bijgewerkt 30-12-2021
Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher
Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.
Geo-Hotspot: De Breul en het Kerckebosch in Zeist
waar smeltwater zorgde voor een grinderige grondslag, de wind voor waterduintjes en de mens voor een sierlijk landschap
Deze wandelgids gaat vooral over het fraaie wandelpark van de voormalige buitenplaats De Breul en een niet bebouwde zone van het Kerckebosch.
De brochure is aflevering 123 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen én de mens er op de ontwikkeling hebben gehad. Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden.
Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en we dus ‘op geopad’ kunnen gaan. Het meest tot de verbeelding spreken er:
- de glooiende heuvels, slingerende waterpartij en zware loofhoutopstanden van De Breul;
- de intimiteit van het Kerckebosch, het uitzicht over een onlangs uitgebreid heideterrein en de flauwe bochten van enkele wandelpaden.
De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen is meer dan één mogelijke verklaring gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.
Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde daarover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden er vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.
Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar De Breul en het Kerckebosch in Zeist kan deze brochure als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 123 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.
In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied verteld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt nog een wandel- of fietsroute beschreven, waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel Geopad genoemd.
De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op geopad’.
Om welk en wat voor gebied gaat het?
Het beschreven gebied bevindt zich vlak bij de zuidoostelijke buitenwijk van Zeist. De meest zuidelijke toegang van de wandelzone ligt even ten noorden van treinstation Driebergen-Zeist.
Het geopad loopt er door een ruim anderhalve kilometer lange en enkele honderden meters brede, zuidwest-noordoost georiënteerde strook. Deze zone bestaat uit een landschapspark met een slingerende, rivierachtige waterpartij en verder de heuvelrug op een droog bosgebied. Die twee delen zijn van elkaar gescheiden door de Arnhemse Bovenweg.
Het landschapspark werd aangelegd op een deel van de buitenplaats De Breul waarin het hoofdgebouw staat. Het droge bos aan de overzijde van de Amhemse Bovenweg is een onbebouwd gebleven strook van het voormalige landgoed Kerckebosch.
In het park wordt een groot gazon gemarkeerd door zwaar Ioofhout. Vrijwel het gehele park wordt verlevendigd door zacht glooiende, kunstmatige heuvels. Daarvan kwam het zand beschlkbaar bij het graven van de rivierachtige waterpartij.
In het drogere deel van het wandelgebied ontstonden tijdens de voorlaatste ijstijd, ruim honderdduizend jaar terug, oude grindrijke ijssmeltwaterafzettingen. Enkele tienduizenden jaren geleden werden deze op veel plaatsen door de wind met fijn zand toegedekt. Na menselijke invloeden van ontbossing en overbegrazing verstoof dit zand weer. Dat is nu nog te zien aan overgebleven kleinschalig reliëf dat inmiddels is vastgelegd door bos en hei.
De natuurlijke ontwikkeling
De invloed van de beide laatste ijstijden
Het in deze wandelgids beschreven gebied ligt aan de zuidwestkant van de Utrechtse Heuvelrug. Enkele kilometers noordoostelijker schoof vanuit de Gelderse Vallei opdringend Scandinavisch landijs zo’n 150.000 jaar geleden de overwegend grindhoudende (rivier)afzettingen die het tegenkwam zodanig op(zij) dat een markante stuwwal ontstond.
Smeltwater van het ijs verspreidde enkele tienduizenden jaren later veel zand en grind van die glaciale rug over de ten westen en zuidwesten ervan gelegen gebieden uit. Op deze wijze ontstonden waaiers smeltwaterafzettingen die aaneengroeiden. Deze worden door geowetenschappers veelal sandur of sandr (enkel- en meervoud) genoemd. Het geomorfologisch resultaat hiervan was een kilometers brede gordel van zulke sedimenten.
In droge fasen van de pas tienduizend jaar achter ons liggende laatste ijstijd raakten met name de lager gelegen delen van de gordel smeltwaterafzettingen weer door fijne windzanden bedekt.
Dit moet mogelijk geweest zijn als de bodem in het gebied waar de wind vandaan kwam kaal, droog, ijsvrij en niet door sneeuw bedekt was. Het zand werd door de wind vaak vrij gelijkmatig over oudere afzettingen uitgespreid. De grondsoort die zo ontstond wordt daarom dekzand genoemd. In het wandelgebied zijn de grindrijke ijssmeltwaterafzettingen tot het noordelijke deel van het Kerckebosch door een mantel fijne (wind)zanden toegedekt.
De latere ontwikkelingen
Na de laatste ijstijd raakten de dekzanden begroeid met bos waarvan de samenstelling enkele malen vrij ingrijpend veranderde. De afgelopen millennia werd de vegetatie van de zandgronden armelijker door het kappen van hout, het gebruik van grote gebieden als graasgrond en het steken van plaggen.
Het bos maakte op die manier steeds meer plaats voor steppe- en heidevegetaties. Intussen werden vooral de voedselarme windzanden door het regenwater uitgeloogd. De weggespoelde bestanddelen sloegen grotendeels neer op enkele decimeters diepte. Daarbij gingen de organische stoffen dichte donkere banken vormen, terwijl ijzerverbindingen een bruinverkleuring veroorzaakten. Het bodemtype dat bij de uitloging van de bovengrond ontstond wordt ‘podzol’ genoemd. Podzol is een Russische benaming die asachtig betekent. De naam is dus een verwijzing naar de asgrauwe kleur waardoor de uitgeloogde bovengrond zich vaak onderscheidt.
De stevige donkere banken van de podzolen beschermden de dekzanden lang tegen winderosie. Wanneer de vegetatie uiteindelijk vrijwel geheel verdween en de kaal geworden gronden veel betreden of herhaaldelijk geplagd werden, kon winderosie toch optreden. Zoiets gebeurde tijdens langdurige droge perioden waarin kwetsbare vegetaties afstierven. Dan kreeg de winderosie een steeds grotere invloed op de vormgeving van het grondoppervlak.
Op deze manier ‘verbouwde’ de wind plaatselijk de dekzandformaties. Als gevolg van lokaal
verschillende omstandigheden was dit niet overal even goed en op dezelfde wijze mogelijk. Dit is te zien door verschillen in de huidige geomorfologische gesteldheid. Daarbij zijn diverse typen verstoven dekzandformaties worden onderscheiden.
In het Zeisterbos herinneren waarschijnlijk nog slechts enkele kleine welvingen aan het vroegere dekzandreliëf van de laatste ijstijd. Die welvingen liggen in het uiterste zuidwesten van het gebied. Van daaruit werd de geomorfologische gesteldheid noordoostwaarts in toenemende mate veranderd door de latere verstuivingen. Als gevolg hiervan werd het reliëf in die richting zowel grilliger als imposanter. Bij de noordelijke rand van het droge dekzandgebied waren echter nauwelijks verstuivingen mogelijk. Daar werd namelijk de grindrijke sandur (of sandr) slechts door een dunne laag grindarm (wind)zand bedekt.
De meest imposante jonge windvormingen vinden we in het uiterste westen van de buurt Kerckebosch. Het gaat in het bijzonder om een plek aan de westkant van de Graaf Lodewijklaan, waar een enigszins paraboolvormige duinformatie is te vinden. Op enkele plaatsen wordt een relatief Iaag gelegen vrijwel vlak terrein door klifjes gescheiden van een (ten dele) plateauachtige terreinverheffing. Een voorbeeld daarvan midden in het vernieuwde Kerckebosch is een enigszins vergraven verhoging langs de noordwestkant van de weg Hoog Kanje. Daarop stond sinds 1833 eerst een geïsoleerde jachtopzieners- en boswachterswoning van landgoed De Breul en van 1967 tot 2013 een kerkje. Om het tegenwoordige bouwterrein is nog een halve cirkel van oude beuken en eiken zichtbaar. Die bomen markeerden vroeger de dubbele, witgepleisterde woning.
Enkele andere deels door klifjes gemarkeerde, min of meer plateauachtige terreinverheffingen zien we pal ten oosten van de Prinses Margrietlaan en bij de oostrand van het gebied. Een dergelijke situatie kon ontstaan wanneer vitale vegetatie de uitbreiding van de verstuivingen belette maar tegelijk wel als zandvanger fungeerde.
Die vegetatie groeide oorspronkelijk in vochtige/natte terreindepressies in het oppervlak van de vroegere windzanden uit de droge perioden van de laatste ijstijd.
De terreindepressies werden dan tamelijk gelijkmatig vanuit de randen met stuifzand opgehoogd. Tegelijkertijd zorgde de wind ervoor dat de wat hoger gelegen naaste omgeving tot op een bepaald niveau werd afgezand. De zo door winderosie ontstane plateautjes kunnen worden aangeduid als stuifplateaus of stuifbanken. Ter plekke van de terreindepressies zijn soms veentjes overstoven. Waar dat het geval is zou men de geofenomenen veenstuifplateaus kunnen noemen.
Op de rand van het plateautje bij de oude weg Hoog Kanje groeien met name sommige beuken beter dan in de rest van het vroeger bosrijke plangebied dat eerder door winderosie is verlaagd. Dit wijst op de aanwezigheid van een vochtige, ondiepe ondergrond, kenmerkend voor stuifplateautjes. In de ondergrond ervan houden de humusrijke banken van podzolen neerslagwater vast en verhinderen dit veel dieper in de bodem weg te zakken.
Er zijn redenen om aan te nemen dat stuifplateaus mondiaal zeldzaam zijn. Mogelijk komen ze zelfs vrijwel alleen lokaal in West-Europa voor. Een en ander gaf aanleiding hun aanwezigheid in Nederland nauwkeuriger na te gaan. Dit gebeurde bij inventarisaties van landschappelijke aardkundige waarden die de afgelopen decennia in Nederland plaatsvonden. Tot op heden werden in dat kader slechts enkele tientallen markante stuifplateautjes gevonden. Dergelijke stuifplateautjes zijn in ons land dus zeldzaam.
Gezien deze zeldzaamheidswaarde en de bijna unieke ligging in een bebouwde kom zou het verder aantasten van het plateautje langs de weg Hoog Kanje door grondverzet geomorfologisch en geo-educatief gezien een groot verlies van landschapswaarden betekenen. Dit zou trouwens ook het geval zijn als het plateautje op een andere wijze zou zijn ontstaan.
Het vroegere agrarisch grondgebruik
Evenals Driebergen ligt Zeist in een zone met een tamelijk homogene bodemgesteldheid. Daar gaan de droge gronden van de Utrechtse Heuvelrug naar het zuidwesten toe geleidelijk over in de vroeger lokaal natte laagte van het rivierengebied. Dergelijke zones werden veelal pas later in de Middeleeuwen ontgonnen.
Dit gebeurde doorgaans systematisch onder auspiciën van de adellijke of geestelijke overheid. Vanuit een natuurlijke waterloop, een gegraven wetering en/of een weg werd het land bloksgewijs verdeeld in lange strookvormige kavels . Aan het begin daarvan, dus langs de water- of landwegen, kwamen de (eerste) boerderijen te staan. Op deze wijze konden de aanwezige bodemtypen vrij eerlijk over de aspirant-boeren worden verdeeld. Elke boer kon het wat drogere land voor akkerbouw gebruiken op de nattere delen veeteelt bedrijven.
Voor de akkerbouw kozen de boeren gronden die destijds niet al te droog of nat waren. Zulke grondbodems was in Zeist en omgeving te vinden op de wat hoger gelegen windzanden onder aan de flanken van de Utrechtse Heuvelrug. Maar al in historische tijden werden daarvoor ook de zandige oeverafzettingen van de rivierarmen in het Kromme Rijngebied gebruikt.
De droogste gronden bleven lang voor ontginning gespaard. Wel gebruikten de boeren de gronden als gemeenschappelijk terrein om er hout vandaan te halen, schapen of ander (klein)vee te Iaten grazen en plaggen te steken. Daarbij werden de plaggen, na met stalmest te zijn vermengd, gebruikt om de bodemvruchtbaarheid te verbeteren van tot akkerland ontgonnen land. Vooral op de voedselarme dekzanden was dit geregeld nodig.
De ontsluiting van het gebied door wegen
Evenals bij Driebergen en Rijsenburg werd het land bij Zeist vanuit het rivierengebied noordoostwaarts ’verreept’. Een deel van de middeleeuwse ontsluitingswegen loopt in dezelfde richting. Deze fungeerden veelal als schaapsdriften, waaraan hier en daar nog een naam herinnert. Zo werd in Zeist de Sanatoriumlaan vroeger Schapendrift genoemd.
Behalve volgens de kavelrichting werd het gebied stap voor stap ook overdwars ontsloten. Een markant voorbeeld hiervan is de Arnhemse Bovenweg. Deze was over grote lengte onderdeel van een route die eertijds Heer- of Bovenweg werd genoemd. Die was een onderdeel van een verbinding tussen de belangrijke bisschopssteden Keulen en Utrecht. De Arnhemse Bovenweg vormt tegenwoordig de kortste verbinding tussen de noordelijke en noordoostelijke buitenwijken van Zeist, Driebergen en Doorn.
De belangrijkste verbinding tussen de genoemde plaatsen loopt wat zuidelijker, ongeveer evenwijdig eraan. Op het grondgebied van de gemeente Zeist werd ze later Driebergseweg gedoopt en in Driebergen en bij het treinstation Hoofdstraat. Deze weg kwam grotendeels voort uit een pad waarover de parochianen van Driebergen en Rijsenburg naar de kerk gingen. Tot na de Reformatie kerkten de inwoners van beide plaatsen namelijk (ook) in Zeist. Vanwege de vroegere betekenis van de weg voor parochianen werd de verbinding aanvankelijk ook Kerkweg genoemd.
Vanuit de Arnhemse Bovenweg loopt een oude interlokale verbinding diagonaal door het voormalige landgoed Kerckebosch naar de omgeving van Austerlitz. De weg heet over grote lengte Hoog Kanje. De naam werd waarschijnlijk in 1784 voor het eerst vermeld en is mogelijk ontstaan door een verhollandsing van de Franse topografische naam Haute Cagne. Daarmee werd het hooggelegen deel van de stad Cagne bedoeld.
De latere stichting van landgoederen
De afgelopen eeuwen bood de vroeger vrij vochtige bodemgesteldheid van de geregeld bemeste akkerzone bij de Driebergseweg en Hoofdstraat aantrekkelijke perspectieven aan rijk geworden stedelingen. Die wilden de belevingswaarde van natuurrijke, pastorale woonmilieus ervaren. Vooral in de negentiende eeuw stichtten zij buitens met sierlijke waterpartijen, glooiende heuvels en hoog opgaand loofhout, kenmerkend voor de Engelse landschapstijl die toen in zwang was. Hiervoor werden soms delen van oudere en grotere landgoederen aangekocht. Langs de zuidwestrand van de Utrechtse Heuvelrug veranderde een gebied van ongeveer een kilometer breed daardoor in een zone met architectonisch boeiende, grote landhuizen en lommerrijke parken. Deze zone zou bekend worden als de Stichtse Lustwarande.
Velen wilden zich graag in deze lommerrijke gordel natuur- en cultuurschoon vestigen. Dit betekende wel dat het verleidelijk werd buitenplaatsen te verkavelen voor de bouw van villa’s en andere woningen. Sommige buitens zijn dan ook verkleind of zelfs geheel verdwenen.
Ook ter hoogte van De Breul raakten de herbeboste gebieden later meer en meer bebouwd.
Het ruim 30 ha beslaande buiten De Breul kwam voort uit een oud Iandgoed. Dat werd al in 1413 vermeld en genoot de status van ambachtsheerlijkheid. De naam van het landgoed vormt een aanwijzing dat het deels in een met gras begroeid moerassig gebied lag. Behalve De Breul werd het landgoed ook Broyel, Breudell, Breundel, Bruekel, Broedel, Bruel, Brudel en Bruijell, genoemd.
Omstreeks 1833 werd op De Breul een landhuis gebouwd voor mr. Jan Kol. Evenals sommige andere grote landhuizen van deze omgeving werd het neergezet op een kunstrnatige heuvel.
De Breul kreeg een waarschijnlijk door J.D. Zocher jr. ontworpen rivierachtige waterpartij. Daarover werd een brug gebouwd met het uiterlijk van een Romeins aquaduct. Op het buiten verrees ook een koetshuis, terwijl er bovendien een ijskelder uit het jaar 1894 is te vinden.
Van 1846 tot 1882 was een groot deel van het landgoed eigendom van jhr. F. van den Bosch, die toen ook het landhuis bewoonde. Na het overlijden van Jan Kol in 1848 liet zijn zoon op het ten zuiden van de Driebergseweg gelegen deel van het landgoed het huis De Kleine Breul bouwen. Tegen het einde van de negentiende eeuw werd De Breul eigendom van de heer P. Vercruijsse, die het huis een neoclassicistisch uiterlijk bezorgde.
In 1913 werd het park in opdracht van de toenmalige eigenaar P. Reineke gerenoveerd en gedeeltelijk ook heringericht. Dit gebeurde volgens een ontwerp van landschapsarchitect J.A. Springer, die onder meer voor een nieuwe zichtzone zorgde. Enkele jaren later legde H. Copijn een heidetuin op De Breul aan. Omstreeks 1929 is het landhuis van De Breul voor de bankier S.P.S. May verbouwd en vergroot. Dit gebeurde volgens 18de-eeuwse Engelse stijlopvattingen.
In 1946 werd De Breul verworven door de Sint Willebrordusstichting. Die vestigde er een jongensinternaat in en bouwde als aanvulling daarop schoolgebouwen in het middengedeelte van het landgoed. Hiervoor werden enkele hectaren bos opgeofferd. Het overgebleven deel van het landschapspark van De Breul is tegenwoordig eigendom van Stichting Het Utrechts Landschap. In het landhuis zijn nu kantoren gevestigd. Het landhuis, het park, de brug (ca. 1900), het koetshuis (ca. 1900), de ijskelder (1894?) en de stenen hekpijlers bij de entree zijn rijksmonumenten.
Het voormalige buiten De Breul wordt aan de noordoostkant begrensd door de Arnhemse Bovenweg, die vrijwel parallel loopt aan de Driebergseweg. Aan de andere kant van de Arnhemse Bovenweg liggen restanten van het deels bebouwd geraakte landgoed Kerckebosch. Dat was grotendeels een bezitting van de r.-k. kerk van Rijsenburg, waaraan het bos ook zijn naam dankt.
Het meer dan eens verbouwde huis van het voormalige landgoed Kerckebosch dateert van 1911. Opdracht tot de bouw ervan gaf jonkheer E. Lintelo de Geer, die een liefhebber en verzamelaar was van antiek. Met zijn kantelen en torenachtige middenpartij doet het huis enigszins denken aan een kasteel. De ten dele gotisch ogende raampartijen zijn rijkelijk voorzien van glas in lood. Opmerkelijk is dat voor de bouw van het koetshuis bij de villa kloostermoppen van het Utrechtse kasteel Vredenburg werden gebruikt. Sinds 1947 is het huis Kerckebosch een hotel.
Landhuizen langs de Driebergseweg/Hoofdstraat
Tegenover landgoed De Breul staan aan de Driebergseweg nog enkele monumentale villa’s van nogal uiteenlopende architectuur. Het zijn de nummers 22, 24 en 26.
Driebergseweg 22 is de omstreeks 1900 gebouwde villa Mariahof, een rijksmonument. Rechts van de hoofdingang springt een gedeelte van het pand iets naar voren; dit heeft aan de straatzijde een topgevel. Daarvan werd de daklijst voorzien van decoratief houtsnijwerk.
De rond 1880 gebouwde Noordberch gedoopte villa Driebergseweg 24 vertegenwoordigt de in Zeist zeldzaam geworden Zwitserse chaletstijl. Het witgepleisterde huis, rijksmonument, wordt gekroond door enkele overstekende zadeldaken. Interessant is de grote erker met daarop een deels overdekt balkon. Het hout van de aanbouwen is grotendeels donkergroen geschilderd.
Het waarschijnlijk in het begin van de vorige eeuw gebouwde pand Driebergseweg 26 werd Princenhove gedoopt. Een opvallend onderdeel van dit Zeister monument is de geaccentueerde middenpartij met de hoofdingang. Boven aan de middenpartij is de daklijst voorzien van decoratief houtsnijwerk. Aan de kant van de lange (zij)gevels heeft het pand een gebroken kap. Van zulke kappen werden veel lage woningen voorzien, omdat ze op die manier een wat grotere zolderverdieping kregen. Een in de lengterichting van lage woningen gebroken kap van de zolderverdieping wordt mansardedak genoemd. Deze naam is een verwijzing naar de 17de-eeuwse Franse architect die dit type kap introduceerde.
Schuin tegenover Princenhove staat op de hoek Breullaan/Hoofdstraat het pannenkoekenhuis en restaurant De Princenhof. Het is een monument van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Ernaast kreeg het alleenstaande huis Hoofdstraat 5 net als het pand op nummer 26 een mansardekap.
De bouw van villawijken in de landgoederen Molenbosch en Kerckebosch
Om toch meer geld te verdienen aan bouwgrond dan in het Zeisterbos door de samenleving was geaccepteerd werden in 1917 en 1918 de zuidoostelijk van het Zeisterbos gelegen landgoederen Molenbosch en Kerckebosch aangekocht. Bebouwing daarvan stuitte door hun afgelegen ligging en het ontbreken van bekende attracties op veel minder weerstand. De landgoederen zijn in de loop van de twintigste eeuw dan ook voor een belangrijk deel bebouwd geraakt. Zeist is bij haar latere zuidoostelijke uitbreidingen dus als het ware over het Zeisterbos heen gesprongen.
De vooroorlogse oude uitbreidingen in het Kerckebosch zouden grotendeels ter weerszijden van een brede laan worden gesitueerd. Die weg, Oranje Nassaulaan genoemd, is aangelegd op een in 1920 open gekapte lange bosstrook. Daardoor werd voorkomen dat een toen heersende rupsenplaag die de dennen aantastte zich zou uitbreiden in de richting van Zeist. Van de buurt Kerckebosch werd eerst het gedeelte noordwestelijk van de Oranje Nassaulaan gebouwd. Er verrezen vooral twee-onder-een-kapwoningen, de meeste in de jaren 1928-1934. In 1933 begon de bouw van de vooroorlogse woonbuurt aan de andere kant van de Oranje Nassaulaan. Ook die buurt kreeg het karakter van een villapark.
In de periode tussen de beide wereldoorlogen werden soms lange rechte hoofdontsluitingen van nieuwe buurten onderbroken door verbredingen. In het villapark Het Kerckebosch gebeurde dat met de Oranje Nassaulaan. De grootste verbreding is het aan weerszijden van de laan liggende Oranje Nassauplein. Daar werden twee verdiepte rechthoekige plantsoenen met vijvers aangelegd.
Niet ver hiervandaan werd de Oranje Nassaulaan aan de kant van het Molenbosch verbreed met het veel kleinere, vierkante Julianaplein. De meeste ontsluitingen van het villapark Kerckebosch stralen van deze pleinen uit. Uitzonderingen vormen de bochtige Prinses Irenelaan en de Graaf Janlaan bij de noord- en oostrand van het villapark.
In het Molenbosch ontstond noordoostelijk van de Arnhemse Bovenweg intussen de woonbuurt Hoge Dennen. Die werd voornamelijk volgens een nieuw rechthoekig stratenpatroon ingedeeld en kreeg vrijwel geheel het karakter van een villapark.
Grootschalige woningbouw in het Kerckebosch
Na de Tweede Wereldoorlog werd al vrij snel gestreefd naar een verdere bebouwing van het Kerckebosch. Er zijn toen in de jaren vijftig maar liefst 1.265 woningen gepland. Voor 706 hiervan zou de bouw in het kader van de toenmalige Woningwet worden gesubsidieerd. Als randvoorwaarde voor de planning gold het sparen van zo veel mogelijk bos en het handhaven van een groene buffer tussen het bestaande villapark Kerckebosch en de nieuwe woningen.
Dit resulteerde uiteindelijk in een plan waarin de meeste bebouwing aan de buitenranden van de nieuwe buurt werd geprojecteerd. Een groot deel daarvan werd geconcentreerd in blokken van afwisselend drie en vijf woonlagen. Die kregen respectievelijk een lengte van honderd en tweehonderd meter. De kortere blokken met drie woonlagen werden wat meer naar achteren geplaatst. Van de langere blokken werden de voorgevels verlevendigd door traveeën met loggia’s.
Terwijl de meeste blokken flatwoningen drie of vijf woonlagen zouden gaan tellen, verrees daarentegen langs de noordkant van de Arnhemse Bovenweg een lang blok van 10 lagen hoog. Erachter werd een strook bebouwd met autoboxen.
Bij de naoorlogse uitbreiding werd het rechthoekige ontsluitingspatroon van het Kerckebosch gerespecteerd. Dat strookte trouwens met de destijds gebruikelijke indeling van nieuwe buurten volgens een rechthoekig rasterpatroon. Gevrijwaard van bebouwing bleef de diagonaal door het bos lopende oude weg Hoog Kanje.
Tussen de voor- en naoorlogse buurten van de buurt Kerckebosch verrezen een klein winkelcentrum en een aantal schoolgebouwen. Door de geschetste situering van de latere bebouwing kon in het naoorlogse gedeelte van de buurt een aaneengesloten oppervlakte van ca. 40 ha bos tot 2009 behouden blijven en als het ‘Binnenbos’ zijn vroegere karakter behouden.
Vanaf die tijd is het Binnenbos alsnog voor een aanzienlijk deel bebouwd. Dit gebeurde na een lange strijd om de boskap van ca. 20 ha te voorkomen. Het werd een zogenaamde prachtwijk met ‘woonscheggen’ in het bos ter vervanging van de meeste oude flats. Dat bos verdween echter grotendeels in rap tempo, zowel door de gefaseerde bouw als door het kappen van veel bomen in de (bos)tuinen. Wel worden de resterende ‘bos- en heidewiggen’ verbonden met het ten oosten liggende natuurterrein van het Utrechts Landschap.
In de jaren negentig van de twintigste eeuw en nog later wilde Zeist ook de bosstrook tussen de Prinses Margrietlaan en de grens met de toenmalige gemeente Driebergen-Rijsenburg geheel of gedeeltelijk bebouwen. De provincie Utrecht stond de uitbreiding of aanpassing niet toe en hield de grens van de bebouwing (de rode contour) tot deze laan lopen.
Het Kerckebosch wordt aan de zuidoostzijde begrensd door het grondgebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, waar het voormalige landgoed (Klein en Groot) Heidestein ligt. Dat landgoed werd in 1974 grotendeels eigendom van het Utrechts Landschap. Zeven jaar later verwierf de stichting ook de genoemde aangrenzende strook van het Kerckebosch langs de Prinses Margrietlaan.
En nu op Geopad
Al wandelend maken we kennis met een aardkundig en cultuurhistorisch interessant landschap. Aardkundig gaat het vooral om enkele stuifkliffen en het zicht op het heidegebied van het naburige Heidestein. Cultuurhistorisch van belang zijn de in Engelse stijl aangelegde landschapspark van de buitenplaats De Breul en het rechthoekige ontsluitingspatroon van het Kerckebosch. Verder zijn de vegetatiekenmerken karakteristiek voor de oudste herbebossingen van de Utrechtse Heuvelrug.
Route 4,5 km. Voor de GPS Routeboek-versie, klik hier.
Samenvatting
Het voormalige buiten De Breul en de strook van het Kerckebosch die in het noordoosten daaraan grenst wordt aan de noordwestkant begrensd door (nieuw)bouw van Zeist. De totale strook vormt een bijna twee kilometer lange en 250 meter brede, fijnmazig omsloten boszone van ruim 60 ha. Aan de Zeister kant van de bosstrook raakte een groot deel van het Kerckebosch, het Binnenbos, vanaf 1955 grotendeels omsloten door lange blokken flats. Het Binnenbos en de meeste flats zijn vanaf 2009 gesaneerd en ongevormd tot een nieuwe buurt met daarbinnen ‘wiggen’ van bos en heide. Die sluiten aan op de resterende zuidoostelijke boszone van het Kerckebosch.
De ondiepe ondergrond bestaat er ten dele uit ruim honderdduizend jaar oude, grindrijke ijssmeltwaterafzettingen. Vooral in het centrale en zuidwestelijke deel van het totale gebied raakten deze onder de koude droge klimaatomstandigheden van de laatste ijstijd bedekt met fijnzandige windafzettingen. Deze zouden later als gevolg van grootschalige ontbossingen, overbegrazing en het steken van plaggen enigermate worden ‘verbouwd’ door verstuivingen. Die zijn echter al sinds de achttiende eeuw door herbebossing vastgelegd. Aan de verstuivingen herinnert nog allerlei kleinschalig reliëf. Daarbij vallen in het bijzonder enkele stuifklifjes op. Ze vormen de natuurlijke grens van de door de wind verlaagde terreingedeelten.
Het zuidwestelijk deel van de wandelzone, tussen de Driebergseweg en de Arnhemse Bovenweg, hoort bij het voormalige buiten De Breul. Het enkele malen verbouwde grote landhuis van De Breul dateert van 1833. Op het landgoed verrees ook een koetshuis, terwijl er bovendien een ijskelder te vinden is. In de omgeving van het huis werd een landschapspark met een rivierachtige waterpartij en een aantal glooiende heuvels aangelegd.
In 1946 werd De Breul verworven door de Sint Willebrordusstichting. Die vestigde er een jongensinternaat in en zette schoolgebouwen neer op het middengedeelte van het landgoed. Hiervoor werden enkele hectaren bos opgeofferd. Het overgebleven deel van het landschapspark van De Breul is tegenwoordig eigendom van Stichting Het Utrechts Landschap.
Noordoostelijk van de Arnhemse Bovenweg is de wandelzone een van de restanten van het steeds meer bebouwd geraakte landgoed Kerckebosch. Dat was grotendeels een bezitting van de RK Kerk van Rijsenburg waaraan het bos ook zijn naam dankt.
De tot het wandelgebied behorende strook van het Kerckebosch wordt overlangs ontsloten door een pad met flauwe bochten en door enkele kaarsrechte paden. Evenals de rest van het Kerckebosch wordt de zone diagonaal in oostelijke richting gesneden door een oude verbindingsweg van Zeist met Austerlitz. De wandelzone is tegenwoordig ook eigendom van Stichting Het Utrechts Landschap.
Tegenover het landgoed De Breul liggen aan de Driebergseweg enkele monumentale antieke landhuizen van nogal uiteenlopende architectuur. Verder staat bij het begin van de Breullaan een als landhuis gecamoufleerde, gigantische oorlogsbunker uit de 2e wereldoorlog met muren van 3,5 meter dik, de zogenaamde ‘Cäsar bunker’. Het was een commandocentrum van de ‘Luftwaffe’ en fungeert na een ingrijpende verbouwing nu als kantoor.