Geo-Hotspot 117- de Korte Duinen

bijgewerkt 29-12-2021

Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher

Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.

Geo-Hotspot: de Korte Duinen bij Soest

waar de wind veel zand bracht het meer dan eens verplaatste en dat her en der mag blijven doen

Dit wandelgidsje gaat over het ten zuidoosten van Soest Zuid gelegen natuur- en wandelgebied Korte Duinen. De brochure is aflevering 117 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden. Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden.

Speciale aandacht krijgen daarbij enkele routes waar dit goed kan worden waargenomen en we dus op geopad kunnen gaan.

Het meest tot de verbeelding spreken er de nog stuivende gebiedsdelen, enkele imposante duinkammen, een aantal hoge naaldhoutopstanden en enkele groepen jeneverbessen.

De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.

Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.

Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar de Korte Duinen kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 117 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.

In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt een wandelroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel ‘Geopad’ genoemd.

De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’.

Om welk en wat voor gebied gaat het?
Het in dit landschapshistorische gidsje beschreven gebied ligt aan de zuidoostkant van Soest. De Korte Duinen presenteren er zich als een wandelterrein met veel kleinschalig reliëf waar bos enkele nog stuivende plekken omsluit.

Aan de noordkant wordt het gebied deels begrensd door een zuidelijke buitenwijk van Soest. Ten oosten daarvan doet dat het vrij oude cultuurlandschap van het wegdorpje De Birkt. Kenmerkend daarvoor zijn evenwijdige strookvormige kavels, waarvan de bij het natuurgebied gelegen, wat hogere delen hier en daar worden geflankeerd door een houtsingel.

Oostelijk van de Korte Duinen komen in het er aan grenzende Monnikenbos wel reliëfrijke windvormingen maar geen verstuivingen meer voor. De zuidwesthoek van dat bos is door een ontgronding een aantal meters lager komen te liggen.

In het westen scheidt de Soesterbergse Straat het beschreven gebied van de Lange Duinen. Beide natuurrijke wandelterreinen worden aan de zuidkant gemarkeerd door de vrij drukke spoorlijn Utrecht Amersfoort. De twee gebieden hebben onder andere ook met elkaar gemeen dat de wind er in een droge fase van de laatste ijstijd veel zand deponeerde en dit na grootschalige ontbossingen op veel plaatsen ging stuiven. Evenals elders in ons land zouden de verstuivingen van de Lange en Korte Duinen later door herbebossingen worden tegengegaan.

In beide gebieden begon dat bij de Soesterbergse Straat, terwijl de centrale delen van de miniwoestijnen mochten blijven stuiven. De latere ontwikkelingen van de twee duingebieden vertonen ook nog een andere overeenkomst. Evenals in de Lange duinen werden ook in de Korte Duinen bebouwd geraakte plekken aan de natuur teruggegeven. In de Korte Duinen gebeurde dat na de sloop van het bij de Soesterbergse Straat gelegen voormalige ziekenhuis Zonnegloren.

In het gebied beschreven wij een wandelroute die bij het station Soest Zuid begint en eindigt. Dit impliceert dat ze deels door een zuidelijke buitenwijk van Soest loopt. Die wijk is daarom ook in het gidsje beschreven. Daarbij werd tevens aandacht geschonken aan de plaatselijk interessante architectuur van de wijk. In het reliëfrijke natuurgebied valt het tracé van ons geopad vrijwel samen met dat van enkele er gemarkeerde wandelroutes. Bovendien beschreven wij er nog een paar andere landschapshistorisch boeiende ommetjes. Moge hetgeen wij aldus extra onder de aandacht brachten onze lezers inspireren!

De natuurlijke ontwikkelingen
De invloed van de ijstijden
Het in deze wandelgids beschreven natuurrijke gebied ligt op het noordelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug. Ter plekke van het gebied is de heuvelrug nogal breed, maar ligt hij grotendeels slechts enkele meters boven NAP. Het Scandinavisch landijs dat zich tijdens de voorlaatste ijstijd over ons land uitbreidde vormde er met de overwegend grindrijke (rivier)afzettingen die het wegschoof namelijk geen stuwwal.

Dat deed het expanderende ijs wel ten zuiden van De Korte Duinen. Hieraan herinnert de middelhoge stuwwal die van Amersfoort in ongeveer westelijke richting loopt en tot bij Den Dolder nog boven zijn omgeving uitsteekt. Smeltwater van het ijs verspreidde enkele tienduizenden jaren later veel zand en grind van die glaciale rug over delen van zijn naaste omgeving uit. Aldus ontstonden door geowetenschappers veelal sandur (my: eveneens sandur) genoemde waaiers van smeltwaterafzettingen, die aaneengroeiden tot een enkele kilometersi brede gordel.

In droge fasen van de pas tienduizend jaar achter ons liggende laatste ijstijd raakten met name de lager gelegen delen van de gordel smeltwaterafzettingen nog weer door fijne windzanden bedekt. Dit was mogelijk wanneer de bodem in het gebied waar de wind vandaan kwam niet begroeid, en evenmin vochtig, bevroren of door sneeuw bedekt was. Het zand werd door de wind telkens in dunne laagjes en vrij gelijkmatig over oudere afzettingen uitgespreid.

De grondsoort die aldus ontstond wordt daarom dekzand genoemd. Als de ondergrond 's zomers slechts oppervlakkig ontdooide bleef de bodem ondoorlatend en dientengevolge ook lang vochtig. De wind kon dan slechts weinig zand tegelijk meenemen en afzetten. Bovendien werden de kleine hoogteverschillen die onder die omstandigheden ontstonden veelal door smeltwater genivelleerd.

Wanneer de permanent bevroren ondergrond weer verdween kon de wind vooral in relatief hooggelegen gebieden meer zand gaan verplaatsen en de dekzandafzettingen soms zelfs zodanig verbouwen dat een reliëfrijk landschap met kleine (langgerekte) laagten, heuvels en ruggen ontstond. Klimaatveranderingen maakten dan vroeg of laat een uitbreiding mogelijk van de vegetaties die in staat waren het geaccidenteerde oppervlak van de dekzandvormingen te fixeren.

Geaccidenteerde dekzandoppervlakken ontstonden onder meer in een zone die noordelijk van Bilthoven oostwaarts naar de westelijke omgeving van Amersfoort loopt. Dit betekent dat die zone grotendeels onderlangs de noordflank van de stuwwal Den Dolder - Amersfoort is gelegen. Ter plekke van de gordel vinden wij nu onder meer de natuurgebieden Pleinesbos, Willem Arntzbos, De Zoom, Lange Duinen en Korte Duinen.

Begroeiing en bodemverdichting beschermden het zand
De tijdens en kort na de laatste ijstijd ontstane, grindarme dek- en stuifzandformaties waren van meet af aan kwetsbare geosystemen. Begroeiing zou ze echter lang tegen wind- of watererosie beschermen. Aanvankelijk waren dat lichte naald- en loofbossen waarin eerst berken of dennen domineerden en later voornamelijk eiken en berken de dienst uitmaakten.

Toen de bossen onder invloed van allerlei activiteiten van de mens meer en meer gingen verdwijnen namen heide- en grasvegetaties die beschermende rol over. Daarin zouden ze worden bijgestaan door "bodemverstevigende” processen. Deze hielden indirect verband met de omstandigheid dat het weinige bodemleven van de droge zandgronden de organische afvalstoffen van de bos-, heide- en grasvegetaties maar langzaam afbrak en in humus omzette. Als gevolg hiervan gingen zij zich aan de oppervlakte ophopen.

Aldus werd een zogenaamde ruwe humus of mor gevormd. Deze is instabiel en vertoont een sterke neiging te vervloeien. Bij dit proces ontstaan chemisch agressieve humuszuren, die de bodem tot op enkele decimeters diepte zo kunnen uitlogen, dat ze een asgrauwe kleur krijgt. De grond van zulke asgrauwe bodemétages werd bekend als loodzand. De weggespoelde bestanddelen sloegen voor een belangrijk deel weer op enkele decimeters diepte neer. Daarbij gingen de organische stoffen dichte donkere banken vormen, terwijl de ijzerverbindingen een bruinverkleuring veroorzaakten. Op grotere diepte vond de verkleuring onder invloed van het ijzer en de humus vaak in dunne laagjes plaats. Dergelijke laagjes worden in de bodemkunde ijzer en/of humusfibers genoemd.

Het bodemtype dat bij de uitloging van de bovengrond ontstaat wordt als podzol aangeduid. Podzol is een Russische benaming, die asachtig betekent. De podzolen zijn dus genoemd naar de asgrauwe kleur, die hun bovengrond soms vertoont. Het waren met name de hoofdzakelijk uit het vrijwel onverweerbare kwarts bestaande armste windzanden die de beschreven vrij sterke uitlogingsprocessen ondergingen.

Omdat de weggespoelde organische bestanddelen de bodem eronder opvallend donker kleurden, werden deze sterk uitgeloogde gronden humuspodzolen genoemd. Men had ze. echter evengoed als morpodzolen kunnen aanduiden. Enkele decennia geleden werden de relatief sterk uitgeloogde droge windzanden omgedoopt in haarpodzolen. Haar was namelijk de karakteristieke benaming van de beboste dek- en stuifzandige hoogten waar ze ontstonden. . Aan de oppervlakte vinden we haarpodzolen voornamelijk nog in de enkele vrijwel vlakke gebiedsdelen, waar ze zelfs over flinke aaneengesloten oppervlakten behouden bleven.

Wind kreeg echter nog weer nieuwe kansen
Enkele duizenden jaren geleden zou de mens gaandeweg grote aaneengesloten gebieden als graasgronden of akkerland gaan benutten. Op de drogere graasgronden leidde dit tot een nog armelijker worden van de begroeiing, waarbij her en der zelfs kale plekken ontstonden. Dit impliceerde weer een winderiger worden van het microklimaat. De mens creëerde op de droge voedselarme zandgronden dus geleidelijk gunstiger condities voor de winderosie.

Vooral tijdens langdurige droge perioden waarin kwetsbare vegetaties massaal afstierven zou dit niet zonder gevolgen blijven. Wij denken dan onder meer aan de al ruim 2400 jaar achter ons liggende vrij droge klimaatfase, die in geowetenschappelijke kringen het Subboreaal gedoopt werd. Maar ook aan de relatief droge fase van het Middeleeuwse klimaat, die zich in de jaren 900 - 1300 manifesteerde.

Nadien zullen incidenteel opgetreden langdurige hittegolven de winderosie nog nu en dan in de kaart hebben gespeeld. Vooral winderige gebieden als de boven een uitgestrekte kustvlakte uitrijzende Brabantse Wal ondergingen reeds in het Subboreaal enige tijd vrij ingrijpende (her)verstuivingen.

Hierna volgde echter een klimaatfase, waarin de vegetatie zich kon herstellen en het stuifzand weer door de begroeiing werd vastgehouden. Er werden toen opnieuw uitlogingsprocessen mogelijk, die soms zelfs leidden tot het ontstaan van vrij markante podzolen. De winderosie zou vooral aanvankelijk overigens vaak door de resistente componenten van de haarpodzolen worden belemmerd of vertraagd.

Waar de beschermende haarpodzolen door herhaaldelijk afplaggen verdwenen werd de erosie daarentegen juist bevorderd. Dit moet vooral in de buurt van de boerderijen het geval zijn geweest. Evenals in sommige andere delen van Nederland ontstonden in de gebiedsdelen waar de verstuivingen van betrekkelijk weinig betekenis bleven sterk asymmetrische en plateauachtige terreinverheffingen van enkele meters hoogte. De veelal klifachtige steile hellinkjes van deze merkwaardige geofenomenen markeren laagten met een vlakke bodem.

Het ligt voor de hand de terreinverheffingen stuifbanken en - plateaus te noemen en de steile hellinkjes die ze (gedeeltelijk) markeren aan te duiden als stuifklifjes. De karakteristieke vormen van de stuifdalen, -banken en plateaus ontstonden wanneer de winderosie de ondergrond slechts tot een bepaald niveau kon verlagen, (met een vitale vegetatie begroeide), resistente haarpodzolen de zijdelingse uitbreiding van dat proces bemoeilijkten en het stuivende zand vrij gelijkmatig werd verspreid.

In het natuurgebied De Korte Duinen komen slechts enkele stuifbanken en -plateaus voor. Een duidelijk voorbeeld is het stuifplateau bij de zuidrand van het gebied. Op dit plateautje troffen wij tot onze verbazing een zwerm kommetjes aan. Hun ontstaan is waarschijnlijk nog niet onderzocht.

Wanneer de winderosie over grotere aaneengesloten oppervlakten mogelijk werd zal haar invloed op de winderigheid van het microklimaat navenant zijn toegenomen. Aldus kan het proces zich met name onder langdurig warme en droge weersomstandigheden hebben versterkt. Hierdoor werden ook in afgelegen gebieden grootschalige verstuivingen mogelijk. De huidige geomorfologische gesteldheid van die gebieden valt dan nauwelijks te relateren aan de verschillen in intensiteit van de vroegere menselijke activiteiten. Als de verstuivingen slechts in beperkte mate door vegetatie werden gehinderd heeft de wind de hoogten veelal in ongeveer oostnoordoostelijke richting gestroomlijnd. In het gebied van de Korte Duinen is dat vooral op een aantal nog stuivende plekken maar ook in de omgeving daarvan te zien.

Met name ten zuiden van de nog stuivende gebiedsdelen komen vrijwel ronde heuveltjes voor. Dergelijke heuveltjes konden ontstaan wanneer de wind in de luwte van vegetatierestanten zand afzette. Enkele ronde heuveltjes bleken inmiddels echter grafheuvels te zijn.

Aan de noordoostkant van De Korte Duinen werd veel stuivend zand in een smalle strook door vegetatie opgevangen, tegengehouden en vastgelegd, zodat het er zich tot een markante hoge rug ophoopte. Dergelijke ruggen worden gewoonlijk kamduinen of randwallen genoemd. Ons inziens zou het echter beter zijn ze barrièreduinen te noemen, waarom wij dat voortaan ook zullen doen.

Sommige barrièreduinen ontstonden in en bij eerder door de boeren opgeworpen en beplante houtwallen, die (percelen) cultuurland tegen overstuivingen moesten beschermen. Wellicht was dat ook bij de Korte Duinen het geval. Waar het stuivende zand in de begroeiing niet verder meer kon worden verplaatst werden de buitenflanken van de barrièreduinen zeer steil. De hoogte van de barrièreduinen kan over korte afstand sterk variëren, waardoor de spitse kruinen ervan aan een reeks “piekerige" Alpentoppen kunnen doen denken.

De barrièreduinruggen van het wandelgebied zijn plaatselijk verscheidene meters hoog. Ze reiken dan locaal tot ongeveer vijftien meter boven NAP. De ligging van de barrièreduinen verraadt dat vooral (west)zuidwestelijke winden ze met zand voedden en de verstuivingen niet overal even gemakkelijk terrein veroverden. Noordoostelijk van het bebankte plateautje bij het begin van de gemarkeerde wandelroute verbergt zich in het bos een smalle barrièreduinrug met steile flanken, die over enige afstand wordt begeleid door een veel lager dijkachtig ruggetje.

Een dergelijke situatie komt locaal ook elders bij barrièreduinen voor. Mogelijk houdt dit verband met de luwten die zulke hoge duinen na verloop van tijd genereerden. Het zand dat de wind aanvoert ging dan al voor de duinkammen "tot rust komen”.

De directe invloed van de mens
De veranderingen van het grondgebruik
De verstuivingen werden plaatselijk lange tijd slechts in hun expansie belemmerd wanneer vochtige gebieden met een weelderige vegetatie bereikt werden. Na de introductie van de kunstmest en een grote crisis in de schapenhouderij zou echter ook een rol spelen dat de heide niet langer meer geplagd en begraasd werd.

Bovendien ging de overheid de beteugeling van de zandverstuivingen stimuleren door het bevorderen van herbebossingen. Met die beplantingen werd overigens ook beoogd op termijn over meer stuthout voor de ondergrondse kolenmijnen te kunnen beschikken. De herbebossingen vonden daarom niet alleen in of bij nog stuivende gebieden plaats. De zaden en vruchten van de aangeplante bossen kwamen ook in de omgeving ervan terecht. Dit leidde tot een toeneming van de houtopslag in aangrenzende heidegebieden.

Aldus kwam gaandeweg zelfs een meer natuurlijk herbebossingsproces op gang.

De uitbreiding van de bossen door aanplantingen en opslag van houtgewas impliceerde ook dat de windsnelheid in de nog stuivende gebieden afnam. Aldus konden ze in de groeiseizoenen bij zowel vochtig als rustig weer eerder begroeid raken en blijven. Het laatste werd sinds de industriële revolutie trouwens ook bevorderd door een toeneming van de stikstofdepositie vanuit de atmosfeer.

Al met al leidde een samenloop van omstandigheden in het recente verleden tot een weer zeldzamer worden van de zandverstuivingen. De Korte Duinen behoren daarbij tot de betrekkelijk weinige gebieden waar het zand her en der nog stuift.

Aan de rand van de plekken waar dat het geval is staan enkele groepen jeneverbessen. Vegetaties van deze inheemse naaldstruik waren kenmerkend voor humeus stuifzand dat plotseling begroeid raakte.

Onder de huidige omstandigheden ontkiemen bijna nergens meer jeneverbessen. Ter weerszijden van de Soesterbergse Straat was in het begin van de vorige eeuw al een vrij grote oppervlakte duingebied bebost. Rond 1900 was het gebied van de huidige wijk Soest Zuid grotendeels een fijnmazig geperceleerd cultuurlandschap met verspreide boerderijen. Het werd gedrieëndeeld door de verharde straatwegen naar Soesterberg en Amersfoort, die respectievelijk Soesterberger Straat en Birktstraat werden genoemd.

Ter weerszijden van de Soesterberger Straat was het cultuurlandschap ontsloten door een netwerk van landweggetjes. Het waaierde deels uit van het punt waar de Verlengde Kolonieweg contact maakt met het begin van de Schoutenkampweg. Ten zuiden en zuidwesten van het cultuurlandschap besloeg de heide omstreeks 1900 nog een flinke aaneengesloten oppervlakte. Die werd getweeëndeeld door een naar het zuidwesten en westen lopende zandweg.

In het heidegebied zouden de deels geaccidenteerde dekzanden uit de laatste ijstijd later nauwelijks door verstuivingen worden verminkt. Als gevolg daarvan behielden zij hun karakteristieke geomorfologische gesteldheid tot Soest er ging verstedelijken. De geaccidenteerde dekzanden zijn toen in het kader van een werkverschaffingsproject geëgaliseerd. Daarbij is helaas ook een ven gedempt, waar vroeger de heideschapen werden gewassen.

Van de landweggetjes die het kleinschalige cultuurlandschap en de heide ontsloten hebben het destijds al verharde begin van de Ossendaalseweg, de Korte Ossendam, Verlengde Kolonieweg, Plasweg, een stukje Oude Utrechtseweg, het noordoostelijk deel van de Schoutenkampweg, de Gallenkamp Pelsweg, Braamweg, Duinweg, het noordoostelijk deel van de weg door de heide en de Vondellaan de latere zuidelijke uitbreidingen van Soest overleefd.

Daarbij moesten zij zich wel moderniseringen en soms ook kleine verleggingen van hun tracé laten welgevallen. De Duinweg was onderdeel van een interlocale verbinding met Soesterberg, die ook als schapendrift werd gebruikt. De verkeersfunctie van de verbinding werd in 1853 echter vrijwel geheel overgenomen door de toen wat oostelijker aangelegde Soesterberger Straat, voor het gebruik waarvan aanvankelijk wel tol moest worden betaald.

In 1920 kreeg de Duinweg zijn huidige naam. Twaalf jaar later werd hij binnen de bebouwde kom verhard. Kenmerkend voor de omgeving van de Birktstraat waren vanuit die straat opstrekkende door houtsingels van elkaar gescheiden kavels. Aan de zuidkant van de straat werd de landschaps-ontwikkeling echter ook beïnvloed door de stichting in 1653 van de buitenplaats Heuvel en Dael.

De eerste eigenaar van het buiten was de Amsterdammer Willem van den Heuvel. Kenmerkend voor het landgoed waren vrij grote rechthoekige kavels, waar bos afwisselde met cultuurland. In het begin van de 20ste eeuw werd een groot deel van het landgoed Heuvel en Dael verkaveld voor de realisatie van een villawijk.

In 1920 liet de Utrechter Jhr. P.J.H. Röell het landhuis van de buitenplaats vervangen door het grote neoclassicistische huidige hoofdgebouw, dat hij net als het overgebleven deel van het landgoed Vosseveld doopte. Niet lang daarna kwam Vosseveld in handen van een vereniging, die er een vakantiekolonie huisvestte. Sindsdien is het huis enkele malen verbouwd en uitgebreid. Bovendien verrezen op het terrein van Vosseveld nog enkele nieuwe gebouwen. Tegenwoordig is Vosseveld een dépendance van het Utrechts Medisch Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Het huis Vosseveld ligt achter het einde van een door linden geflankeerde oprijlaan.

Jhr. Roëll liet in 1920 op Vosseveld ook een gelijknamige boerenwoning bouwen. Sinds 1965 zijn de boerderij en het in de omgeving ervan gelegen cultuurland het domicilie van het Nationaal rusthuis voor paarden De Paardenkamp.

In 1923 werd langs de noordrand van de Korte Duinen een strook productiebos gereserveerd en ook opgeofferd voor de aanleg en bebouwing van de Van Beuningenlaan. Aan de westkant van het gebied zou in de twintiger jaren van de vorige eeuw het sanatorium Zonnegloren worden gevestigd.

Dit gebeurde op initiatief van de Utrechter G. Ruys, die daarvoor het terrein van het buiten Tjemara beschikbaar stelde. Het sanatorium werd na de Tweede Wereldoorlog gaandeweg een gewoon ziekenhuis. Na de uitbreiding van een ziekenhuis in het nabije Baarn is het echter gesloten en zouden de talrijke gebouwen ervan in 1970 tenslotte worden gesloopt. Het ziekenhuisterrein is toen teruggegeven aan de natuur, waarbij de open plekken die door de sloop van de gebouwen waren ontstaan bebost werden.

De tracés van de boswegen, die (vroeger) van het landhuis Tjemara uitwaaierden werden echter onbeplant gelaten. De plateauachtige hooggelegen plek waar het landhuis van Tjemara had gestaan zou grotendeels trouwens ook niet beplant worden. Wel werd bovenlangs de flanken ervan een rij beuken gepoot. Op de hoogte zijn enkele banken geplaatst. Tussen de bomen van de jonge aanplant schoten al snel ook wilgen op. In de bosrelicten van het voormalige sanatoriumterrein groeien op sommige plekken oude rododendrons. De rododendron is een langzaamgroeiende, wintergroene struik die vroeger veel in bosparken van landgoederen werd geplant.

Boeiende architectuur
De woonbuurten tussen het station Soest Zuid en de natuurgebieden Lange en Korte Duinen presenteren ons op diverse plaatsen interessante architectuur. Met name de Heilige Familiekerk en landhuizen dragen hieraan bij.

De kerk staat tussen de scherpe hoek, die wordt gemarkeerd door de Sint Willebrordus- en Bonifaciusstraat. Ze werd aan het eind van de dertiger jaren in traditionalistische trant gebouwd. De deels uitspringende vierkante toren aan de westkant van de kerk wordt aan beide zijden geflankeerd door een octogonale kapel. Het koor aan de oostzijde is iets hoger opgetrokken maar smaller dan het schip.

Duinweg 47 is een rietgedekt voormalig boerderijtje uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Tot de architectonisch belangrijke landhuizen van Soest Zuid behoren langs de westzijde van de Plasweg twee paar rietgedekte twee onder een kappers met deels gepotdekselde houten gevelgedeelten. Niet ver hiervandaan is een groot landhuis aan de zuidzijde van de Esdoornlaan met zijn vormenrijke rieten dakpartij, kleurige bakstenen en glas in lood een fraai voorbeeld van retro-architectuur, die aan het Interbellum herinnert.

Aan de noordkant van de hoek Soesterbergse Straat / Heideweg is de villa De Bund een houten landhuis met een opvallende vormenrijke rieten dakpartij, dat in 1920 door de Hilversumse architect C. Koning werd ontworpen. In de woonbuurt achter het voormalige landgoed Vosseveld verdienen met name enkele panden aan de Bartolottilaan onze aandacht. We denken dan in het bijzonder aan de nrs 1, 2 en 23-25.

De panden Bartolottilaan 1 (Honswijk) en 2 zijn landhuizen uit 1933, waarvan de laag beginnende vormenrijke rieten dakpartijen het meest opvallen. Beide landhuizen werden ontworpen door de Hilversumse architect Johannes Christiaan van Epen. De van 1928 daterende, rietgedekte dubbelvilla Bartolottilaan 23-25. (de Cederhof) vertoont stijlkenmerken, die karakteristiek zijn voor de zogenaamde Amsterdamse School. Opvallende elementen zijn de veelhoekige erker, laddervensters en een spitsboogvenster.

En nu op geopad
Voor hen die op geopad willen gaan in de Korte Duinen beschreven wij onder meer een van de routes die het IVN er al markeerde en in een brochure beschreef. Vanuit die route kan de wandelaar zich namelijk ook een representatief beeld vormen van de specifiek geografische karakteristieken van het natuurgebied. Buiten de door het IVN gemarkeerde route komen echter ook enkele boeiende landschapshistorische situaties voor waarop wij de wandelaars graag wilden attenderen.

Route 9,4 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.

Samenvatting
Evenals de westelijker gelegen Lange Duinen maakt het natuur- en wandelgebied Korte Duinen deel uit van een west-oost georiënteerde gordel waar de wind in een droge fase van de laatste ijstijd veel zand deponeerde en dit na grootschalige ontbossingen op veel plaatsen ging stuiven. Evenals elders in ons land zouden de verstuivingen van de Lange en Korte Duinen later door herbebossingen worden tegengegaan. Dat begon bij de Soestberger Straat, terwijl de centrale delen van de woestijnen mochten blijven stuiven.

Waar dicht houtgewas veel stuifzand opving, tegenhield en vastlegde ontstonden imposante barrièreduinen met spitse kruinen. Noordoostelijk van het bebankte plateautje bij het begin van de gemarkeerde wandelroute verbergt zich in het bos een barrièreduinrug, die over enige afstand wordt begeleid door een veel lager dijkachtig ruggetje.

Zuidelijk van de wandelroute komen onder meer een (stuif plateau met een zwerm kommetjes, enkele sterk asymmetrische terreinverheffingen en een aantal (gestroomlijnde) ronde heuveltjes voor.

Aan de rand van de plekken waar het zand nog stuift staan enkele groepen jeneverbessen. Vegetaties van deze inheemse naaldstruik waren kenmerkend voor humeus stuifzand dat plotseling begroeid raakte.

Rond 1900 was het gebied van de huidige wijk Soest Zuid grotendeels een fijnmazig geperceleerd cultuurlandschap met verspreide boerderijen. Het werd gedrieëndeeld door de verharde straatwegen naar Soesterberg en Amersfoort, die respectievelijk Soestberger Straat en Birktstraat werden genoemd.

Kenmerkend voor de omgeving van de Birktstraat waren vanuit die straat opstrekkende door houtsingels van elkaar gescheiden kavels. Aan de zuidkant van de straat werd de landschapsontwikkeling echter ook beïnvloed door de stichting in 1653 van de buitenplaats Heuvel en Dael, waaruit het latere en inmiddels grotendeels bebouwde voormalige landgoed Vosseveld voortkwam.

De woonbuurten tussen het station Soest Zuid en de natuurgebieden Lange en Korte Duinen presenteren ons op diverse plaatsen interessante architectuur. Met name de aan het eind van de dertiger jaren in traditionele trant gebouwde Heilige Familiekerk en landhuizen dragen hieraan bij.