkenburg in het westelijk deel van het gebied Langbroek, eigendom van een particuliere stichting (bron: Wikimedia Commons).
Figuur 4. Agrarische bebouwing langs de Langbroekerwetering (foto: RAAP, 6 april 2020).