bijgewerkt 30-12-2021
Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher
Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.
Geo-Hotspot: Pavia, de Boswerf en het Zeisterbos
waar ijssmeltwater voor een grindrijk fundament zorgde, de wind fijn zand bracht en de mens ook zelf reliëf aanbracht
Deze wandelgids gaat over het fraaie wandelpark van de voormalige buitenplaats Pavia en het bekende Zeisterbos.
De brochure is aflevering 122 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen én de mens er op de ontwikkeling hebben gehad. Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden.
Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en we dus ‘op geopad’ kunnen gaan. Het meest tot de verbeelding spreken er:
- de glooiende heuvels, slingerende waterpartij en zware loofhoutopstanden van het voormalige buiten Pavia;
- de duinen, oude dennen en intimiteit van het Zeisterbos, de daar ook gecreëerde waterpartijen, de zichtas van het Laantje zonder Eind die de aanwezigheid van uitgestrekte bossen suggereert, en enkele enigszins bochtige wandelpaden.
De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen is meer dan één mogelijke verklaring gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.
Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan wat de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.
Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten we haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar Pavia, de Boswerf en het Zeisterbos kan deze brochure als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 122 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.
In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied verteld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt nog een wandel- of fietsroute beschreven, waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel Geopad genoemd.
De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op geopad ’.
Om welk en wat voor gebied gaat het?
Het Zeisterbos vormt met het voormalige buiten Pavia een natuurgebied van ruim 200 ha. Het relatief smalle zuidwestelijke deel ervan ligt tussen Zeist centrum en Zeist oost. Aan de noordoostkant wordt het door een plaatselijk enigszins bochtige verharde weg gescheiden van het bredere deel van het bos. Dat gebied wordt alleen aan de noordwestkant door bebouwing van betekenis geflankeerd.
In het uiterste noordoosten van het terrein ligt de in 1830 gebouwde uitspanning Oud London. Een ongeveer even oude uitspanning is ’t Jagershuys dat ook langs de later aangelegde Jagersingel ligt. Ten westen van het terrein van Oud London werd in 1916 een begraafplaats aangelegd, die daarna verder werd uitgebreid.
De ondiepe ondergrond van het Zeisterbos bestaat ten dele uit ruim honderdduizend jaar oude, grindrijke (ijs)smeltwaterafzettingen. Die liggen alleen in het noorden van het gebied nog aan de oppervlakte. Elders raakten ze bedekt door een zuidwestwaarts dikker wordend pakket fijn zand. Dat werd enkele tienduizenden jaren geleden onder koude klimaatomstandigheden door de wind aangevoerd. Bij dooi werd een deel van dit zand door smeltwater weggespoeld .
In het recentere verleden waren de fijne (wind)zanden na grootschalige ontbossingen enige tijd onderhevig aan verstuivingen, waardoor allerlei kleinschalig reliëf ontstond.
De huidige bossen werden vanaf 1730 geleidelijk aangeplant. Het gebied behoorde toen tot het destijds grote landgoed Beek en Royen. Bij de herbebossing werd het gebied op de meeste plaatsen volgens een vrijwel rechthoekig patroon ontsloten. De Woudenbergseweg, die het gebied diagonaal doorsnijdt, was een zichtas die van het Slot Zeist naar de kerktoren van Oud Leusden ‘raaide’ (‘raai’ heeft de betekenis van streep).
In het zuidwesten van het Zeisterbos werd later de buitenplaats Pavia gesticht. Het landschapspark van deze buitenplaats raakte na de Tweede Wereldoorlog deels bebouwd. Net als het aansluitende deel van het Zeisterbos wordt Pavia verlevendigd door een beekachtige waterpartij.
Even ten oosten van Pavia ligt in een reliëfrijk deel van het gebied het bezoekerscentrum De Boswerf.
Het als wandelbos overgebleven deel van het gebied werd in 1994 op initiatief van de toenmalige wethouder Theo Ruijs door de gemeente Zeist overgedragen aan Stichting Het Utrechts Landschap.
De natuurlijke ontwikkeling
De invloed van de beide laatste ijstijden
Het gebied dat in deze wandelgids beschreven wordt ligt aan de zuidwestkant van de Utrechtse Heuvelrug. Enkele kilometers noordoostelijker schoof vanuit de Gelderse Vallei opdringend Scandinavisch landijs zo’n 150.000 jaar geleden de overwegend grindhoudende (rivier)afzettingen die het tegenkwam zodanig op(zij) dat een markante stuwwal ontstond.
Smeltwater van het ijs verspreidde enkele tienduizenden jaren later veel zand en grind van die glaciale rug over de gebieden ten westen en zuidwesten uit. Zo ontstonden waaiers smeltwaterafzettingen die aaneengroeiden. Deze worden door geowetenschappers veelal sandur of sandr (enkel- en meervoud) genoemd. Het geomorfologisch resultaat hiervan was een kilometers brede gordel van zulke sedimenten.
In droge fasen van de pas tienduizend jaar achter ons liggende laatste ijstijd raakten vooral de lager gelegen delen van de gordel smeltwaterafzettingen weer door fijne windzanden bedekt.
Dit moet mogelijk zijn geweest als de bodem in het gebied waar de wind vandaan kwam kaal, droog, ijsvrij en niet door sneeuw bedekt was. Het zand werd door de wind vaak vrij gelijkmatig over oudere afzettingen uitgespreid. De grondsoort die zo ontstond wordt daarom dekzand genoemd. In het wandelgebied zijn de grindrijke ijssmeltwaterafzettingen ongeveer tot een lijn die van het ziekenhuis oostwaarts loopt door een mantel fijne (wind)zanden toegedekt.
De latere ontwikkelingen
Na de laatste ijstijd raakten de dekzanden begroeid met bos waarvan de samenstelling enkele malen vrij ingrijpend veranderde. De afgelopen millennia werd de vegetatie van de zandgronden armelijker door houtkap, het gebruik van grote gebieden als graasgrond en het plaggen steken.
Het bos maakte op die manier steeds meer plaats voor steppe- en heidevegetaties. Intussen werden vooral de voedselarme windzanden door het regenwater uitgeloogd. De weggespoelde bestanddelen sloegen grotendeels neer op enkele decimeters diepte. Daarbij gingen de organische stoffen dichte donkere banken vormen, terwijl ijzerverbindingen een bruinverkleuring veroorzaakten. Het bodemtype dat bij de uitloging van de bovengrond ontstond wordt ‘podzol’ genoemd. Podzol is een Russische benaming die asachtig betekent. De naam is dus een verwijzing naar de asgrauwe kleur waardoor de uitgeloogde bovengrond zich vaak onderscheidt.
De stevige donkere banken van de podzolen beschermden de dekzanden lang tegen winderosie. Wanneer de vegetatie uiteindelijk vrijwel geheel verdween en de kaal geworden gronden veel betreden of herhaaldelijk geplagd werden, kon winderosie toch optreden. Zoiets gebeurde tijdens langdurige droge perioden waarin kwetsbare vegetaties afstierven. Dan kreeg de winderosie een steeds grotere invloed op de vormgeving van het grondoppervlak.
Op deze manier ‘verbouwde’ de wind plaatselijk de dekzandformaties. Als gevolg van per locatie verschillende omstandigheden was dit niet overal even goed en op dezelfde wijze mogelijk. Dit is te zien door verschillen in de huidige geomorfologische gesteldheid. Daarbij kunnen diverse typen verstoven dekzandformaties worden onderscheiden.
In het Zeisterbos herinneren waarschijnlijk nog slechts enkele kleine welvingen aan het vroegere dekzandreliëf van de laatste ijstijd. Die welvingen liggen in het uiterste zuidwesten van het gebied. Van daaruit werd de geomorfologische gesteldheid noordoostwaarts steeds meer veranderd door de latere verstuivingen. Als gevolg hiervan werd het reliëf in die richting zowel grilliger als imposanter. Bij de noordelijke rand van het droge dekzandgebied waren echter nauwelijks verstuivingen mogelijk. Daar werd namelijk de grindrijke sandur (of sandr) slechts door een dunne laag grindarm (wind)zand bedekt.
De meest imposante jonge windvormingen vinden we vooral in het centrale deel van het Zeisterbos. Het gaat in het bijzonder om de omgeving van De Boswerf, een enkele honderden meters lange zone langs de zuidoostzijde van de Woudenbergseweg en een gebiedje bij de picknickplaats nabij de Stuifheuvel.
Dergelijke barrièreduinen konden ontstaan doordat een dichte houtsingel of andere hindermis de wind belette het zand dat hij aanvoerde verder te transporteren. Het stuifzand hoopte zich onder zulke omstandigheden in een smalle strook op. Daarbij kwam het meeste zand tegen de loefzijde van de hindernis te liggen. Doordat in historische tijden vooral zuidwestelijke winden zand verplaatsten bleven de gebieden noordoostelijk van de barrièreduinen veelal voor overstuiving bespaard. De stuifzandfronten konden dan zeer steil worden.
Barrièreduinen vormen vaak lange, sterk asymmetrische ruggen met spitse kruinen van variabele hoogte. Ze markeren de randen van vroeger stuivende gebieden. De oorspronkelijk 6,5 meter hoge Stuifheuvel langs de Prinses Irenelaan en de nabij gelegen Uilenberg zijn echter meer geïsoleerd gelegen barrièreduinen. Dit vormt een aanwijzing dat de hindernis waardoor deze duinen ontstonden klein was. En/of dat zuidwestelijk van de duinen alleen een smalle strook zand verstoof. Overigens werd de Stuifheuvel verder opgehoogd tot 9,5 meter om als (toeristische) uitzichtheuvel te dienen. Dat gebeurde in het kader van de werkverschaffing tijdens de crisis in de jaren dertig van de twintigste eeuw. Het zand dat vrijkwam bij het graven van de vijvers van het Oranje Nassauplein werd met karren naar de heuvel gebracht.
De imposante jonge windvormingen bij het bezoekerscentrum De Boswerf tonen zich grotendeels als een groep markante ruggen. Enkele ervan liggen evenwijdig aan elkaar waardoor de ertussen liggende laagten op een vallei lijken. Hier en daar vormen de ruggen een zich vertakkend systeem. De ligging ervan was duidelijk van invloed op het tracé van de bospaden. Het reliëfrijke gebied rond het bezoekerscentrum werd bekend als het Heuvelbos, Klein Zwitserland en De Valleien.
De duinformaties bij de Woudenbergseweg beslaan een tamelijk klein gebied. Dat wordt gedomineerd door een rug die in dezelfde richting loopt als de weg. Die rug ligt op ongeveer 150 meter afstand van de weg. Vooral in een zone langs de noordoostzijde van de Jagersingel wordt een relatief laag gelegen nogal vlak terrein door klifjes gescheiden van deels plateauachtige verheffingen. Een dergelijke situatie kon ontstaan wanneer vitale vegetatie de uitbreiding van de verstuivingen belette maar tegelijk wel als zandvanger fungeerde. Die vegetatie groeide oorspronkelijk in vochtige terreindepressies in het oppervlak van de vroegere.
De terreindepressies werden tamelijk gelijkmatig vanuit de randen met stuifzand opgehoogd. Tegelijkertijd zorgde de wind ervoor dat de wat hoger gelegen naaste omgeving tot op een bepaald niveau werd afgezand. De zo door winderosie ontstane plateautjes kunnen worden aangeduid als stuifplateaus of stuifbanken.
Op de plateautjes groeien bomen beter dan in de terreingedeelten die door winderosie verlaagd zijn. Dit houdt verband met de aanwezigheid van een vochtige, ondiepe ondergrond. Daarin houden de humusrijke banken van podzolen nogal wat neerslagwater vast en verhinderen dat dit water veel dieper wegzakt in de bodem.
Er zijn redenen om aan te nemen dat stuifplateaus mondiaal zeldzaam zijn. Mogelijk komen ze zelfs vrijwel alleen hier en daar in West-Europa voor. Een en ander gaf aanleiding hun aanwezigheid in Nederland nauwkeuriger na te gaan. Dit gebeurde bij inventarisaties van landschappelijke aardkundige waarden die de afgelopen decennia in Nederland plaatsvonden. Tot op heden werden in dat kader slechts enkele tientallen markante stuifplateautjes gevonden. Dergelijke stuifplateautjes zijn in ons land dus zeldzaam.
Noordoostelijk van de steile Stuifheuvel loopt een bospad over een lengte van enkele honderden meters boven langs een bochtig klifje. Vanuit het bospad is de laagte die het klifje begrenst in het winterhalfjaar vrij goed te overzien.
De activiteiten van de mens
Het vroegere agrarisch grondgebruik
Evenals Driebergen ligt Zeist in een zone met een tamelijk homogene bodemgesteldheid. Daar gaan de droge gronden van de Utrechtse Heuvelrug naar het zuidwesten toe geleidelijk over in de vroeger hier en daar natte laagte van het rivierengebied. Dergelijke zones werden veelal pas later in de Middeleeuwen ontgonnen.
Dit gebeurde doorgaans systematisch onder auspiciën van de adellijke of geestelijke overheid. Vanuit een natuurlijke waterloop, een gegraven wetering en/of een weg werd het land bloksgewijs verdeeld in lange strookvormige kavels. Aan het begin daarvan, dus langs de water- of landwegen, kwamen de (eerste) boerderijen te staan. Op deze wijze konden de aanwezige bodemtypen vrij eerlijk over de aspirant-boeren worden verdeeld. Elke boer kon het wat drogere land voor akkerbouw gebruiken en op de nattere delen veeteelt bedrijven.
Voor de akkerbouw kozen de boeren gronden die destijds niet al te droog of nat waren. Zulke gronden waren in Zeist en omgeving de wat hoger gelegen windzanden onder aan de flanken van de Utrechtse Heuvelrug. Maar vooral in historische tijden werden daarvoor ook de zandige oeverafzettingen van de rivierarmen in het Kromme-Rijngebied gebruikt.
De droogste gronden bleven lang voor ontginning gespaard. Wel zouden die gemeenschappelijk door de boeren worden gebruikt om er hout vandaan te halen, schapen of ander (klein)vee te Iaten grazen en plaggen te steken. De plaggen werden, na met stalmest te zijn vermengd, gebruikt om de bodemvruchtbaarheid te verbeteren van tot akkerland ontgonnen land. Vooral op de voedselarme dekzanden was dit geregeld nodig.
De ontsluiting van het gebied door wegen
Evenals de zandgronden bij Driebergen en Rijsenburg werden die bij Zeist vanuit het rivierengebied noordoostwaarts ‘verreept’. Een deel van de middeleeuwse ontsluitingswegen loopt in dezelfde richting. Ze fungeerden vaak als schaapsdriften, waaraan hier en daar nog een (vroegere) naam herinnert. Zo werd in Zeist de Sanatoriumlaan vroeger Schapendrift genoemd.
Een belangrijke noordoost gerichte ontsluiting werd de Slotlaan van Zeist. Deze was de zichtas van het bekende Slot Zeist. Het imposante landhuis werd omstreeks 1680 gebouwd op een terrein waar voordien Huys te Zeijst stond. Enkele honderden meters voorbij de Slotlaan vormde een eveneens noordoostwaarts lopende weg later de grens met het domein van de rond 1730 gestichte buitenplaats Beek en Royen (2e Dorpsstraat). Op het gebied van het landgoed werd daarna het Zeisterbos aangelegd.
Een geval apart vormen de Laan van Beek en Royen en het in dezelfde richting lopende deel van de erop aansluitende Woudenbergseweg . Deze noordoost lopende weg was oorspronkelijk ook een zichtas van het Slot te Zeist. De weg werd vanwege zijn betekenis voor het interlokale verkeer al in 1829 verhard. De laan werd genoemd naar het 18de-eeuwse landgoed waarop ze later kwam te liggen.
Een andere voormalige zichtas van dat landgoed is het maar liefst vijf kilometer lange kaarsrechte Laantje zonder Eind. Het splitst zich tegenover villa Pavia af van de Laan van Beek en Royen. Het is een in noordoostelijke richting lopende bosweg die pas eindigt net voorbij de grens met de gemeente Soest. Het laantje werd vroeger ook de Toren- of Toornlaan genoemd. Bij goed zicht was daar namelijk in de verte de hoge oude kerktoren van Amersfoort te zien. De eindeloze kaarsrechte verbinding zou bovendien bekend worden als Verbeek’s Spoor. Hiermee werd tot uitdrukking gebracht dat ze in de achttiende eeuw een hoofdontsluiting was van het uitgestrekte domein van de Utrechtse burgemeester Hendrik Verbeek, Beek en Royen.
Op een van de kruispunten van het Laantje zonder Eind met een dwarsweg werd een vijver gegraven. Hij kreeg een vorm die kenmerkend was voor de rococo. Met de grond die bij het graven van de vijver vrijkwam werd een rond bergje met een aarden oprit opgeworpen. Het ‘aardwerk’ zou bekend worden als het Groene Bergje. Omstreeks 1927 is aan de vijver van het Laantje zonder Eind een druppelvormige waterpartij toegevoegd. Die werd gegraven in het kader van een werkverschaffingsproject .
Zuidoostelijk van de Woudenbergseweg vormde een hier en daar tot een vijver verbrede gegraven beek of spreng een derde zichtas.
De drie zichtassen van Beek en Royen waaieren vanuit de omgeving van het huis Pavia uit in noordoostelijke richting. Een dergelijk uiteenwaaierend patroon van zichtassen is na de Middeleeuwen wel vaker ontworpen en wordt ‘ganzevoet’ genoemd.
Behalve volgens de kavelrichting werd het gebied stap voor stap ook overdwars ontsloten. Een markant voorbeeld hiervan is de Arnhemse Bovenweg. Deze was over grote lengte onderdeel van een route die eertijds Heer- of Bovenweg werd genoemd. Die was een onderdeel van een verbinding tussen de belangrijke bisschopssteden Keulen en Utrecht. De Arnhemse Bovenweg vormt thans de kortste verbinding tussen de noordelijke en noordoostelijke buitenwijken van Zeist, Driebergen en Doorn.
De belangrijkste verbinding tussen de genoemde plaatsen loopt wat zuidelijker, ongeveer evenwijdig eraan. Op het grondgebied van de gemeente Zeist werd ze later Driebergseweg gedoopt en in Driebergen Hoofdstraat. Deze weg kwam grotendeels voort uit een pad waarover de parochianen van Driebergen en Rijsenburg naar de kerk gingen. Tot na de Reformatie kerkten de inwoners van beide plaatsen namelijk (ook) in Zeist. Vanwege de vroegere betekenis van de weg voor parochianen werd de verbinding aanvankelijk ook Kerkweg genoemd.
De Driebergseweg en Arnhemse Bovenweg worden tussen de voormalige buitens Sparrenheuvel en Molenbosch verbonden door de Molenweg. De naam van deze verbinding herinnert aan de vermoedelijk oudste molen die in Zeist heeft gestaan en die al in 1461 werd vermeld. Omdat de verbinding vanuit de Driebergseweg iets stijgt werd ze vroeger Molensteeg (van het werkwoord stijgen) genoemd.
Het Zeisterbos wordt overdwars gesneden door de verharde Jagersingel, die de noordelijke en zuidoostelijke buitenwijken van Zeist met elkaar verbindt. Het enigszins bochtige deel van de singel is geen oude weg, het werd pas omstreeks 1920 aangelegd. De weg is toen genoemd naar de erbij gelegen 19de-eeuwse uitspanning ’t Jagershuys.
De noordoostrand van het Zeisterbos wordt gemarkeerd door een dwarsweg, die bekend zou worden als de Krakelingweg. Deze verbinding werd genoemd naar een bij de kruising met de Woudenbergseweg gelegen boerderij De Nieuwe Krakeling, die in de eerste helft van de negentiende eeuw moet zijn gebouwd. De naam van deze boerderij wijst erop dat er ook een hoeve De Oude Krakeling heeft bestaan. Die stond echter langs de Oude Woudenbergse Zandweg. Haar naam dankte ze aan de bakkerij die er gevestigd was. De hoeve fungeerde trouwens eveneens als slagerij. Een en ander was van groot belang voor de legers die in de Franse tijd bij Austerlitz bivakkeerden.
De herbebossing en verstedelijking
De afgelopen eeuwen bood de vroeger vrij vochtige bodemgesteldheid van de geregeld bemeste akkerzone bij de Driebergseweg en Hoofdstraat aantrekkelijke perspectieven aan rijk geworden stedelingen. Die wilden de belevingswaarde van natuurrijke, pastorale woonmilieus ervaren.
Vooral in de negentiende eeuw stichtten zij buitens met sierlijke waterpartijen, glooiende heuvels en hoog opgaand loofhout, kenmerkend voor de Engelse landschapstijl die toen in zwang was. Hiervoor werden soms delen van oudere en grotere landgoederen aangekocht. Langs de zuidwestrand van de Utrechtse Heuvelrug veranderde een gebied van ongeveer een kilometer breed daardoor in een zone met architectonisch boeiende, grote landhuizen en lommerrijke parken. Deze zone zou bekend worden als de Stichtse Lustwarande.
Velen gingen zich graag in deze lommerrijke gordel natuur- en cultuurschoon vestigen. Dit betekende wel dat het verleidelijk werd buitenplaatsen te verkavelen voor de bouw van villa’s en andere woningen. Sommige buitens zijn dan ook verkleind of zelfs geheel verdwenen.
Ook ter hoogte van Beek en Royen zouden de herbeboste gebieden later steeds meer bebouwd raken. De buitenplaats Beek en Royen werd in de achttiende eeuw gesticht door Hendrik Verbeek, burgemeester van Utrecht en zijn echtgenote Clara Justine van Royen. Het buiten is dus naar de familienaam van het echtpaar genoemd. Op het landgoed werd een vanuit het Slot van Zeist naar de oude kerktoren van Leusden raaiende zichtas het tracé van de Laan van Beek en Royen en het in dezelfde richting lopende deel van de Woudenbergseweg. Verbeek breidde zijn bezit gefaseerd uit tot het in 1771 een oppervlakte van ruim drie vierkante kilometer besloeg.
In 1818 werd het overgrote deel van Beek en Royen afzonderlijk verkocht. Na enkele transacties werd de Amsterdamse notabele Albert Voombergh vervolgens eigenaar van een deel van het oorspronkelijke landgoed ten zuidoosten van de Woudenbergseweg. Hij stichtte er het landgoed Hoog Beek en Royen, waar in 1824 een gepleisterd neoclassicistisch landhuis verrees. Voor de omgeving ervan ontwierp de beroemde tuin- en parkarchitect J.D. Zocher jr. een zogenaamd landschapspark.
Het landgoedgedeelte ten noordwesten van de Woudenbergseweg werd verkocht aan de toenmalige burgemeester van Zeist, de heer F.N. van Bern. Aangenomen wordt dat hij in de jaren dertig van de negentiende eeuw ’t Jagershuys liet bouwen. Het in neogotische stijl opgetrokken pand werd een uitspanning annex boswachterswoning.
In het begin van de negentiende eeuw zou een stuk heidegrond in het uiterste noordoosten van het Zeisterbos worden geschonken aan de familie Riether. Deze familie behoorde tot een groep gedupeerden van een oplichter. Die beloofde aspirant-migranten met zijn − denkbeeldige − schip ‘London’ vanuit Rotterdam naar Amerika te vervoeren als zij de passage vooraf betaalden. Met de schenking werd getracht de gedupeerden schadeloos te stellen. De familie kreeg toen het stuk heidegrond bij de Woudenbergseweg. In 1830 werd op dat terrein de uitspanning London gebouwd (thans hotel-restaurant Oud London), waarvan de naam dus is afgeleid van het denkbeeldige schip.
Het landgoed Hoog Beek en Royen zou in 1850 met enkele tientallen hectaren verkleind worden voor de stichting van de buitenplaats Pavia. De naam Pavia is een verbastering van het Latijnse pavo, dat pauw betekent. Daarmee werd verwezen naar de familie Pauw van Wieldrecht, die de buitenplaats aanvankelijk bewoonde. Een Pauw van Wieldrecht was getrouwd met een dochter van de familie Voombergh.
Het hoofdgebouw van de buitenplaats is een gepleisterd neoclassicistisch landhuis uit 1863. Op het terrein staan verder een voormalig koetshuis en een achtkantige houten duiventoren. Het koetshuis is later voor de Nederlands Hervormde Gemeente verbouwd tot een kapel. Sindsdien is het koetshuis bekend als de Boskapel. Het gebouw wordt gekroond door een aan de kant van de lange (zij)gevels gebroken kap. Zulke kappen kregen veel lage woningen, omdat ze op die manier een wat grotere zolderverdieping kregen. Een dergelijke in de lengterichting van lage woningen gebroken kap van de zolderverdieping wordt mansardedak genoemd. Deze naam is een verwijzing naar de 17de-eeuwse Franse architect die het kaptype introduceerde.
De buitenplaats Pavia ging enkele malen in andere handen over. Zo werd ze in 1936 eigendom van de heer J.A. Gerritsen. Hij liet het zuidoostelijk deel van de buitenplaats als bouwgrond verkavelen. De nieuwe bouwlocatie Kerckebosch oge Dennen Hoge werd toen ontsloten door de enigszins slingerende Prins Bernhardlaan.
In 1947 werd het onbebouwd gebleven deel van Pavia door de erven Gerritsen verkocht. Hiema kreeg Pavia nog enkele malen een nieuwe eigenaar. Het zou ten slotte in 1994 met enkele nabijgelegen andere buitens van de Stichtse Lustwarande worden verworven door Stichting Het Utrechts Landschap. Ruim tien jaar later werd de villa Pavia gerestaureerd en ingericht als woonzorgcentrum, met nu vijftien appartementen.
Sinds 1999 is het verkleinde Pavia een beschermde buitenplaats. Korte tijd na de stichting van Pavia werd op een van de hoogste heuvels van Klein Zwitserland een boswachterswoning gebouwd in chaletstijl. Deze is in 1880 door een brand verwoest. Enige tijd later werden de restanten van de hooggelegen woning afgebroken. In 1915 verrees op de plek waar het huis had gestaan toch weer een boswachterschalet.
Halverwege de negentiende eeuw werd in het midden van het Zeisterbos onder in een ronde terreindepressie een diepe kuil gegraven om de diepte van de grondwaterspiegel te bepalen. Het was namelijk de bedoeling de spreng van het Zeister Bos enkele kilometers in de heuvelrug te verlengen. Dit plan is echter nooit uitgevoerd. De put werd later de Franse Put gedoopt. Er is namelijk enige tijd gedacht dat de put in de Franse tijd werd gegraven voor de drinkwatervoorziening van de toen bij Austerlitz verblijvende legers. De gedachte is niet zo vreemd als misschien lijkt: het Franse leger heeft zulke putten wat verderop inderdaad gegraven.
Tegen het einde van de negentiende eeuw werd aan de noordwestkant van het Zeisterbos het Wilhelminapark gebouwd. Deze vrij luxueuze woonbuurt met bochtige lanen was al in 1910 volgebouwd. Voor de bouw van de buurt is behalve cultuurland ook al enig bos opgeofferd. De buurt, met het park erin, is gezien de cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarde sinds 2002 een van rijkswege beschermd dorpsgezicht van 20,9 ha.
Veel meer bos zou vervolgens moeten wijken voor het eveneens langs de noordwestrand van het Zeisterbos gebouwde Lyceumkwartier. Dat werd ruimer verkaveld, zodat er veel groen tussen de bebouwing kon worden gespaard. Bovendien bleef het rechthoekige bospadenpatroon grotendeels behouden.
In 1913 werden de gronden van Hoog Beek en Royen, 198 ha, die via een veiling zouden worden verkaveld voor f 407.225 aangekocht door de gemeente Zeist om ze als wandelbos in stand te houden. Niet lang daarna wilde de gemeente de verwervingskosten echter terugverdienen door een deel van het bos als bouwgrond te verkopen. Dit stuitte op grote maatschappelijke weerstand. De gemeente besloot daarom slechts enkele smalle stroken langs de Prof. Lorentzlaan en Krullelaan te laten bebouwen.
Bovendien werd bij de noordoosthoek van het Zeisterbos in 1916 de Nieuwe Algemene Begraafplaats aangelegd. De ingang hiervan kwam aan het zuidoostwaarts lopende deel van de Woudenbergseweg te liggen. De entree werd gemarkeerd door twee in neorenaissancestijl opgetrokken gebouwtjes met een hoog schilddak. Samen met het toegangshek ertussenin vormen ze een tweezijdig symmetrisch geheel. Achter de ingang bleef een oud bospad als hoofdontsluiting van de begraafplaats behouden. Uitbreiding volgde in 1942, gedeeltelijk naar het zuidwesten. Er kwam toen een nieuwe ingang aan het naar het noordoosten lopende deel van de Woudensebergseweg. Erachter is ter plekke van het gespaarde oude bospad een aula gebouwd.
In het jaar dat de Nieuwe Algemene Begraafplaats werd aangelegd is bij de Hertenkamp een stenen bank gebouwd om eer te bewijzen aan de laatste particuliere eigenaresse van het Zeisterbos, de douairière mr. M.C.H. Ridder Pauw van Wieldrecht. Zij had haar bezit al jaren voordat het gebied gemeentelijk eigendom werd voor wandelaars opengesteld .
Om toch meer geld aan bouwgrond te verdienen dan in het Zeisterbos door de samenleving was geaccepteerd werden in 1917 en 1918 de landgoederen zuidoostelijk van het Zeisterbos aangekocht: Molenbosch en Kerckebosch. Bebouwing daarvan stuitte door hun afgelegen ligging en het ontbreken van bekende attracties op veel minder weerstand. De landgoederen zijn in de loop van de twintigste eeuw dan ook voor een belangrijk deel bebouwd geraakt. Zeist is bij latere zuidoostelijke uitbreidingen dus als het ware over het Zeisterbos heen gesprongen.
De vooroorlogse uitbreidingen in het Kerckebosch zouden grotendeels worden gesitueerd ter weerszijden van een brede laan, die Oranje Nassaulaan werd genoemd. Hij is aangelegd op een in 1920 open gekapte lange bosstrook. Op deze manier werd voorkomen dat een toen heersende rupsenplaag die de dennen aantastte zich zou uitbreiden in de richting van Zeist. Van de buurt Kerckebosch werd eerst het gedeelte noordwestelijk van de Oranje Nassaulaan bebouwd. Er verrezen vooral twee-onder-een-kapwoningen, de meeste in de jaren 1928-1934. In 1933 begon de bouw van de vooroorlogse woonbuurt aan de andere kant van de Oranje Nassaulaan. Ook die kreeg het karakter van een villapark.
In het Molenbosch ontstond noordoostelijk van de Arnhemse Bovenweg intussen de woonbuurt Hoge Dennen. Die werd voor het voor het grootste deel volgens een nieuw rechthoekig stratenpatroon aangelegd en kreeg vrijwel geheel het karakter van een villapark.
In 1932 werd naast de uitspanning ‘t Jagershuys een dierenparkje aangelegd, dat een decennium later weer zou worden gesloten. Een ‘apenrots’ herinnert er nog aan; eromheen mochten op een klein omheind terrein manenschapen grazen.
In de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw werden enkele percelen van het bos door de gemeente Zeist een tijdlang als stortplaats gebruikt.
Het Zeisterbos wordt aan de zuidoostzijde ten dele begrensd door het 52 ha grote terrein van het hotel en conferentiecentrum Woudschoten. Evenals in het centrale deel van het Zeisterbos komen er reliëfrijke jonge windvormingen voor. Het monumentale hoofdgebouw van Woudschoten werd in 1931 opgeleverd. Opvallende onderdelen ervan zijn een watertoren en een kapel.
De ontwikkeling van flora en fauna op de voedselarme zandgronden
Waar de bossen die vanaf de achttiende eeuw geplant werden niet weer hoefden te wijken voor bebouwing en wegen is goed te zien dat allerlei boomsoorten er steeds beter gingen groeien. Bovendien werd de begroeiing ecologisch interessanter. Na de herbebossingen bleven namelijk meer plantenresten op de bodem liggen. Een deel daarvan werd vroeg of laat omgezet in humus. Die houdt vocht vast en levert de noodzakelijke voedingsstoffen voor de groei van planten en bomen.
Vooral op de sterk verstoven droge en van nature zeer voedselarme windzanden had dit grote invloed. Terwijl daar aanvankelijk voornamelijk dennen wilden groeien, gedijden er na verloop van tijd ook andere naald- en loofbomen zoals douglas, fijnspar, zomereik, lijsterbes en vuilboom. Verder gingen zich bosbessen, varens en andere bodembedekkers er thuis voelen. Deze ontwikkeling verrijkte uiteraard eveneens de fauna.
Bebouwing van bossen is uit houtteeltkundig en ecologisch oogpunt discutabel. Daarentegen kan de nabijheid van woonwijken met tuinen ook zorgen voor interessante ontwikkelingen in de bossen − vooral als er dankzij vogels zaden uit de tuinen terechtkomen. Een opvallend gevolg daarvan is onder andere het veroveren van voedselarme bosmilieus door hulst en taxus. In het wandelgebied is dat met name in het oosten van het voormalige buiten Pavia te zien.
En nu op Geopad
Al wandelend maken we kennis met een aardkundig en cultuurhistorisch interessant landschap. Aardkundig gaat het om enkele stuifkliffen, het later opgehoogde barrièreduin de Stuifheuvel en de grotere duinformaties bij Bezoekerscentrum De Boswerf. Cultuurhistorisch van belang zijn de in Engelse stijl aangelegde landschapsparken van twee voormalige buitens en het padenpatroon van het Zeisterbos. Verder zijn de vegetatiekenmerken karakteristiek voor de oudste herbebossingen van de Utrechtse Heuvelrug.
Route 8 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.
Samenvatting
Het voormalige buiten Pavia en het daaraan grenzende Zeisterbos vormen een fijnmazig ontsloten wandelgebied van ruim 200 ha dat grotendeels door bebouwing van woonwijken werd omsloten.
De ondiepe ondergrond bestaat er ten dele uit ruim honderdduizend jaar oude, grindrijke ijssmeltwaterafzettingen. Vooral in het centrale en zuidelijke deel van het gebied raakten deze onder de koude, droge klimaatomstandigheden van de laatste ijstijd bedekt met fijnzandige windafzettingen. Deze zouden later als gevolg van grootschalige ontbossingen, overbegrazing en het steken van plaggen worden ‘verbouwd’ door verstuivingen.
Al sinds de achttiende eeuw werden deze zandverstuivingen door herbebossing beteugeld. Aan de verstuivingen herinnert nog allerlei kleinschalig reliëf. Behalve de grotere windvormingen van Klein Zwitserland vallen daarbij een aantal klifjes en een geïsoleerde en later nog wat opgehoogde Stuifheuvel op.
Het gebied behoorde lange tijd tot het 18de -eeuwse landgoed Beek en Royen, dat voornamelijk door een rechthoekig net van zandwegen werd ontsloten. Speciale vermelding verdienen de drie noordoostwaarts uiteenwaaierende zichtassen, waarvan er een werd voorzien van een beekachtige waterpartij.
Omstreeks 1820 werden de bosgebieden ter weerszijden van de Laan van Beek en Royen en Woudenbergseweg afzonderlijke landgoederen. Het gebied ten zuidoosten van beide wegen is toen Hoog Beek en Royen genoemd. Er verrees in 1824 een nieuw neoclassicistisch landhuis, waaromheen een landschapspark werd aangelegd.
In 1850 is in het zuidwestelijk deel van Hoog Beek en Royen het buiten Pavia gesticht. Daar werd dertien jaar later ook een neoclassicistisch landhuis gebouwd en een landschapspark aangelegd.
In 1913 werd het gehele Zeisterbos gekocht door de gemeente Zeist, die niet lang daarna aankondigde het gedeeltelijk te willen bebouwen. Dit stuitte echter op zoveel maatschappelijke weerstand dat de bebouwing beperkt bleef tot enkele smalle stroken. De gemeente compenseerde dit door zuidoostelijk van het Zeisterbos de landgoederen Kerckebosch en Molenbosch aan te kopen en voor uitbreidingsplannen te reserveren. Bovendien werd een deel van Pavia als bouwlocatie verkocht. In 1916 werd in het noordoostelijk deel van het Zeisterbos een nieuwe algemene begraafplaats aangelegd die in 1942 naar het Zuidwesten werd uitgebreid.