bijgewerkt 05-01-2022
Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher
Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.
Geo-Hotspot: Minstroom en oude Vecht in Utrecht
waar een oude bovenloop van de Vecht verstedelijking overleefde
Deze brochure is aflevering 182 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkelingen hadden.
Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden. Speciale aandacht krijgen daarbij enkele routes waar dit goed kan worden waargenomen en wij dus op geopad kunnen gaan.
Onderwerp ervan zijn de restanten van de waarschijnlijk oudste bovenloop van de Vecht en haar naaste omgeving. Waarbij we vier secties met een eigen karakter onderscheidden.
De later deels verdwenen en gekanaliseerde waterloop was lang bekend als de Oude Vecht. Maar werd althans ten dele ook de Minstroom genoemd.
De afgelopen twee eeuwen werden de ontwikkelingen die de Oude Vecht doormaakte ook beïnvloed door de oudste noord- en zuidoostelijke uitbreidingen buiten het stadscentrum van Utrecht. Ook hieraan is de nodige aandacht besteed. Waarbij bovendien wordt geattendeerd op enkele bezienswaardigheden bij de voormalige rivierbedding.
Evenals in de meeste andere brochures van onze Reeks Op Geopad wordt er ook in dit gidsje een wandelroute beschreven. De ongeveer vijf kilometer lange route verbindt het station Utrecht – Vaartse Rijn met de monding van de Oude Vecht in de huidige Vecht.
De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.
Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.
Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar de Minstroom en oude Vecht kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 182 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.
In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt een wandelroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel ‘Geopad’ genoemd.
De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’.
Om welk en wat voor gebied gaat het?
Onderwerp ervan zijn de restanten van de waarschijnlijk oudste bovenloop van de Vecht en haar naaste omgeving. Waarbij we vier secties met een eigen karakter onderscheidden.
De later deels verdwenen en gekanaliseerde waterloop was lang bekend als de Oude Vecht maar werd althans ten dele ook de Minstroom genoemd. Wat bovendien de huidige naam van de zuidelijkste sectie is.
De afgelopen twee eeuwen werden de ontwikkelingen die de Oude Vecht doormaakte ook beïnvloed door de oudste noord- en zuidoostelijke uitbreidingen buiten het stadscentrum van Utrecht. Ook hieraan is de nodige aandacht besteed. Waarbij bovendien wordt geattendeerd op enkele bezienswaardigheden bij de voormalige rivierbedding.
Evenals in de meeste andere brochures van onze Reeks Op Geopad wordt er ook in dit gidsje een wandelroute beschreven. De ongeveer vijf kilometer lange route verbindt het station Utrecht – Vaartse Rijn met de monding van de Oude Vecht in de huidige Vecht.
De oude vecht vóór de verstedelijking
De oudste noord- en zuidoostelijke buitenwijken van de stad Utrecht liggen grotendeels ter weerszijden van de later plaatselijk gekanaliseerde oudste bovenloop van de Vecht. Die rivierarm was onderdeel van een stroomstelsel dat eeuwenlang voornamelijk slechts een complex moerassige venen ontwaterde. En tientallen kilometers noordelijker het toenmalige Flevomeer van zoetwater voorzag.
Zuidoostelijk van de moerassen meanderde de Kromme Rijn naar het westnoordwesten. Daarbij hoogde de rivierarm met het door hem meegenomen losse bodemmateriaal vooral zijn naaste omgeving maar ook zijn rivierbedding op. Aldus ontstonden stroomruggen met oeverwallen die soms door het rivierwater overspoeld of geperforeerd werden.
Als gevolg daarvan kwam het rivierwater even voor het gebied waar nadien het centrum van Utrecht ontstond ook terecht in de bovenloop van de Vecht. Die daardoor bovendien wat door de Kromme Rijn aangevoerd bodemmateriaal ging transporteren en afzetten.
De oorspronkelijke bovenloop van de Vecht creëerde toen enkele grootschalige bochten. Daarbij ging ze in de buurt van het gebied waar tegen het eind van de negentiende eeuw het Wilhelminapark werd aangelegd een tweetakkige stroom worden en dat blijven tot de plek waar nu de Alexander Numankade begint.
Niet lang daarna creëerde de Kromme Rijn wat verder stroomafwaarts een andere bovenloop van de Vecht. De rivierarm deed dat vanuit de plek waar hij overging in de een meer westelijke koers prefererende Oude Rijn. Door dit gedrag bezorgde de Kromme Rijn zich in feite twee benedenlopen maar marginaliseerde hij tegelijk de betekenis van de oudere bovenloop van de Vecht.
Doordat de Kromme Rijn de Vecht een nieuwe bovenloop schonk ontstond een voor de handel belangrijke driesprong van waterwegen. Het is dan ook geen wonder dat de omgeving ervan het centrum van Utrecht werd.
De oorspronkelijke bovenloop van de Vecht behield daardoor in historische tijd nog lang haar landelijke ambiance. Wel zou ze toen gedeeltelijk verdwijnen. Een belangrijke oorzaak daarvan was ongetwijfeld de ontwatering van haar naaste omgeving. Die werd bevorderd door het graven van de oostelijke Utrechtse stadssingels. Maar ook het creëren van de waterweg Utrecht - De Bilt - Zeist.
Voor de realisatie van deze vooral als de Biltse Grift bekend geworden verbinding werden de deels tweetakkige centrale secties van de oude Vechtbedding zelfs gekanaliseerd. Daarbij zouden ze over grote lengte in hun naaste omgeving vervangen worden of concurrentie krijgen door een recht kanaal.
In de tweede helft van de vorige eeuw verdween nog een deel van de noordelijkste Oude Vecht - sectie, doordat het werd gedempt.
Al met al is de Oude Vecht lang niet overal in haar natuurlijke historische waarde gelaten.
Dat zou overigens ook de nieuwe bovenloop van de Vecht overkomen. In het reliëfarme deel van Midden Nederland zou ze eerst net als de Kromme Rijn en het er op aansluitende deel van de Oude Rijn zowel veel zand en fijner bodemmateriaal aanvoeren en achterlaten als grootschalig gaan meanderen. Waarop al in de Hoge Middeleeuwen werd gereageerd met het afsnijden van enkele grote rivierbochten.
De oude vecht tot aan de Biltstraat
De sectie Minstroom
Met deze sectie bedoelen wij het deel van de beschreven zone dat is gelegen tussen de Kromme Rijn en de Adriaan van Ostadelaan. Een lang restant van de Oude Vecht wordt er vanouds Minstroom genoemd. Volgens sommigen zou het betekenen dat het maar een klein waterloopje was en is. Maar er zou ook mee kunnen zijn aangegeven dat de Oude Vecht er door meentgronden stroomde.
Ze zou dan gemeenschappelijk door een dorp gebruikt en beheerd graslandgebied hebben ontwaterd.
De sectie wordt in haar lengterichting ontsloten door de Abstederdijk, die belangrijk was voor het regionale handelsverkeer Ze werd genoemd naar het voormalige buitengerecht dat hij aan de kant van Utrecht markeerde. De buitengerechten waren bij Utrecht gelegen autonome heerlijkheden, die in een aantal gevallen echter ook verantwoording aan de overheid van die belangrijk geworden plaats moesten afleggen. Na de Franse Tijd werden de buitengerechten in 1818 gemeenten, die vijf jaar later grotendeels door Utrecht zouden worden geannexeerd. Abstede is al in 1133 vermeld als Abbenstade. Het tweede deel van die Middeleeuwse naam wijst op de toenmalige aanwezigheid van een glooiende oever waar (kleine) boten konden aanleggen.
De Minstroom verdween waar ze op korte afstand werd geparallelliseerd door de sectie Tolsteegsingel van de stadsbuitengracht. Dat was tot bij de Servaasbrug van die Singel het geval. Verderop bleef de Minstroom een waterloop die veel van haar vroegere kenmerken behield.
Ze passeert er eerst de Oosterspoorbaan op de plek waar het nu niet meer als spoorlijn gebruikte deel ervan begint en in een wandelpad werd getransformeerd. Vervolgens doorsnijdt de Minstroom een gebied waar nog enkele delen van de er lang landelijk gebleven omgeving onbebouwd bleven en ook een enkele antieke boerderij daaraan nog herinnert. Een van de landelijk gebleven plekken werd een openbaar toegankelijke dierenweide, een andere het volkstuincomplex Abstede. Enkele landelijk gebleven plekken zijn tegenwoordig lommerrijke binnenterreinen en niet vrij toegankelijk.
Speciale vermelding verdient de voormalige hallehuishoeve Abstederdijk 188, die ook bekend is als Huis de Bras. Het bedrijfsgedeelte ervan is in oorsprong 16de-eeuws maar omstreeks 1980 gereconstrueerd. In de periode 1600-1715 was de boerderij ook een schuilkerk.
Het grootschalig bochtige restant van de Minstroom houdt enige tijd de oude Zonstraat gezelschap om er zich vervolgens weer van te verwijderen.
Tegenwoordig streeft een stichting naar het behoud van de nog resterende antieke karakteristieken van de Minstroom. De sectie eindigt bij de Adriaan van Ostadelaan, die de Minstroom overkruist via de Abstederbrug.
De sectie Wihelminaparkkwartier
Naar het Wilhelminapark noemden wij het deel van de “Oude Vechtstreek” tussen de Adriaan van Ostadelaan en de Biltstraat. Het is een op veel plaatsen lommerrijke zone met veel luxe bebouwing en restanten van enkele oude buitens.
Voorbij de Adriaan van Ostadelaan geniet de Minstroom nog even gezelschap van de Rembrandtkade, die overigens echter vrijwel geheel langs een al in de Middeleeuwen gegraven smal kanaal werd aangelegd. Dat kanaal was onderdeel van een al eeuwenoude gegraven haakvormige waterweg die de Minstroom buiten Utrecht verbond met de Biltse Grift en bekend was als de Ridderschapsvaart. Het graven van de bijna overal goed herkenbaar gebleven kanaalverbinding versnelde de natuurlijke teloorgang van de een westelijker route prefererende Minstroom. Waardoor ze bij het begin van haar gegraven concurrent zelfs kan zijn dichtgeslibd. Het is dan ook geen wonder dat de Minstroom nu bij het kanaal lijkt te eindigen. Dat was echter niet het geval. Even verderop is de sloot onderlangs de Koningsstraat waarschijnlijk dan ook een bij de aanleg van het Wilhelminapark verbouwd restant van de Oude Vecht.
Aan het noordelijk uiteinde van het Wilhelminapark lijkt de Oude Vecht / Minstroom andermaal te eindigen. Ook daar werd ze echter dodelijke concurrentie aan gedaan door het graven van kanalen in haar onmiddellijke omgeving. Dat gebeurde daar bij de realisatie van de Biltse Grift.
Tegen het einde van de 19de eeuw was Utrecht een stad met slechts weinig doorgankelijk openbaar groen. Wel was enkele decennia daarvoor een deel van de verdedigingsgordel rond de binnenstad getransformeerd in het reliëfrijke lommerrijke Zocherpark. Naarmate de stad ging groeien voorzag dat enkele kilometers lange plantsoen echter steeds minder in de toen groeiende behoefte aan verpozing in een aantrekkelijke lommerrijke omgeving. Stedelingen die zich dat konden permitteren gingen dan ook in toenemende mate verhuizen naar omstreken van de stad waar zo’n ambiance wel in voldoende mate konden worden geboden.
Als reactie hierop ging het gemeentebestuur van Utrecht streven naar een vergroting van de oppervlakte openbaar groen. Dat werd vergemakkelijkt door de omstandigheid dat buitenlangs de rand van de stad veel eigenaren van buitens en andere landerijen zich onder meer om financiële redenen genoodzaakt voelden hun grondbezit geheel of gedeeltelijk te verkopen.
Een van de buitens die daarom werd vervreemd was Het Hoogeland. Zoals de naam ervan al zegt lag het landgoed relatief hoog. Verantwoordelijk daarvoor was de er tweetakkige Vecht, die ter plekke vrij veel oeverafzettingen vormde. De buitenplaats Het Hoogeland dateerde van 1825 toen Willem Elisa Ram bij de Biltstraat terrein van de warmoeziers hofstede Bleijenburg kocht. Hij liet er de boerderij slopen en een door de Vlaamse architect T.F. Suys ontworpen neoclassicistisch landhuis bouwen. En liet dat tien jaar later aan beide zijkanten met een vleugel verbreden. De oorspronkelijk bij de Biltstraat gesitueerde hoofdingang van het pand is toen verplaatst naar de kant van de Museumlaan, waar er een beschuttende halfronde zuilenportiek voor werd gebouwd. Bij de uitbreidingen was architect David Zocher jr. betrokken.
Rond het huis werd de voormalige tuinderij getransformeerd in een landschapspark, dat door de Utrechtse architect en tuinder Hendrik van Lunteren was ontworpen.
In 1870 is langs de westrand van het buiten de Oosterspoorbaan van Utrecht aangelegd. Dertien jaar later besloten de beide ongehuwde erfgenamen van Willem Ram het buiten te gaan verkopen. Het zou echter nog enkele jaren duren voor overeenstemming kon worden bereikt over de voor die tijd vrij hoge verkoopprijs. Die was de gemeente Utrecht toen bereid te betalen.
Mede om de kosten daarvan te dekken zou toen een deel van het landgoed bebouwd gaan worden met luxe huizen. Die verrezen ter weerzijden van de toen aangelegde groene wandelpromenade Emmalaan.
Aan de stichter van het verkleinde voormalige buiten herinnert nog de naam van de deftige Ramstraat. Ze lijkt langs of ter plekke van een mogelijk al in de Middeleeuwen verdwenen deel van de westelijke Oude Vechtloop te zijn gepland. Het landhuis van het Hoogeland werd nadat het door Utrecht was verworven het domicilie van een museum. Dat was een voorloper van het later in de binnenstad van Utrecht gevestigde Centraal Museum.
In de periode 1918 – 1977 fungeerde het grote landhuis als het hoofdkantoor van Staatsbosbeheer, die het pand in 1934 ingrijpend liet verbouwen en de zolderverdieping geschikt maakte voor een museale functie. Na zijn vertrek uit het Hoogeland zou het Staatsbosbeheer enkele malen verhuizen. En later een aantal jaren gevestigd zijn in een nieuw gebouwencomplex bij het station Driebergen-Zeist. Dat moest echter al weer wijken voor de recente herinrichting van de stationsomgeving. Sindsdien geniet Staatsbosbeheer gastvrijheid in Amersfoort. Waar het werd gehuisvest in een deel van het bij de noordrand van de binnenstad gelegen, vrij grote gebouw van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Westelijk van Het Hoogeland bleef een klein deel van het buiten Oorsprongpark behouden. Ook dat park werd door Hendrik van Lunteren ontworpen, in de tachtiger jaren van de negentiende eeuw verkocht en nadien gedeeltelijk bebouwd. Langs de vanwege die bebouwing aangelegde straat Oorsprongpark verrees in 1886 een rij van tien grote stadsherenhuizen, die waren ontworpen door Derk Semmelink.
Deze architect ontwierp later ook nog het imposante pand bij de hoek Oorsprongpark – Maliebaan. Dat pand vertegenwoordigt duidelijk de neorenaissance. Een opvallend onderdeel ervan is de robuuste hoektoren, die wordt gekroond door een decoratieve spits.
Het naamdeel Oorsprong van het voormalige buiten hield verband met de onjuiste opvatting van zijn eerste eigenaar dat er de Oude Vecht ontsprong. Het was hem namelijk niet bekend dat die rivierarm bij de Kromme Rijn begon, maar in het Wilhelminaparkkwartier her en der verdween toen bij de randen van de wijk enkele kanalen werden gegraven.
Bezuiden de Oude Vecht lagen de Benedicter Abdij en het buiten Oudwijk. In 1888 besloot baron van Boetzelaer van Oosterhout er zijn waarschijnlijk langs de binnenzijde van een wijde Oude Vechtbocht ontstane zone tuinderijen van het Oudwijkerveld af te stoten. Dit deed hij echter wel onder de voorwaarde dat die dan binnen tien jaar in een openbaar wandelpark zou zijn getransformeerd. Evenals Het Hogeland is het tuindersgebied toen gekocht door de gemeente Utrecht. Maar vervolgens conform de met de baron gemaakte afspraak nog voor het eind van de negentiende eeuw vrijwel geheel verparkt. Waarop het ter gelegenheid van de inhuldiging van Koningin Wilhelmina naar haar werd genoemd.
Het door H. Copijn in landschapsstijl ontworpen groengebied wordt tegenwoordig ervaren als een van de aantrekkelijkste wijkparken van onze vier grote steden. De contouren van het park doen sommigen denken aan een peer. Daarbij zijn het zuidelijk en centrale deel van het park het breedst, terwijl het noordelijk deel in de richting van de brede beboomde Emmalaan smaller wordt.
Het park werd ontsloten door wandel- en fietspaden. Het zuidelijk deel van het park is grotendeels een ovale speelweide. Deze boomarme groene plek werd omgeven door een lommerrijke zone, die in de lengterichting op een wandelpad comfortabel kan worden beleefd.
Het centrale deel van het park werd een door opgaand groen omgeven waterpartij die destijds mogelijk in een wat lager deel van het voormalige agrarische gebied werd gepland. Bij de bochtige randen van de grote vijver zijn twee eilandjes uitgespaard. Aan de noordwestkant gaat de grote vijver over in een brede bochtige sloot, die net het restant van een riviertje lijkt.
Tussen het zuidelijk en centrale deel van het park stond aanvankelijk een chaletachtig paviljoen, dat in 1925 echter is vervangen door een theehuis met een rieten dak.
Aan de noordkant eindigt het park bij de vrij grote Oudwijkrotonde. Midden op deze rotonde stond een uiteindelijk bijna 170 jaar oud geworden imposante bruine beuk. Op die leeftijd gaat de weerstand van onze inheemse soorten beuken doorgaans vrij snel afnemen. Ook de vitaliteit van de beuk op de rotonde ging daardoor de laatste jaren achteruit waarna hij tenslotte bezweek aan enkele schimmelziekten, wat werd bevorderd door de warme droge zomers van 2016 en 2017. Meermalen is vergeefs getracht dat te voorkomen. Nadat de boom reddeloos verloren bleek te zijn is echter beloofd hem te vervangen door een al vrij grote andere bruine beuk.
Naast de grote rotonde ligt het rosarium Oudwijk. Het dankt zijn bestaan aan de vereniging Nos jungunt rosae, “Ons verbinden rozen”. Zoals zijn naam al zegt wilde de organisatie de beleving van rozen bevorderen en aldus ook het saamhorigheidsgevoel. In verband hiermee verzocht ze de gemeente Utrecht haar toe te staan een rosarium met een oppervlakte van circa 1 ha aan te leggen. Dat mocht uiteindelijk op een grotendeels beboomd terrein van 40 bij 80 meter. Daarvoor moest echter wel de verwijdering van de er aanwezige houtopstand worden geaccepteerd.
Het door J.J. Denier van der Gon ontworpen rosarium werd een eivormig plantsoen en tweezijdig symmetrisch ontsloten door een overwegend rond en radiaal padenpatroon. Middenin het plantsoen domineert een monumentale fontein een groene wandelrotonde.
De vereniging droeg de rozentuin na de aanleg over aan de gemeente. Ze zou het rosarium echter nog tot 1938 blijven beheren.
Begin deze eeuw werd het plantsoen gerenoveerd. Daarbij is de rododendronhaag die het omgaf helaas echter verwijderd. Wat wordt betreurd vanwege de daardoor mogelijk geworden visuele confrontatie met het verkeer op de bij het rosarium gelegen rotonde. Jammer is ook dat het aantal in de tuin te bewonderen rozenvariëteiten werd verminderd. De rozen staan in perkjes van het grotendeels gegazonneerde plantsoen. Tegenwoordig streeft een stichting naar een verantwoorde omgang met het Wilhelminapark en zijn omgeving.
Daar zijn ook veel andere dan de tot op heden vermelde bouwwerken onze bijzondere aandacht waard. Bij de Adriaan van Ostadelaan is dat onder andere de vrij imposante Sint Aloysiuskerk. Het is een in 1924 opgeleverde, grotendeels zeskantige koepelkerk. Tegen de voorgevel ervan werd een vrij hoog rank klokkentorentje gebouwd.
Vlakbij de kerk staat aan en bij het stukje Rembrandtkade langs de Minstroom sinds 1924 een door Theo Stuivinga ontworpen monumentaal appartementencomplex dat architectonisch de Amsterdamse School vertegenwoordigt. De 42 woningen ervan zijn bereikbaar via zeven trappenhuizen. Opvallende onderdelen van de bakstenen voorgevels zijn de bovenaan rondbogige toegangsdeuren en daarboven “hangende” halfronde erkers.
De oude vecht voorbij de Biltstraat
De sectie Biltse Grift
Voorbij de Biltstraat bleef de Oude Vecht tweetakkig tot bij het begin van de huidige Alexander Numankade. De natuurlijke Vechtlopen zouden er echter al in en kort na de Middeleeuwen tot en met het terrein van het huidige Griftpark worden gekanaliseerd. Daarbij werd met name de oostelijke loop van het tweetakkige traject zelfs op korte afstand van haar natuurlijke bedding vervangen door enkele rechte kanalen. Alleen langs de Alexander Numankade mocht de voormalige Oude Vecht haar natuurlijke tracé nog geheel trouw blijven, maar werd haar bedding wel verbouwd. De kanalisaties hielden verband met de aanleg van de waterweg Utrecht – De Bilt – Zeist en het streven de ontwatering van de oostelijke Utrechtse omgeving te verbeteren. De nieuwe waterweg zou vooral bekend worden als de Biltse en Zeister Grift. En in Utrecht toen Biltse Grift worden genoemd.
De al lang geleden buitenlangs een wijde bocht van de Oude Vecht aangelegde Alexander Numankadeverbinding heette vroeger de Bleijenburgkade. Wat verband hield met de nabijheid van het destijds nog bestaande goed Bleijenburg. Daaraan herinnert nu onder andere de naam van een straat. En ook het begin deze eeuw bij de hoek Esveldstraat / Jan van Galen gebouwde appartementencomplex voor 55 plussers, dat namelijk Nieuw Bleijenburg werd gedoopt.
De huidige naam van de Alexander Numankade herinnert aan de tweede directeur van de voormalige Rijks Veeartsenijschool, die deze functie maar liefst dertig jaar vervulde. Voor die instelling werd in 1820 bij de Biltstraat het van 1680 daterende buiten Gildestein (Gildenstein, Gildesteijn) aangekocht. Op dat buiten was zeven jaar voor deze aankoop een katoendrukkerij gebouwd, maar al vrij snel failliet gegaan.
Gildestein was genoemd naar de Gildbrug en -poort, die destijds het oostelijk uiteinde van een langs de Biltstraat ontstane voorstad van Utrecht markeerden. Zowel het aan de Biltstraat gelegen grote landhuis van Gilde(n)stein als de er achter gelegen voormalige katoendrukkerij zijn tegenwoordig een rijksmonument.
Door de verwerving van Gildestein kreeg de Rijks Veeartsenijschool buitenlangs de westrand van de tweetakkige Vecht de beschikking over een honderden meters lange strook land.
Die zou ze vooral in de eerste decennia van de vorige eeuw geleidelijk verder gaan bebouwen. De vroeg 20ste-eeuwse woon- en andere bebouwing is goed herkenbaar aan de voor die tijd karakteristieke architectuur.
Speciale vermelding verdient de opvallende voormalige manége, die vanwege haar neogotische stijlkenmerken de paardenkathedraal werd genoemd.
Bij het eind van het schoolterrein toont ook het in 1919 voltooide gebouw, waar een anatomisch laboratorium en kliniek voor kleine huisdieren waren gevestigd, ons bijzondere architectuur.
Die vertegenwoordigt de art deco. Het gebouw werd ontworpen door Joseph Crouwel, die ook de architect was van het voormalige Utrechtse hoofdpostkantoor.
De voornamelijk in elkaars verlengde straten en paden waarlangs de bebouwing verrees verwijzen naar activiteiten die op het terrein van de school plaatsvonden.
Sinds de twintiger jaren van de vorige eeuw werd de veeartsenijschool gefaseerd bevorderd tot de faculteit Diergeneeskunde van de Utrechtse Universiteit. Die zou in de tweede helft van de vorige eeuw echter gefaseerd verhuizen naar de universiteitscampus De Uithof. Veel panden kregen toen voornamelijk een woonfunctie
Voorbij de Blauwkapelseweg werd de omgeving van de Biltse Grift een bedrijventerrein. Voordien was er omstreeks 1850 bij de Wittevrouwensingel nog het landhuis Welgelegen gebouwd en door een grote tuin omgeven. In de tweede helft van de negentiende eeuw zou de omgeving van het buiten zijn aanvankelijk nog gedeeltelijk landelijk karakter echter al vrij snel verliezen. Zo kwam er in 1860 de gemeentelijke gasfabriek te staan en ging de stad Utrecht zeven jaar later het centrale deel van het gebied misbruiken voor de afvalberging. Dat terreingedeelte werd toen De Vaalt gedoopt.
Nadien vestigde zich achter het Huis Welgelegen een fouragebedrijf annex veevoederfabriek. De eigenaar ervan verwierf ook het huis Welgelegen, dat hij als een paardenstal ging gebruiken.
Sinds 1960 verdwenen de op het terrein gevestigde bedrijven echter weer. Aan de vroegere bedrijvigheid herinneren nu nog slechts enkele gebouwen en de later afgedekte stort. Verreweg het grootste, imposante gebouw waar het fouragebedrijf en de veevoederfabriek gevestigd waren is toen blijven staan, terwijl het daarvoor gelegen Huis Welgelegen in 1981 zou worden gesloopt.
Nadien werd vrijwel het gehele voormalige bedrijventerrein een multifunctioneel wijkpark en het grote fabrieksgebouw getransformeerd in een appartementencomplex.
Het wijkpark is sinds 1999 openbaar toegankelijk. Onderzoekers ontdekten er in 2008 dat bacteriën die zich voeden met het afval van de vaalt giftige bestanddelen ervan neutraliseren. Natuurlijke ontwikkelingen kunnen dus bepaalde afvalstoffen onschadelijk maken.
De sectie Koekoeksvaart
Voorbij het Griftpark bleef de Oude Vecht nog grotendeels behouden. Waar dat het geval is presenteert de bedding ervan lokaal ook nog bepaalde kenmerken van voor de verstedelijking van haar omgeving.
Tussen het Griftpark en de Zaagmolenkade werd de Oude Vecht later onder andere ook de Koekoeksvaart genoemd. Deze naam herinnert aan de 17de-eeuwse hoeve De Koekoek van het in haar omgeving verdwenen landelijk gebied.
Behalve Koekoeksvaart was (Nieuwe) Keizersgracht een alternatieve naam van de Oude Vecht. Bovendien werd die voormalige rivierarm voorbij de Zaagmolenkade bekend als het Zwarte Water. Hij werd er namelijk ook gevoed door een venig polderland en moerassen ontwaterende, donkerkleurige gekanaliseerde stroom. Die, gezelschap van de Zaagmolenkade genietende stroom zou in de vijftiger jaren van de vorige eeuw over grote lengte worden gedempt. Wat trouwens ook het in de buurt van de kade gelegen deel van de Koekoeksvaart overkwam. Daardoor verdween de Oude Vecht van de Adriaan Bloemaertstraat tot even voorbij de Merelstraat.
Van daar bleef de voormalige rivierarm tot aan haar monding in de bredere huidige Vecht dempingen echter bespaard. Op een scheve T-kruising legt ze er contact met de Oosterstroom. Dat is een recht kanaaltje en een van de waterlopen die de vroegere voorstad Bemuurde Weerd markeerden.
Bij de T-kruising kan het waterpeil van de Oude Vecht en Oosterstroom worden gereguleerd door een drietal met raderen bedienbare antieke sluisjes. Die vertegenwoordigen een type dat meer in het oostelijk Vechtplassengebied voorkomt. Vermoed wordt dat zij in de 19de eeuw vanwege de realisatie van de Nieuwe Hollandse Waterlinie werden gebouwd om er de waterpeilen te kunnen wijzigen als dat militair opportuun leek.
Het plaatselijk door veel groen belommerde, behouden deel van de Koekoeksvaart wordt aan de noordzijde gemarkeerd door de Snelliuskade, waarlangs statige antieke panden kenmerkend zijn voor de sfeer van een oude buitenwijk. Verderop werden de kaden langs de (gedempte) Oude Vecht (Nieuwe) Keizersgracht en Zwarte Water gedoopt.
Vlak voor de monding van het Zwarte Water in de (huidige) Vecht kocht de particulier Jan van Ling aan de kant van de vroegere voorstad Bemuurde Weerd een perceel dat hij transformeerde in een lommerrijke tuin. In het naar hem genoemde groengebiedje kwam een bankje te staan. Bovendien kan er het kunstwerk Ochtend van Peter d’Hont worden bewonderd.
En nu op Geopad
Evenals in de meeste andere brochures van onze Reeks Op Geopad beschreven we ook in dit gidsje een wandelroute. Ze verbindt het station Vaartse Rijn met de plek waar een restant van de Oude Vecht uitmondt in de bredere huidige Vecht. De vijf kilometer lange route volgt zo veel mogelijk de deels gekanaliseerde restanten van de Oude Vecht. Dat is echter niet overal mogelijk.
Route 6,3 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.
Samenvatting
De oudste noord- en zuidoostelijke buitenwijken van de stad Utrecht liggen grotendeels ter weerszijden van de later plaatselijk gekanaliseerde oudste bovenloop van de Vecht. Die rivierarm was onderdeel van een stroomstelsel dat eeuwenlang voornamelijk slechts een complex moerassige venen ontwaterde. En tientallen kilometers noordelijker het toenmalige Flevomeer van zoetwater voorzag.
Zuidoostelijk van de moerassen meanderde de Kromme Rijn naar het westnoordwesten. Daarbij hoogde de rivierarm met het door hem meegenomen losse bodemmateriaal vooral zijn naaste omgeving maar ook de eigen rivierbedding op. Aldus ontstonden stroomruggen met oeverwallen die soms door het rivierwater overspoeld of geperforeerd werden.
Als gevolg daarvan kwam het rivierwater even voor het gebied waar nadien het centrum van Utrecht ontstond ook terecht in de bovenloop van de Vecht. Die daardoor bovendien wat door de Kromme Rijn aangevoerd bodemmateriaal ging transporteren en afzetten.
Dat bleef zo tot de Kromme Rijn wat verder stroomafwaarts een andere bovenloop van de Vecht creëerde. De rivierarm deed dat vanuit de plek waar hij overging in de een meer westelijke koers prefererende Oude Rijn. Door dit gedrag kreeg de Kromme Rijn de beschikking over drie benedenlopen. Maar marginaliseerde hij tegelijk de betekenis van de oudere bovenloop van de Vecht.
Doordat de Kromme Rijn de Vecht een veelbelovende nieuwe bovenloop schonk ontstond een voor de handel belangrijke driesprong van waterwegen. Het is dan ook geen wonder dat in de omgeving ervan het centrum van Utrecht ontstond.
De oorspronkelijke bovenloop van de Vecht zou daardoor in historische tijd nog lang haar landelijke ambiance behouden. Maar ook gedeeltelijk verdwijnen. Een belangrijke oorzaak daarvan was ongetwijfeld de ontwatering van haar naaste omgeving. Die werd bevorderd door het graven van de oostelijke Utrechtse stadssingels. Maar ook het creëren van de waterweg Utrecht - De Bilt - Zeist. Voor de realisatie van deze vooral als de Biltse Grift bekend geworden verbinding werd het centrale deel van de oude Vechtbedding zelfs gekanaliseerd. Daarbij zou het over grote lengte in haar naaste omgeving worden vervangen door een recht kanaal.
In de tweede helft van de vorige eeuw verdween nog een deel van de noordelijkste Oude Vecht - sectie, doordat het werd gedempt. Al met al is de Oude Vecht lang niet overal in haar oorspronkelijke natuurlijke historische waarde gelaten.
Dat zou overigens ook de beide andere benedenlopen van de Kromme Rijn overkomen. In het reliëfarme deel van Midden Nederland zouden ze eerst net als het op de Kromme Rijn aansluitende deel zowel veel zand en fijner bodemmateriaal aanvoeren en achterlaten als grootschalig gaan meanderen. Waarop al in de Hoge Middeleeuwen werd gereageerd met het afsnijden van enkele grote rivierbochten.
De beschreven wandelroute leidt waar mogelijk langs restanten van de Oude Vecht of haar bedding. Daarbij kunnen ook enkele wijkparken en plantsoenen worden bezocht. Bovendien zijn op de route diverse architectonisch waardevolle gebouwen te zien.