bijgewerkt 30-12-2021
Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher
Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.
Geo-Hotspot: het Sanatoriumbos van Zeist
een bosrijk park binnen een grote woonwijk waar de wind voor interessant reliëf zorgde en de mens boeiende architectuur schiep
Deze wandelgids gaat over het midden in een dichtbevolkte wijk van Zeist gelegen Sanatoriumbos, dat vroeger deel uitmaakte van Landgoed Vollenhoven, een van de eerste buitenplaatsen van de Stichtse Lustwarande.
De gids is aflevering 121 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden.
Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden.
Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en we dus op geopad kunnen gaan. Het meest interessant zijn de:
- ligging binnen de bebouwde kom van Zeist;
- markante windvormingen en kleinschalig, grillig reliëf;
- afwisselende begroeiing en de oude dennen;
- landinrichting van Engelse landschapsstijl tot divers bos;
- architectonisch waardevolle bebouwing.
De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.
Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan wat de Aarde daarover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.
Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling in het binnen de bebouwde kom van Zeist gelegen sanatoriumbos kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 121 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.
In elke aflevering wordt eerst in het kort iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt nog een wandelroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel ‘Geopad’ genoemd.
De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’.
Om welk en wat voor gebied gaat het?
Tijdens en na de laatste ijstijd, die zo’n tienduizend jaar terug eindigde, bracht de wind veel fijn zand naar het gebied. Dat zand werd als een mantel over oudere smeltwaterafzettingen van de voorlaatste ijstijd, circa 150.000 jaar geleden, uitgespreid. De afgelopen duizenden jaren ging het zogenaamde ‘dekzand’ na grootschalige ontbossingen op veel plaatsen weer stuiven. Aan die verstuivingen herinnert allerlei deels nogal grillig reliëf, dat aan de noordkant van het bos vrij markant is.
Voor de Reformatie behoorde het gebied tot de uithof van het klooster Oostbroek. In de zeventiende eeuw werd het particulier terrein. Vanaf 1806, dus in de Franse Tijd, vormde het een onderdeel van landgoed Vollenhoven: een overplaats met 60 ha jachtbos (warande) en een hofstede. Het werd het Parmentiersvak genoemd.
In de jaren 1902 en 1903 vestigde zich het Christelijk Sanatorium bij de rand van het toen bestaande bosgebied. Er kwam een hoofdgebouw met paviljoens, in Zwitserse Chaletstijl. Dit gebeurde bij een weg die in 1900 bekend was als de Schapendrift: schapen werden langs die weg naar en van de gemeenschappelijke heiden geleid. Na veel discussie wijzigde de gemeenteraad van Zeist de naam in 1910 in Sanatoriumlaan.
Op het vroegere Sanatoriumterrein verrees sinds het begin van de vorige eeuw steeds meer bebouwing. In de tweede helft van de twintigste eeuw hield dit onder andere verband met de bouw van het Staatsliedenkwartier in het oostelijke deel van het bos. Van invloed was ook dat het sanatorium sinds 1992 fuseerde met andere zorginstellingen. Door de bebouwing werd de oppervlakte van het oorspronkelijk ruim 60 ha grote Sanatoriumbos met ruim de helft verkleind.
Het bos is inmiddels vrijwel geheel door bebouwing omsloten geraakt. Het is daarmee in Nederland een van de weinige binnenstedelijke bosgebieden met (wind)duinen. Het al vrij lang geleden herbeboste gebied werd ontsloten door een interessant fijnmazig padenpatroon. Naast de landinrichting en de monumentale gebouwen is ook een voormalige uitzichtterp van cultuurhistorisch belang. Vroeger stond daarop een theekoepel.
Buiten het eigenlijke instellingsterrein liggen aan weerszijden nog delen van het vroegere bos. In het noordwestelijke ‘buitenbos’ loopt als wandelpad de historische Oude Woudenbergse Weg en een spreng met vijver. Aan de oostkant, langs de Schermerslaan, ligt een fietspad in een bosstrook.
Natuurlijke ontwikkelingen
De invloed van de ijstijden
Het in deze wandelgids beschreven gebied ligt aan de westkant van de Utrechtse Heuvelrug. Enkele kilometers oostelijker kwam zo’n 150.000 jaar geleden vanuit het gebied dat nu de Gelderse Vallei heet Scandinavisch landijs steeds dichterbij. De overwegend grindhoudende (rivier)afzettingen die het tegenkwam schoof het op tot een markante stuwwal.
Enkele tienduizenden jaren later verspreidde het smeltwater van het (land)ijs veel zand en grind van de stuwwal over de ten (zuid)westen ervan gelegen gebieden. Op deze wijze ontstonden waaiers smeltwaterafzettingen, door geowetenschappers veelal sandur of sandr (allebei enkel- en meervoud) genoemd. Die groeiden aaneen tot een enkele kilometers brede gordel.
In droge fasen van de pas tienduizend jaar achter ons liggende laatste ijstijd (circa 10.000 jaar geleden) raakten vooral de lager gelegen delen van de gordel smeltwaterafzettingen door fijne windzanden bedekt. Dit gebeurde wanneer de bodem in het gebied waarvandaan de wind het zand aanvoerde onbegroeid, droog en niet bevroren of door sneeuw bedekt was. Het zand werd door de wind telkens in dunne laagjes en vrij gelijkmatig over oudere afzettingen uitgespreid. De grondsoort die zo ontstond wordt daarom dekzand genoemd.
Wanneer in de zomer de ondergrond alleen oppervlakkig ontdooide bleef de bodem ondoorlatend en daardoor lang vochtig. De wind kon dan maar weinig zand tegelijk meenemen en afzetten. Bovendien werden de kleine hoogteverschillen die onder die omstandigheden ontstonden veelal door smeltwater genivelleerd.
Zodra door temperatuurstijging de permanent bevroren ondergrond weer verdween kon de wind meer zand gaan verplaatsen. De dekzandafzettingen werden soms zodanig ‘verbouwd’ dat een reliëfrijk landschap ontstond met kleine (langgerekte) laagtes, heuvels en ruggen. Klimaatveranderingen zorgden vervolgens voor een uitbreiding van vegetaties, waardoor het geaccidenteerde oppervlak van de dekzandvormingen werd vastgelegd.
Begroeiing en bodemverdichting beschermden het zand
De tijdens en kort na het einde van de laatste ijstijd ontstane dek- en stuifzandformaties waren vanaf het begin kwetsbare geosystemen. Begroeiing zou ze lang tegen wind- en watererosie beschermen. Aanvankelijk waren dat lichte naald- en loofbossen. Daarin domineerden eerst berken of dennen en daarna vooral eiken en berken. Naarmate de bossen onder invloed van de mens steeds meer verdwenen namen heide- en grasvegetaties de beschermende rol over.
Daarin werden ze bijgestaan door bodem verstevigende processen. Deze hielden indirect verband met het weinige bodemleven van de droge zandgronden. Daardoor werden de organische afvalstoffen van de bos-, heide- en grasvegetaties maar langzaam afgebroken en in humus omgezet. Als gevolg hiervan gingen de organische stoffen zich aan de oppervlakte ophopen. Op deze wijze werd een zogenaamde ‘ruwe humus’ of ‘mor’ gevormd. Deze is instabiel en vertoont een sterke neiging te vervloeien. Bij dit proces ontstaan chemisch agressieve humuszuren. Die kunnen de bodem tot op enkele decimeters diepte zo uitlogen dat die een asgrauwe kleur krijgt. De grond van zulke asgrauwe bodem-etages werd bekend als ‘loodzand’.
De weggespoelde bestanddelen sloegen voor een belangrijk deel neer op enkele decimeters diepte. Daarbij gingen de organische stoffen dichte donkere banken vormen, terwijl de ijzerverbindingen een bruinverkleuring veroorzaakten. Op grotere diepte vond de verkleuring onder invloed van het ijzer en de humus vaak in dunne laagjes plaats. Dergelijke laagjes worden in de bodemkunde ‘ijzer- en/of humusfibers’ genoemd.
Het bodemtype dat bij de uitloging van de bovengrond ontstaat wordt aangeduid als ‘podzol’. Podzol is een Russische benaming die asachtig betekent. De podzolen zijn dus genoemd naar de asgrauwe kleur die hun bovengrond soms vertoont.
Het waren vooral de armste windzanden, de hoofdzakelijk uit het bijna onverweerbare kwarts bestaande, die de uitlogingsprocessen ondergingen. Omdat de weggespoelde organische bestanddelen de bodem eronder opvallend donker kleurden, werden deze sterk uitgeloogde gronden ‘humuspodzolen’ genoemd. Ze hadden evengoed de benaming ‘morpodzolen’ kunnen krijgen. Enkele decennia geleden werden de relatief sterk uitgeloogde droge windzanden omgedoopt tot ‘haarpodzolen’. ‘Haar’ was namelijk de karakteristieke benaming van de beboste dek- en stuifzandige hoogten waar ze ontstonden. Aan de oppervlakte vinden we haarpodzolen voornamelijk nog in de vrijwel vlakke gebiedsdelen.
Aardkundig onderzoek in de laagte van het Larense Wasmeer leidden tot de conclusie dat de zandverstuivingen die sinds de laatste ijstijd zijn opgetreden mogelijk moeten zijn veroorzaakt door de mens. Er zijn namelijk sterke aanwijzingen dat mensen al bijna tienduizend jaar geleden bosbranden stichtten. Op die manier beletten de jagers de wilde zoogdieren die ze probeerden te vangen weg te vluchten. Vooral onder relatief droge klimaatomstandigheden of tijdens langdurig droog weer leidde dat branden tot een geleidelijke degeneratie van de vegetatie. En vervolgens tot het ontstaan van kale plekken waar winderosie mogelijk zou worden. Die verstuivingen ontwikkelden zich toen nog niet tot het grootschalige autonome proces dat ze in latere historische tijden eeuwenlang waren.
De wind kreeg weer nieuwe kansen
De afgelopen duizenden jaren werd de vegetatie van de zandgronden steeds armelijker. Dat was het gevolg van het verbranden en kappen van het bos zonder het opnieuw te laten opgroeien. Uitgestrekte gebieden werden daarna als akkerland of graasgrond gebruikt en later ook voor het steken van plaggen. Het afplaggen was een vorm van permanente strooiselroof die leidde tot grote zandverstuivingen. De plaggen werden gebruikt als stalgrond. Vermengd met de uitwerpselen van de dieren ontstond compost dat op de akkers werd uitgestrooid. Door het verwijderen van de bodembedekking en humus van de drogere graasgronden werden daar zandverstuivingen mogelijk. Die breiden zich in drogere klimaatfasen sterk uit met als gevolg het winderiger worden van het microklimaat.
De mens creëerde op de droge, voedselarme zandgronden dus geleidelijk gunstiger condities voor winderosie. Vooral tijdens langdurige droge perioden, waarin kwetsbare vegetaties massaal afstierven, bleef dit niet zonder gevolgen. In dit verband gaat het onder meer om de ruim 2.400 jaar achter ons liggende vrij droge klimaatfase, het ‘Subboreaal’. Maar het betreft ook de relatief droge fase van het middeleeuwse klimaat gedurende de jaren 900-1300. Daarna zorgden incidenteel optredende langdurige hittegolven voor winderosie.
Vooral winderige gebieden, bijvoorbeeld de boven een uitgestrekte kustvlakte uitrijzende Brabantse Wal, ondergingen reeds in het Subboreaal vrij ingrijpende herverstuivingen. Hierna volgde een klimaatfase waarin de vegetatie zich kon herstellen en het stuifzand weer door begroeiing werd vastgehouden. Er werden toen opnieuw uitlogingsprocessen mogelijk. Die leidden zelfs tot het ontstaan van vrij markante podzolen.
Door de resistente componenten van de haarpodzolen werd de winderosie aanvankelijk belemmerd of vertraagd. Waar de beschermende haarpodzolen door herhaaldelijk afplaggen verdwenen kreeg de erosie echter haar kans de dekzanden te veranderen. In het Sanatoriumbos herinneren waarschijnlijk nog slechts enkele kleine welvingen aan het vroegere dekzandreliëf van de laatste ijstijd.
Die welvingen liggen in het uiterste zuidwesten van het gebied. Van daaruit werd het aardoppervlak noordoostwaarts in toenemende mate veranderd door de latere verstuivingen. Als gevolg hiervan werd het reliëf in die richting grilliger en markanter. De aard en omvang van de windvormingen was onder andere afhankelijk van de lokaal verschillende omstandigheden. Dit is terug te zien in de huidige aardkundige gesteldheid. Zo kunnen er verschillende typen verstoven dekzandformaties worden onderscheiden.
Winderosie en verstuivingen moeten in het begin vooral in de buurt van de boerderijen zijn opgetreden, ook in het gebied van het Sanatoriumbos. Deze boerderijen lagen meestal langs de randen van de heuvelrug op de grens van droge en natte gebieden. Daar konden de boeren van beide gebieden gebruik maken en ertussen akkers aanleggen. Zo bevond zich in het gebied tussen het sanatoriumbos en de Utrechtseweg vroeger de ‘Zeister eng’ (es). De vruchtbare grond daarvan is later grotendeels afgegraven. Langs de Sanatoriumlaan (vroeger Schapendrift genoemd) stond een boerderij met schaapskooi. Bij de bouw van Parmentiersland zijn archeologische vondsten aangetroffen, waaronder een huisplattegrond uit de Late IJzertijd (250-12 BC). Ook in het Sanatoriumbos, in het bijzonder het voorste gedeelte ervan, zijn dergelijke vondsten mogelijk. Bij het Station Driebergen-Zeist werden in 2017 langs de heuvelrug eveneens sporen van een dergelijke plattegrond aangetoond.
Behalve als gevolg van afplaggen verdwenen de stevige podzolbodems soms ook door het vroegere verkeer over ongebaande wegen. De winderosie vond dan baansgewijs plaats, zodat kleine (stuif)geulen ontstonden. Het zand dat eruit waaide werd meestal langs de geulen door de vegetatie opgevangen en daar vastgehouden. Zo raakten de geulen geflankeerd door een soort oeverwalletjes. Het ligt voor de hand ze ‘stuifoeverwallen’ te noemen. Waarschijnlijk is dat ook langs de Oude Woudenbergse Weg het geval geweest. Deze historische zandweg liep in noordoostelijke richting waardoor de (zuid)westenwinden er vrij spel hadden. Daar bevinden zich nu ook nog de hoogste duinen. Stuifgeulen en oeverwalletjes vinden we niet (meer) waar de wind later nog grote hoeveelheden zand verplaatste.
Waar winderosie over grotere aaneengesloten oppervlakten mogelijk werd, nam haar invloed op de winderigheid van het microklimaat toe. Vooral onder langdurig warme en droge weersomstandigheden kan het proces zich hebben versterkt. Hierdoor werden ook in afgelegen gebieden grootschalige verstuivingen mogelijk. De aardkundige gesteldheid van die gebieden valt dan nauwelijks te verklaren door verschillen in intensiteit van de vroegere menselijke activiteiten.
Wanneer de verstuivingen weinig door vegetatie werden gehinderd, stroomlijnde de wind de hoogten meestal in ongeveer noordoostelijke richting. In het Sanatoriumbos is dat in het noordoostelijk deel van het gebied te zien. Grillig kleinschalig reliëf is kenmerkend voor de plekken waar de wind veel zand verplaatste en de invloed van vegetatierelicten op de verstuiving lokaal uiteenliep.
De verstuivingen werden lange tijd in hun uitbreiding belemmerd wanneer vochtige gebieden met een weelderige vegetatie bereikt werden. De introductie van kunstmest en een grote crisis in de schapenhouderij waren eveneens belangrijke invloeden. Daardoor werd de heide niet langer begraasd en afgeplagd en konden zandverstuivingen moeilijker ontstaan. Bovendien ging de overheid het vastleggen van zandverstuivingen stimuleren door het bevorderen van herbebossing.
Het doel van de beplantingen was ook om op termijn over meer stuthout voor de ondergrondse kolenmijnen te kunnen beschikken. Bovendien bestond er lange tijd behoefte aan de producten van cultures eikenhakhout. Die leverden namelijk zowel schors met looistoffen als brand- en (boeren)geriefhout.
In het sanatoriumbos werden vroeger enkele terreinen als eikenhakhout geëxploiteerd. Dit gebeurde op een paar vrij vlakke percelen in het oosten van het gebied achter de kapel van het vroegere sanatorium. Het eikenhakhout is gaan verwilderen toen het niet langer geëxploiteerd werd. Het veranderde geleidelijk in een zogenaamd ‘strubbenbos’. Kenmerkend daarvoor zijn tamelijk kleine en vaak weinig vitale bomen met bochtige stammen. In veel gevallen zijn het uitlopers van de voormalige ‘eikenhakhoutstoven’.
In de opgaande bossen werd aanvankelijk meestal grove den geplant. Die pioniersoort gedijt namelijk zelfs in droge zandgrond die door plaggensteken en winderosie is verschraald. Door herbebossing werd de schrale zandgrond langzamerhand weer wat humusrijker. Daardoor konden er ook meer eisende soorten zoals de douglasspar en loofbomen groeien. Bosbouw-economisch bood dit een interessant perspectief.
Vanwege hun multifunctionele economische betekenis vond herbebossing niet alleen plaats in of bij nog stuivende gebieden. Ook droge heideterreinen werden beplant. De zaden en vruchten van de aangeplante bossen kwamen ook in de omgeving terecht. Dit leidde tot een toename van de bomengroei in aangrenzende heidegebieden zoals aan de noordoostkant van het gebied. Zo kwam geleidelijk een meer natuurlijke herbebossing tot stand.
De uitbreiding van de bossen zorgde er ook voor dat de windsnelheid in de overgebleven zandverstuivingen afnam. Bij vochtig, rustig weer konden die in het groeiseizoen sneller begroeid raken. Dit werd sinds de industriële revolutie trouwens bevorderd door het steeds meer met stikstof bemesten van de bodem. Dit gebeurde vanuit de atmosfeer via neerslag van stof en regen.
Zo leidde een samenloop van omstandigheden in het recente verleden tot het opnieuw zeldzamer worden van de zandverstuivingen.
Activiteiten van de mens
De invloed van grootgrondbezitters
In de 16e eeuw behoorde het gebied van het huidige Sanatoriumbos tot een uithof (later in de zeventiende eeuw hofstede Den Eijck genoemd) van het klooster Oostbroek, dat tussen Seijst (Zeist) en Utrecht lag. Na de reformatie werd het in de zeventiende eeuw particulier terrein. In 1672 bezette de Franse Zonnekoning Lodewijk XIV dit heidegebied achter Zeist met zijn leger. In 1787 vestigde zich op de legerplaats bij Zeist ter hoogte van het huidige Sanatorium gestaag groeiende legermacht, die aanvankelijk 3.000 à 4.000 man sterk was. Dit legerkamp werd later verplaatst richting Austerlitz en Soesterberg: Kamp Zeist. Vanaf 1806, dus in de Franse Tijd, vormde het terrein een onderdeel van landgoed Vollenhoven: een overplaats met jachtbos en hofstede.
Evenals de meeste andere delen van Nederland was de begroeiing van de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd onder invloed van allerlei activiteiten van de mens steeds armelijker geworden. In de loop van de achttiende eeuw werd echter begonnen met de herbebossing. Deze begon op de boer- en boomvriendelijke gronden onderaan de flanken van de heuvelrug. In de Middeleeuwen waren daar al kastelen en belangrijke hofsteden gebouwd, die een ook economisch interessante uitgangssituatie boden. Na de landadel speelden (ook) vermogende stedelingen zoals rijk geworden kooplieden en regenten een belangrijke rol bij de vorming van natuurrijke landgoederen. De omgeving van Zeist, vanuit de stad Utrecht gemakkelijk bereikbaar, werd daardoor vanaf de negentiende eeuw weer een bosrijk gebied.
Zo ook het vroeger uitgestrekte landgoed Vollenhoven, waartoe lange tijd het huidige Sanatoriumbos behoorde. Het veel kleinere huidige landgoed ligt buiten de provinciale ‘rode (verstedelijkings)contour’ tot waar Zeist haar bebouwde mag uitbreiden. Bovendien ligt het grotendeels in de buurgemeente De Bilt.
Op oude kaarten is te zien dat ook het Sanatoriumbos reeds vroeg werd beplant. Op een uitzichtterp verrees toen een theekoepel. In 1921 is deze nog een keer gerestaureerd en van een nieuwe rieten kap voorzien. Nadien kreeg de koepel te lijden van vandalisme en werd daarna niet meer hersteld. Op het terrein van het Sanatoriumbos werd ook een boerderijtje gebouwd. Hierin vestigde zich de boswachter van het terrein.
Zijn huidige naam dankt het Sanatoriumbos aan 20ste-eeuwse ontwikkelingen. Het ligt namelijk op een terrein dat in het begin van die eeuw door de toenmalige eigenaar J. P. van de Brink werd verkocht aan de Vereniging tot Christelijke Verzorging van Zenuwlijders in Nederland. Dat particuliere terrein had destijds een oppervlakte van circa 62 ha.
In 1902 begon de vereniging bij de zuidhoek van het terrein met de bouw van een sanatorium. Er verrezen toen eerst een hoofdgebouw, drie paviljoens, een badhuis, keukengebouwen, een directeurswoning en een ‘bosgebouw’.
Zoals destijds vaker gebeurde werden de meeste gebouwen in Zwitserse Chaletstijl opgetrokken. Verantwoordelijk voor de architectuur van de oudste bebouwing waren E.G. en J.C. Wentink.
Bij de gebouwen werd een plantsoen aangelegd, dat was ontworpen door het in De Bilt gevestigde bedrijf Groenewegen en Zn. Het hoofdgebouw is sinds zijn oplevering enkele malen min of meer ingrijpend verbouwd en ook vergroot.
De verstedelijking van de gemeente Zeist
De herbebossingen van de droge zandgronden begonnen in de omgeving van Zeist al vrij vroeg, Zo werd de gemeente in de loop van de negentiende eeuw een aantrekkelijke vestigingsplaats. Omstreeks 1900 was de bebouwde kom van Zeist voor een belangrijk deel omgeven door een uitgestrekt aaneengesloten bosareaal, zonder bebouwing van betekenis.
Vooral in verband met de nabijheid van de centraal gelegen stad Utrecht wilden velen vanuit andere regio’s ook in Zeist gaan wonen. Onvermijdelijk leidde dit tot een sterke aantasting van de bossen. De grootschalige herbebossingen verleidden dus tot activiteiten die het resultaat daarvan gedeeltelijk weer teniet deden. Zeist behoort daardoor tot de gemeenten waar de afgelopen eeuw zowel in relatieve als absolute zin veel bos is verdwenen. Dat kwam niet alleen door bebouwing, maar ook door wegenaanleg, lokale afgravingen en het terugbrengen van heidegebieden.
In de loop der jaren ontstond er steeds meer maatschappelijke weerstand tegen de ontbossing. Dit zorgde voor terughoudendheid bij het verder bebouwen van de bosgebieden. De nieuwe buurten werden dan ook vooral in de lagergelegen gebieden ontwikkeld. Ook werd de aantasting van de bossen beperkt door nieuwbouw te concentreren in flatgebouwen en het resterende bos in de onmiddellijke omgeving deels intact te laten. Duidelijke voorbeelden zijn de naoorlogse woonbuurten Vollenhove en Kerckebosch-oost. Van deze woonbuurten flankeert Vollenhove het Sanatoriumbos aan de noordzijde.
Het grote cumulatieve effect van allerlei ingrepen is te zien door vergelijking van opeenvolgende generaties topografische kaarten. Het gebied waar Zeist zich ontwikkelde laat daar duidelijke voorbeelden van zien. Zo was het steeds meer geïsoleerd geraakte Sanatoriumbos tot 1960 nog onderdeel van een groot natuurrijk areaal. Dat werd alleen doorsneden door de 17de-eeuwse Amersfoortseweg, de ‘Wegh der Weegen’. De bossen bij de oostrand van de gemeente Zeist reikten destijds nog tot het villapark De Hoge Dennen. Sindsdien zijn het Sanatoriumbos en omgeving stapsgewijs steeds meer gebruikt voor de uitbreiding van Zeist.
Het Sanatoriumbos kreeg allereerst gezelschap van de ten (zuid)oosten ervan gebouwde buurten Patijnpark en Dichtersbuurt. De enigszins gebogen wegen van de beide buurten doen denken aan het wegen- en padennet van de bossen van weleer. Dat is onder andere te zien bij de Oude Amhemseweg, Van der Merschlaan en P.C. Hooftlaan.
De woonbuurt Patijnpark dateert van de jaren twintig van de vorige eeuw. Het woonparkje werd genoemd naar de Burgemeester Patijnlaan uit 1920 die erdoorheen loopt. Deze naam herinnert aan mr. Johan Jacob Clotterbooke Patijn van Kloetinge, in de jaren 1894-1919 burgemeester van Zeist.
Een deel van het Patijnpark kreeg namen van dichters zoals aan de zuidkant van het Patijnpark de brede Jacob Catslaan uit 1926. Dat gebeurde ook met een wat jongere buurt: de Dichtersbuurt.
In 1939 kocht de gemeente Zeist aan de noordoostkant vijf hectare van het Sanatoriumbos voor de aanleg van het Thorbeckepark (1940). Daarin bevindt zich een diep gelegen vijver die tevens dient als overstortvijver voor de riolering. Van het park, vijf hectare, is in 1948 drie vijfde verkocht aan De Nederlandsche optiek- en instrumentenfabriek Bleeker. Vanaf 1979 werd het terrein gebruikt door Stichting Sociale Werkvoorziening Zeist, tegenwoordig Biga Groep BV. Het park is in de loop van de tijd nog kleiner geworden door de bouw van een wijkvoorziening voor de plantsoenendienst (circa 1960), een clubgebouw (1972), nieuwe woningen (1971-1972) en de aanleg van een parkeerterrein.
In het begin van de jaren vijftig van de twintigste eeuw werd 11 ha van het noordoostelijke gedeelte van het Sanatoriumbos gebruikt voor de bouw van het Staatsliedenkwartier. Die bebouwing is deels alweer vervangen. Door de bouw van het Staatsliedenkwartier reikt het Sanatoriumbos niet meer tot de Panweg.
In de jaren zestig en zeventig werd in een deel van het bos van landgoed Vollenhoven de wijk Vollenhove gebouwd. Aan de noordwestkant van het sanatoriumbos is toen een prachtig stuk beukenbos gekapt. Dat was nodig om een toegangsweg voor de nieuwe wijk aan te leggen; die werd de Dreef genoemd. De gemeente Zeist wilde vervolgens opnieuw een stuk van het sanatoriumbos bebouwen. Dat is voorkomen met een beroep op de Kroon. Na onderhandelingen met de gemeente mochten er wel meer gebouwen op het toenmalige instellingsterrein komen.
Eind jaren ‘70 werd de Warande, een complex (studenten)flats, gebouwd op de plaats waar sinds 1909 de moestuin lag van het Sanatorium. Hier werden alle groenten en bloemen voor het personeel en de patiënten verbouwd en gekweekt. Dat gebeurde tot de tuin in 1973 verplaatst werd naar de voormalige vloeivelden, waar nu de buurt Parmentiersland ligt. Die buurt werd in 1995/1996 gebouwd op de 3,5 ha weilanden van het sanatorium. Vandaar dat de tuin toen verhuisde naar een plaats achter het hoofdgebouw. Een van de straatnamen van de buurt verwijst naar de gerechtsplaats van het Hof van de provincie Utrecht. Die lag vroeger in Zeist op het terrein van het sanatorium. Lang werd dit stuk grond daarom aangeduid als Galgeveld, net zoals de huidige straatnaam. Tijdens de Franse Tijd werden de galgenvelden ontmanteld.
De bebouwing van het Sanatorium is sinds de opening aan de kant van de Oude Amhemseweg meermalen uitgebreid. In 1904 werd paviljoen 4 gebouwd, dat bestemd was voor patiënten ‘3e klas’. Een jaar later verrees op het terrein een pastorie, paviljoen 5. Het gebouw kreeg al snel een andere functie en is tegenwoordig bekend als De Villa.
In 1938 werd de sanatoriumbebouwing verder uitgebreid met het vrij markante paviljoen 6, dat een schilddak heeft (Bellenbergh). Het pand werd ontworpen door het Driebergse architectenbureau Van Velze/Oskam. Dat bureau ontwierp ook de voor religieus gebruik bestemde kapel bij de zuidhoek van het bos. In 2003 werd de kapel in het kader van een verbouwing getransformeerd in een multifunctionele voorziening. De authentieke glas-in-loodramen bleven daarbij behouden.
Na de Tweede Wereldoorlog verrezen nog geregeld nieuwe gebouwen op het terrein van het sanatorium. Een eerste substantiële uitbreiding van de bebouwing vond plaats in 1954. Toen werd het hoofdgebouw bij een ingrijpende renovatie voorzien van zijvleugels. Nadien werden in 1962, 1972, 1973, 1980, 1994, 1995, 2000 en 2003 nieuwe gebouwen opgetrokken.
Een spectaculaire uitbreiding was de in 1972 gerealiseerde bouw van een vrij hoge personeelsflat, waarvan de parterre als restaurant werd gebruikt. De flat is in 1984 verkocht aan Lisman Holdings, die het verbouwde tot een appartementencomplex.
Omstreeks die tijd zijn enkele van de oudere panden op het terrein gesloopt. Dit lot trof het uit1905 daterende paviljoen 4 en de in 1903 gebouwde directeurswoning. Laatstgenoemd pand moest wijken voor de aanleg van de Schermerslaan om de Thorbeckelaan te verbinden met de Sanatoriumlaan. Daarvoor werd ook een strook van de zuidoostrand van het bos opgeofferd. De naam van de laan herinnert aan dr. David Schermers, in de jaren 1907-1925 directeur van het Christelijk Sanatorium.
De verdere uitbreiding van de bebouwing had ook te maken met het samengaan, in 1992, van het Christelijk Sanatorium met andere instellingen voor geestelijke gezondheidszorg. In 1992 verrezen onder meer nog de gebouwencomplexen De Brink en Den Eik. Op 1 januari 2000 ontstond zo de instelling Altrecht met vestigingen in Utrecht, Zeist en Den Dolder
Van 1903-1996 was het Sanatoriumbos gesloten voor publiek. Het was alleen bestemd voor patiënten/cliënten, hun bezoekers en personeel van het Christelijk Sanatorium. In de jaren negentig werden nog de weilanden tegenover het Sanatorium verkocht ten behoeve van woningbouw. Bij de verkoop van de grond aan de gemeente werd afgesproken het bos verder te sparen. Sinds de oprichting van het sanatorium was daarmee het 62 ha grote bos meer dan gehalveerd. De instelling besloot daarop het terrein open te stellen voor vrij wandelen op wegen en paden. De hoop was dat in de toekomst de omwonenden mee zouden waken over dit voor de patiënten en de omgeving zo belangrijke stuk natuur. In dat verband werd een wandeling uitgezet en gemarkeerd. Ook werd zo de openheid van de instelling naar de omgeving benadrukt.
In 2005 werd de Stichting Behoud Sanatoriumbos Zeist opgericht om het bos te behouden en te vrijwaren voor verder afkalven. Deze wens is onderschreven in de wijkvisie Zeist-Noord 2005-2010. Daarin werd het sanatoriumbos aangeduid als te behouden parel van de wijk. De wijkvisie was door een zeer groot aantal bewoners van de wijk ontwikkeld met ondersteuning van de gemeente.
In dezelfde tijd wilde zorginstelling Reinaerde voor herhuisvesting van cliënten van Dennendal (Den Dolder het oostelijke deel van het bos laten bebouwen. In het zgn. Buurtschap zouden verder veel niet-cliënten gaan wonen. Dit plan werd echter massaal afgewezen door de bevolking van Zeist en ook door ouders en gemachtigden van de cliënten. Het zwaar gesubsidieerde project werd uiteindelijk gestaakt na langdurige beroepsprocedures van milieu- en burgerorganisaties, tot tweemaal toe in hoger beroep. Door veranderingen in de zorg bleek het project door de tijd achterhaald en was de grondslag voor subsidiering ervan weggevallen. Pas in 2015 werd het terrein van het Buurtschap weer bestemd als bos met cultuurhistorische waarde.
Inmiddels wil Altrecht het westelijke deel van het instellingsterrein afstoten. Daarvoor zal nog een gebiedsvisie worden ontwikkeld.
Kwaliteiten van de huidige situatie
Aardkundige natuurwaarden
De natuurwetenschappelijke betekenis van een gebied wordt bepaald door zijn aardkundige en bio-ecologische waarden. Bij de aardkundige betekenis gaat het om wat de bodem- en (micro)reliëfkenmerken vertellen over de (natuurlijke) processen en omstandigheden van het verleden.
De zandverstuivingen die vroeger in het gebied voorkwamen leidden tot het ontstaan van een grillig reliëf. De kenmerken hiervan geven informatie over allerlei wetmatigheden van de processen en omstandigheden tijdens hun ontstaansgeschiedenis. Dat kan alleen wanneer de vastgelegde zandverstuivingen over een flinke, aaneengesloten oppervlakte blijven voortbestaan.
De aardkundige ontwikkeling van het gebied van het Sanatoriumbos lijkt op die van de bosgebieden aan de overzijde van de A 28. Die maakten tot aan de 17de-eeuwse Amersfoortseweg ook deel uit van landgoed Vollenhoven. Het Sanatoriumbos onderscheidt zich echter door zijn huidige ligging binnen de bebouwde kom en midden in een dicht tot zeer dichtbevolkte woonwijk. Ruimtelijk bezien is dit een bijzonderheid: bosparken met jonge kust- of landduinen of delen daarvan die in een woongebied behouden zijn gebleven zijn zeldzaam. De bekendste voorbeelden zijn de Scheveningse Bosjes en de Emmer Dennen.
Bio-ecologische natuurwaarden
De bekendste doelstelling van de natuur- en landschapsbescherming is het behoud van (bedreigde) planten- en diersoorten. Het gaat dan om de biologische betekenis van leefmilieus, ofwel bio-ecologische waarden.
Het natuurrijke bospark is bio-ecologisch vooral van belang als een enkele eeuwen oud bosmilieu met een gevarieerde samenstelling van de houtopstanden. Kenmerkend zijn een bovenbouw waarin plaatselijk de grove den domineert en een onderbegroeiing met allerlei loofhout, hulst, taxus en krentenboompjes. De aanwezigheid van hulstrijke vegetaties verdient aandacht omdat die onder naaldhout slechts zeer lokaal voorkomen. Bovendien is het ontstaan ervan een mooi voorbeeld van de biologisch interessante ontwikkelingen van weer bebost geraakte delen van de zandgronden.
Bio-ecologisch is het Sanatoriumbos ook interessant als brongebied en refugium (uitwijkgebied) van beschermde planten- en diersoorten in Zeist. Het gaat wat de fauna betreft onder meer om de inlandse eekhoorn, bosuil, kleine bonte specht en grote bonte specht. De aantasting van hun leefmilieu is alleen mogelijk onder de voorwaarde dat de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar komt. Overigens is het bepaald niet uitgesloten dat in het bosgebied ondanks zijn geïsoleerde ligging nog andere beschermde soorten voorkomen. Verder zijn er allerlei mossen en planten te vinden die gedijen in een oud bosmilieu op zandgrond.
Verdere aantasting van het bos leidt tot het verkleinen of het verdwijnen van het foerageergebied en nestgebied. Het ophangen van vervangende nestkastjes voor verdreven vogels heeft dan weinig zin voor de overlevingskansen van dieren en soorten. Maar met zijn huidige omvang en ‘natuurlijkheid’ kan het bosmilieu nog wel een bijdrage leveren aan het behoud van bedreigde soorten in het steeds verder verstenende noordwestelijke deel van Zeist.
Cultuurhistorische waarden
Bij cultuur(pre)historische waarden gaat het om de informatie die kunstmatige bodem- en landschapskenmerken over de vroegere activiteiten van de mens kunnen verschaffen. Daarnaast gaat het om gebouwen met een bepaalde karakteristieke architectuur. Zo staan op het terrein nog verscheidene instellingsvilla’s in de Zwitserse Chaletstijl die rondom 1900 in zwang was. Karakteristieke elementen zijn chaletkappen, houtwerk, decoraties en ornamenten in Jugendstil, afwisseling van schoon metselwerk en gepleisterde geveldelen, raamluiken, luifels en (oorspronkelijk) kleurgebruik.
Het Sanatoriumbos is ook tegenwoordig nog een duidelijk voorbeeld van een in Engelse landschapsstijl ingericht gebied. Het werd in de periode 1806-1810 als deel van landgoed Vollenhoven zo vormgegeven. Dit gebeurde vermoedelijk door de vooraanstaande tuinarchitect Hendrik van Lunteren. Bij de vestiging van het sanatorium in het bos bleven bijna alle bestaande wegen, paden en andere structuren behouden (Bulletin Seijst: ‘Het Christelijk Sanatorium 1903-2003’ pag. 22). Bovendien werden toen bestaande cultuurlijke en natuurlijke structuren grotendeels gerespecteerd. Het gebied met de paviljoens daarentegen is een voorbeeld van de late Engelse landschapsstijl. Dat is duidelijk te zien aan de voorzijde langs de Oude Arnhemseweg. Daar is het plantsoen met de karakteristieke beplanting en twee rechthoekige vijvers ook nog grotendeels intact.
Dit betekent dat de ontwikkelingen die het gebied van het Sanatoriumbos doormaakte nog goed uit de huidige structuur kunnen worden afgeleid. Speciale vermelding verdient daarbij de fijnmazigheid van het padenpatroon. Verder wordt de noordwestkant van het huidige Altrechtterrein begrensd door de historische Oude Woudenbergse Weg, die nu een wandelpad is geworden. Ten zuidwesten van het terrein loopt de historische Oude Arnhemseweg. Die fungeerde vroeger als heerweg tussen de bisschopssteden Utrecht en Keulen. Het was een ‘bovenweg’ die ook in wintertijd begaanbaar was. In die zin is sprake van een beeldbepalend historisch complex met zichtlijnen vanaf deze weg door de Engelse landschapstuinen van de Stichtse Lustwarande.
Een bijzonder element van de beplanting is de thujalaan. Thujalanen zijn zeer zeldzaam. De bomen werden destijds door of namens dankbare ex-patiënten van het sanatorium geschonken. Het tracé van de laan maakt deel uit van de oude parkstructuur. De iets gekromde oude laan loopt van het plangebied naar de (voormalige) uitzichtheuvel waarop een theekoepel van landgoed Vollenhoven stond. Daarmee is de thujalaan om drie redenen cultuurhistorisch interessant.
Verder zijn de uitzichtheuvel en de beplanting met rododendrons daarbij karakteristiek voor sommige oude landgoederen.
Ook sommige oostelijke delen van het bos waar het Buurtschap was geprojecteerd zijn cultuurhistorisch van belang. Daar komen nog ’eikenstrubben’ voor van verwilderd eikenhakhout. De strubben herinneren aan de vroeger voorkomende eikenhakhoutculturen. De bast van 10- à15-jarige uitlopers werd vroeger gebruikt als natuurlijk looizuur (‘run’) door leerlooierijen en het overblijvende hout als (boeren)gerief- en brandhout.
Plekken met vegetaties van eikenstrubben zijn ook van natuurhistorisch belang. Dat is het geval wanneer het hakhout ontstond door een intensieve exploitatie van natuurlijk loofbos. Verder zijn ze veelal van bijzondere bio-ecologische betekenis.
Recreatieve en therapeutische waarden
Het Sanatoriumbos is een natuurlijk parkbos waar natuur en landschap ook vanwege hun esthetische en andere belevingswaarden zeer worden gewaardeerd. Heuvels, bochten van bospaden en de onderbegroeiing, op veel plaatsen, onttrekken de omgeving van het gebied zodanig aan het oog dat de bezoeker er het gevoel kan krijgen in een uitgestrekt onbewoond bosgebied terecht te zijn gekomen. In de onmiddellijke omgeving van zijn woon- en werkmilieu ervaart men dit als een weldadig, dus attractief contrast. De aanwezigheid van oude grove dennen, beuken en hoge opstanden van exotisch naaldhout draagt daar ook aan bij.
In het Sanatoriumbos wordt de recreatieve capaciteit gunstig beïnvloed door de aanwezigheid van vrij veel onderbegroeiing en een fijnmazig padennet, zodat het bos groter lijkt dan het is. Verder zijn er een groot speelveld en een tennisbaan. De plantentuin met kas zou in de toekomst wellicht ook zijn te gebruiken door liefhebbers. Het bos is een recreatief gebied van betekenis en een terrein met toekomstwaarde. Zo bleef het geschikt voor de ‘vrije-urenrecreatie’ van wijkbewoners en andere bezoekers.
Door zijn ligging bij de gebouwen van psychiatrische instellingen zoals Altrecht vervult het Sanatoriumbos ook een belangrijke therapeutische functie als wandel- en werkterrein.
Een ander punt is de gunstige invloed van goed doorgankelijke bosparken op de sociale cohesie, als ze in verstedelijkte gebieden liggen. Bij onderzoek van Alterra bleek dat die invloed aanzienlijk is en het geluksgevoel van de omwonenden vergroot.
De belangrijke bosparkfunctie van het Sanatoriumbos voor de ‘vrije-urenrecreatie’ kan niet worden overgenomen door het bosrijke buitengebied ten noordwesten van Zeist. Dat komt door de barrièrewerking van de A28 en de Amersfoortseweg en door de beperkte toegankelijkheid van landgoed Vollenhoven.
Educatieve waarden
Aardkundig, bio(eco)logisch en cultuurhistorisch belangrijke gebieden zoals het Sanatoriumbos zijn ook waardevolle excursieobjecten met een didactische en educatieve waarde. De bodemgesteldheid en landschapskenmerken kunnen namelijk worden gebruikt als informatiebron over de invloed van de natuur en de mens op de ontwikkeling van dergelijke gebieden.
En nu op Geopad
Het Sanatoriumbos is zowel natuur- en cultuurhistorisch als recreatief en educatief een interessant gebied. In het midden daarvan kun je je soms in een uitgestrekt onbewoond gebied wanen, terwijl het inmiddels is omsloten door de bebouwing van Zeist noord. Er is onder meer het volgende te zien: architectonisch waardevolle instellingsvilla’s in Zwitserse Chaletstijl, landinrichting van Engelse landschapsstijl met bochtige paden, markante duinformaties met een zacht glooiend oppervlak, kleinschalig grillig reliëf, een vennetje, en divers bos met oude dennen en onderbegroeiing van hulst, taxus, krentenboompjes en deels ook oude eikenstrubben (uitgegroeid eikenhakhout).
De beschreven georoute begint vanuit de Sanatoriumlaan en is ongeveer 4 km lang.
Route 3,9 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.
Samenvatting
In de zestiende eeuw behoorde het gebied van het huidige Sanatoriumbos tot een uithof (later, in de zeventiende eeuw, hofstede Den Eijck genoemd) van het klooster Oostbroek, dat tussen Seijst (Zeist) en Utrecht lag. Na de reformatie werd het in de zeventiende eeuwparticulier terrein. In 1672 bezette de Franse Zonnekoning Lodewijk XIV met zijn leger dit heidegebied achter Zeist . In 1787 vestigde zich op de legerplaats bij Zeist ter hoogte van het sanatoriumterrein een steeds groeiende Franse legermacht, die aanvankelijk 3.000 à 4.000 man sterk was. Dit legerkamp werd daarna verplaatst richting Austerlitz en Soesterberg: Kamp Zeist.
Het Sanatoriumbos is een restant van de oudste herbebossingen op de Utrechtse Heuvelrug. Vanaf 1806, dus in de Franse Tijd, vormde het terrein een onderdeel van landgoed Vollenhoven: een overplaats met jachtbos en hofstede. Dat was een van de eerste buitenplaatsen van de Stichtse Lustwarande.
Het gebied werd in de periode 1806-1810 in Engelse landschapsstijl ingericht, vermoedelijk door de vooraanstaande tuinarchitect Hendrik van Lunteren. In 1902 vestigde zich er het Christelijk Sanatorium.
Sindsdien werden zowel enkele delen van het bos als de natuurrijke gebieden eromheen bebouwd. Daarbij kwam het bos midden in een grote, dichtbevolkte woonwijk te liggen. Het tot op heden nog behouden gebleven deel van het Sanatoriumterrein beslaat een oppervlakte van circa 30 ha. Dit bosrelict bleek in diverse opzichten van belang te zijn voor de (Zeister) samenleving, flora en fauna.
Tijdens en na de laatste ijstijd, die zo’n tienduizend jaar terug eindigde, bracht de wind veel fijn zand naar het gebied. Dat zand werd als een mantel over oudere smeltwaterafzettingen van de voorlaatste ijstijd, circa 150.000 jaar geleden, uitgespreid. De afgelopen duizenden jaren ging het zogenaamde ‘dekzand’ na grootschalige ontbossingen op veel plaatsen weer stuiven. Aan die verstuivingen herinnert allerlei deels nogal grillig reliëf, dat aan de noordkant van het bos vrij markant is.
Aardkundig boeien de lokaal verschillende manieren waarop de wind fijne dekzanden uit de laatste ijstijd ‘verbouwde’.
Bio-ecologisch is het gebied vooral interessant als een oud bosmilieu met gevarieerd samengestelde houtopstanden en met een onderbegroeiing van hulst, taxus en krent. Wat in het bijzonder opvalt is het voorkomen van oude dennen, eikenstrubben en hulstvegetaties. Verder is het bos ook van belang als brongebied en ‘refugium’ (uitwijkgebied) van beschermde planten- en diersoorten in Zeist.
Uit cultuurhistorisch oogpunt is het gebied onder meer van belang door de aanwezigheid van een al vrij oud padenpatroon. De kenmerken daarvan zijn representatief voor de Engelse landschapsstijl die natuurlijkheid suggereert. Dat is ook duidelijk te zien langs de Oude Arnhemseweg. Daar is het plantsoen met de karakteristieke beplanting en (rechthoekige) vijvers nog grotendeels intact. Andere cultuurhistorisch bijzondere landschapselementen zijn een voormalige uitzichtterp, een licht gekromde thujalaan, de beukenlaan en de beplanting met rododendrons bij de terp.
Daarnaast zijn er de gebouwen met een bepaalde karakteristieke architectuur. Zo staan op het terrein nog verscheidene instellingsvilla’s in de Zwitserse Chaletstijl die rond 1900 in zwang was. Karakteristieke elementen zijn chaletkappen, houtwerk, decoraties en ornamenten in Jugendstil, de afwisseling van schoon metselwerk en gepleisterde geveldelen, raamluiken, luifels en het (oorspronkelijke) kleurgebruik.
Het Sanatoriumbos wordt door recreanten als attractief ervaren. De dichtbebouwde omgeving van het bos is namelijk door heuvelpartijen, allerlei onderbegroeiing en bochtige paden op veel plaatsen niet of nauwelijks te zien. Daardoor lijkt het bos groter dan het is. Ook het markante natuurlijke reliëf, een vennetje in het noordelijke deel en de grote bomen dragen bij aan de belevingswaarde. Verder is er een groot speelveld, een tennisbaan en een plantentuin met kas. Door dit alles is het bos een recreatief gebied van betekenis, geschikt voor de ‘vrije-urenrecreatie’ van wijkbewoners en anderen.
Vanwege zijn ligging bij de gebouwen van de GGZ-instelling Altrecht vervult het Sanatoriumbos ook een belangrijke therapeutische functie als wandel- en werkterrein.
Door zijn aardkundige, bio(-eco)logische en cultuurhistorische kwaliteiten is het Sanatoriumbos daarnaast een interessant excursieobject en didactisch en educatief van betekenis.