Onderbouwing-Kromme Rijnlopen

bijgewerkt 23-05-2020

bron: © bureau's

Kromme Rijnlopen

Het gebied van de Kromme Rijnlopen is een halfopen rivierenlandschap met een vroeger meanderende rivier in een vlechtend systeem van stroombeddingen. Het betreft een associatie van een gereguleerde restgeul van een grote laaglandrivier en een overgangsgebied van stuwwallen. In dit landschap liggen historisch divers verkaveld cultuurland met oude plaatsen, kastelen en landgoederen. Geomorfologisch, cultuurhistorisch, waterstaatkundig en ecologisch gaat het om een bijzonder gebied.

Landschappelijke ontwikkeling

Geologie: In het Utrechtse rivierengebied (centrale rivierengebied) komen in de ondergrond de rivierafzettingen van Rijn en Maas voor uit verschillende ijstijden en tussen-ijstijden. Gedurende de koudste en droogste fasen van de laatste ijstijd (Weichsel-ijstijd) was de riviervlakte goeddeels drooggevallen en kwam het tot massale verstuiving van fijnkorrelige rivierzanden. Dit verstoven materiaal werd als een deken afgezet over grote delen van Nederland wat het de naam ‘dekzand’ heeft gegeven. Na afloop van de laatste ijstijd steeg de zeespiegel en de grondwaterspiegels stegen mee. Het landschap werd daardoor langzaam steeds natter en grote delen van de vlakte veranderden in een veen-en kleimoeras, doorsneden door de riviertakken van de Rijn. Als gevolg van zeespiegelstijging, en later door kleibedekking, heeft deze rivier zich bij voortduring weten te verleggen. Na ongeveer 7000 jaar zijn er 5 generaties stroomstelsels met tenminste 47 Rijntakken in de Kromme Rijnstreek actief geweest. Van oud naar jong komen de volgende stroomstelsels voor: die van Werkhoven, Vuylkoop, Houten, Honswijk en Kromme Rijn. De laatste loopt het dichtst langs de heuvelrug en raakte deze bij Zeist. Deze oude Rijnlopen zijn aan te wijzen omdat het beddingzand als lange zandlinten in de overwegend kleiige en venige ondergrond teruggevonden wordt. Na de Kromme Rijn is vanaf de Romeinse Tijd nog het zesde stroomstelsel, dat van de Lek, gevormd. Dat leidde tot verzanding en grotendeels dichtslibben van de Kromme Rijn tot een restgeul.

H.J.A. (Henk) Berendsen (1947-2007) deed als fysisch-geograaf veel onderzoek naar de geologische ontwikkeling van de Kromme Rijn en publiceerde er meerdere malen over.

Geomorfologie: De fossiele rivierbeddingen (rivierzand) zijn nog als brede zogenaamde stroomruggen in het landschap zichtbaar en worden afgedekt door kleiige oeverwallen. Verlaten en slechts ten dele dichtgeslibte riviergeulen zijn als ‘restgeulen’ in het landschap bewaard gebleven. Daarbuiten komen de kleiige en natte rivierkommen voor.

Hydrologie: Het is een kwelgebied dat zowel vanuit de Heuvelrug (een infiltratiegebied) als door rivierwater wordt gevoed. Wateronttrekking vindt plaats via de griften (aangelegd ter ontginning van het natte land), voor waterwinning (industrie, drinkwater), voor de drooglegging van landbouwgronden, via het Amsterdam-Rijnkanaal en door het graven van de Caspergouwse Wetering (1971). Hierdoor is het grondwaterpeil in de periode 1915 - 1980 plaatselijk met enkele meters gezakt. De grondwaterstandsdaling wordt sinds 1980 gecompenseerd door waterstaatkundige maatregelen.

Pre- en protohistorie: In tegenstelling tot de aangrenzende broekgebieden zijn de oeverwallen van de Kromme Rijn al duizenden jaren in gebruik. Archeologische vindplaatsen uit het neolithicum, de bronstijd, ijzertijd, Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen en de periode daarna zijn er bekend. Zij liggen verspreid over de verschillende stroomgordels, namelijk de Werkhovense (neolithicum, bronstijd), de Houtense (ijzertijd en Romeinse tijd) en de oeverwallen van de huidige Kromme Rijn (vroege middeleeuwen). In het gebied liggen nog de Oosterlaak en de Rietsloot als restgeulen van de vroegere Rijnlopen.

Ontginningen en landgebruik: Het huidige landschap langs de Kromme Rijn is hoofdzakelijk tot stand gekomen in een periode dat de rivier haar hoofdrol in de afvoer van het Rijnwater al verloren had. Die verzanding startte in de tiende eeuw, ten gunste van de huidige Lek. De dorpen Bunnik, Odijk, Werkhoven en Cothen gaan terug op laat-karolingische nederzettingen die nog in de periode vóór de verzanding tot stand kwamen, vanaf de achtste eeuw. Bij de nederzettingen werden kleine akkers in blokvormige percelen aangelegd, die met name vanaf de volle middeleeuwen aaneengroeiden tot uitgestrekte akkercomplexen. De oeverwallen waren toen goeddeels in cultuur gebracht, en als domeingoed bezit van vooraanstaande personen en instellingen als de abdij van Fulda, de abdij van Werden, de proost van het Utrechtse domkapittel, de bisschop van Utrecht en de abdij van Deutz. De druk op het land werd toen zo groot, dat de bisschop besloot de Kromme Rijn in 1122 af te dammen. Daarna kon ook het aangrenzende moerasgebied, de komgronden, in cultuur worden gebracht. Op dat nieuwe land ontstond een heel andere bezitsverdeling, wat zich uitwerkte op het type huisplaatsen en daarmee het landschap dat er tot ontwikkeling kwam.

Waterbeheer: Op de bewoonbaarheid van de oeverwallen hebben de ingrepen in het watersysteem in de middeleeuwen en daarna minder directe invloed gehad. Indirecte invloed was er wel, doordat de bruikbaarheid van het omliggende land na de afdamming van 1122 groter werd en daarmee het ‘bewoonde achterland’ van de kernen op de oeverwal een stuk groter werd. De lager gelegen moerasgebieden zijn vanaf 1122 planmatig ontgonnen.

Nederzettings- en buitenplaatsontwikkeling:  De meest in het oog springende archeologische resten nabij Wijk zijn de overblijfselen van de vroegmiddeleeuwse handelsplaats Dorestad. De Kromme Rijn diende in die periode als belangrijke transportader van en naar Utrecht.

Na een periode van demografische teruggang groeiden de kleine dorpen en verspreide boerenerven vanaf de karolingische tijd verder uit. In de dorpen verrezen kerkgebouwen; in Werkhoven vinden we nog de Stefanuskerk, met tufstenen muurwerk uit de twaalfde eeuw. Net als de Heribertkerk in Odijk was die van Werkhoven van oorsprong een bisschoppelijke kerk. Rond de kerken groeiden in de late middeleeuwen kleine dorpen uit. Wijk bij Duurstede groeide uit tot een stedelijke kern, nadat het in 1300 van zijn heer stadsrechten had gekregen. Verder werden langs de Kromme Rijn in opdracht van de regionale elite meerdere ridderhofsteden en versterkte boerderijen gebouwd, waaronder Rhijnestein, Bloemenweerde, Ten Vene, Cammingha en Rhijnauwen. Hun ontstaan dankten zij aan de welvaart van de boerenbedrijven op de rijke oeverwallen, politieke onrust en toename van de macht van de ridderschap. Een deel hiervan werd in de zeventiende of achttiende eeuw tot buitenplaats uitgebouwd. Het zwaartepunt van de buitenplaatsengordel lag echter langs de Langbroekerwetering, in het komgebied van de Rijn. De lokale heer liet in het midden van de dertiende eeuw een woontoren bij Wijk bouwen, de basis voor het huidige kasteel Duurstede.

Militair: Daarnaast was de Kromme Rijn in de Romeinse tijd in gebruik als grensrivier en verdedigingslinie van het Romeinse rijk, met een castellum ten zuidoosten van Wijk.

Het benedenstroomse deel van het Kromme-Rijngebied lag vanaf de vroege negentiende eeuw binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Daar bevonden zich onder meer de forten Fort bij Vechten en Fort bij Rijnauwen, de laatste de grootste van de hele linie. Ze droegen bij aan de verdediging van de stad Utrecht. Aan het watersysteem werden diverse aanpassingen gedaan om inundaties mogelijk te maken.

Natuur: De belangrijkste natuurwaarden van het gebied schuilen in het kleinschalige cultuurlandschap, waarin elementen als ‘stepping stones’ voor flora en fauna voorkomen. Hakhout en boomgaarden dragen in hoge mate bij aan dat patroon. Als ecologische verbindingszone is de Kromme Rijn zelf ook van belang. Langs de rivier, ook binnen de bebouwde kommen, zijn in opdracht van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Door nevengeulen en ondiepten is ruimte voor specifieke typen natuur gecreëerd. Daarnaast is de natuurwaarde van de landgoederen, met o.a. oude loofbossen, groot.

Ondergrond bepaalt menselijk gebruik

Natuurlijke processen hebben geleid tot het ontstaan van de vorige en huidige Rijnlopen. Door de vruchtbare bodems en droge voeten die men er hield, zijn de oeverwallen al vroeg door de mens in gebruik genomen. Bewoningssporen op de respectieve stroomruggen zijn vanaf het neolithicum aangetoond. In deze ‘kerngebieden van bewoning’ staan ook de oude bisschoppelijke kerken en liggen de vroege nederzettingen, die ondergronds deels nog bewaard gebleven zijn. Er is een duidelijk contrast met de aangrenzende komgebieden, die vanaf de twaalfde eeuw door het Utrechtse domkapittel aan de regionale elite werden uitgegeven, tegen erkenning van bepaalde rechten. Dat leidde daar tot talrijke buitens, die relatief gezien langs de Kromme Rijn veel schaarser zijn door het reeds bestaande oudere grondbezit.

Menselijk gebruik vormt landschap

Tot grootschalige landschapsveranderingen op aardkundig vlak kwam het langs de Kromme Rijn niet. Er werd vooral op het oude maaiveld geakkerd, aangelegd en gebouwd. Dat was echter tegelijk ook de belangrijkste ingreep van de mens: de verzanding werd omgezet in een afdamming en de rivierverlegging, die al duizenden jaren aan de gang was, kwam tot staan.

Mens en water

De afdamming van de Kromme Rijn zorgde ervoor, dat de belangrijkste aardkundige processen op macro-schaal tot stilstand kwamen. Tegelijk ontwaterde men de aangrenzende broeken en venen, en nam men ze in gebruik. Plaatselijk werden nieuwe waterwegen aangelegd, zoals de Cothergrift voor transportdoeleinden in de vroege zeventiende eeuw. In de negentiende en twintigste eeuw is de rivier aangepast om onder meer de afvoer te vergroten. De Kromme Rijn functioneert bovendien als belangrijke wateraanvoer voor de Utrechtse grachten en de Vecht.

Zichtbare zaken in het landschap

  • De Kromme Rijn als goed herkenbare meanderende rivierloop, evenals de bijbehorende restgeulen van fossiele beddingen met sloten en andere waterpartijen;
  • Het open, relatief reliëfrijke landschap op de oeverwallen langs de Kromme Rijn, met een karakteristieke onregelmatige verkavelingsstructuur;
  • De landschappelijke contrasten, zowel in verkaveling als in inrichting van het landschap, met het aangrenzende gebied van Langbroek;
  • De kenmerkende dorpen met oude bebouwing, alsmede het stadje Wijk bij Duurstede;
  • De kastelen en buitenplaatsen langs de Kromme Rijn, variërend van kleinere buitens tot het omvangrijke kasteel Duurstede.

Perspectief

Langs de Kromme Rijn bevinden zich enkele archeologische rijksmonumenten, zoals Rhijnestein, het centrum van Cothen, De Zemelen en Weerdenburg in Werkhoven. Delen van Werkhoven, Cothen en Wijk bij Duurstede zijn bovendien aangewezen als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Op diverse plaatsen langs de Kromme Rijn bevinden zich bovendien rijksbeschermde buitenplaatsen. Ook liggen er vele rijks- en gemeentelijke gebouwde monumenten. Op aardkundig gebied is het Kromme-Rijngebied aangewezen als gebied met aardkundige waarden. Hydrologische bescherming komt van de status van grondwaterbeschermingsgebied.

Bronnen

  • Actueel Hoogtebestand Nederland, generaties 1, 2 en 3
  • ARCHIS III, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • Berendsen, H.J.A., 1982. De genese van het landschap in het zuiden van de provincie Utrecht. Dissertatie.
  • Berendsen, H.J.A., 1983. De ontwikkeling van het rivierenpatroon in de omgeving van Utrecht. Geografisch Tijdschrift.
  • Blijdenstijn, R., 2015. Tastbare tijd. Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht. Provincie Utrecht, Utrecht.
  • Cox, J.C.M., 2005. Repertorium van de stadsrechten in Nederland. VNG Uitgeverij, Den Haag.
  • Bodemkaart van Nederland, 1:50.000
  • Dekker, C., 1983. Het Kromme Rijngebied in de middeleeuwen. Een institutioneel-geografische studie. Walburg Pers, Zutphen.
  • Geologische Kaart van Nederland, 1:50.000
  • Geomorfologische Kaart van Nederland, 1:50.000
  • Klerks, K., M. Simons & W.A.M. Hessing, 2012. Beleidsnota Archeologie en Archeologische Beleidskaart voor het grondgebied van de gemeente Wijk bij Duurstede. Toelichting op de totstandkoming en koppeling met de ruimtelijke ordening. Vestigia, Amersfoort.
  • Olde Meierink, B. e.a., 1995. Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht. Matrijs, Utrecht.
  • Rooij-van Wijngaarden, A. van, 2017. Buitenplaatsen op de Utrechtse Heuvelrug. Matrijs, Utrecht.
  • Topotijdreis.nl
  • Winter, J.M. van, 2017. Middeleeuwers in drievoud: hun woonplaats, verwantschap en voeding. Verloren, Hilversum.

Figuur 1. Hoogtebeeld van een deel van het Kromme Rijngebied (AHN3), met in het gebied van Langbroek nog duidelijk in het reliëf een aantal oudere lopen zichtbaar.

Figuur 2. Dezelfde uitsnede als hiervoor, nu uit de Topografisch-Militaire Kaart van ca 1850. Het verschil in landschap tussen het kleinschalige Langbroek en de uitgestrekte akkers langs de Kromme Rijn is hier duidelijk te zien.

Figuur 3. De Kromme Rijn nabij Bunnik (foto: Geopark).

Figuur 4. De Kromme Rijn bij Wijk bij Cothen (foto: RAAP, 6 april 2020).