bijgewerkt 29-12-2021
Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher
Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.
Geo-Hotspot: de Lange Duinen bij Soest
waar de wind lang geleden veel zand bracht, dat zand ook meer dan eens verplaatste en er middenin het bos mee moet blijven spelen
Dit wandelgidsje gaat over een deels bebouwd geraakt gebied aan de zuidkant van Soest waar de Lange Duinen nog over een flinke aaneengesloten oppervlakte onderhevig zijn aan verstuivingen.
De brochure is aflevering 116 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden. Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden.
Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en we dus op geopad kunnen gaan.
Het meest tot de verbeelding spreken er de uitzichten over het nog stuivende gebiedsdeel, enkele kleine heiderestanten, de reliëfrijkdom van de bossen, hoog opgaande houtopstanden en plaatselijk in de wijk Soest Zuid voorkomende architectonisch waardevolle bebouwing.
De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.
Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.
Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar de Lange Duinen kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 080 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.
In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt een wandelroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel ‘Geopad’ genoemd.
De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’.
Om welk en wat voor gebied gaat het?
Het in dit landschapshistorische gidsje beschreven gebied ligt aan de zuidkant van Soest. De Lange Duinen presenteren er zich als een reliëfrijk wandelterrein waar bos een vrij groot gebied omsluit waar nog zandverstuivingen optreden.
Aan de noordwestkant wordt het gebied begrensd door het spoorlijntje dat Den Dolder met Soest en Baarn verbindt. Aan de zuidkant doet dat de dubbelsporige railverbinding Utrecht – Amersfoort, terwijl de vrij drukke Soesterbergse Straat langs de oostrand van ons aandachtsgebied loopt. Die weg scheidt de Lange Duinen van de er genetisch mee verwante Korte Duinen.
Beide gebieden hebben onder andere met elkaar gemeen dat de wind er in een droge fase van de laatste ijstijd veel zand deponeerde en dit sinds de grootschalige ontbossingen van het meer recente verleden op veel plaatsen ging stuiven. Evenals elders in ons land zou deze geodynamiek in de Lange en Korte Duinen later met herbebossingen worden bestreden. In beide gebieden begon dat bij de Soesterbergse Straat, terwijl de centrale delen van de woestijnen tot op de dag van vandaag mochten blijven stuiven.
De latere ontwikkelingen van de twee duingebieden vertonen ook nog een andere overeenkomst. Evenals in de Korte Duinen werden ook in de Lange Duinen bebouwd geraakte plekken aan de natuur teruggegeven. In de Lange Duinen overkwam dat een bedrijvenparkje en militair complex aan de zuidrand van het gebied. Daar bleef wel de kleine 20ste-eeuwse woonbuurt Soestduinen behouden. Een antiek stationsgebouw herinnert er aan de tijd dat in Soestduinen zelfs reizigerstreinen stopten.
In het gebied beschreven wij een wandelroute die bij het station Soest Zuid begint en eindigt. Dit impliceert dat ze deels door een zuidelijke buitenwijk van Soest loopt. Die wijk is daarom ook in het gidsje beschreven. Daarbij werd tevens aandacht geschonken aan de plaatselijk interessante architectuur van de wijk.
In het reliëfrijke natuurgebied valt het tracé van het geopad vrijwel samen met dat van een er gemarkeerde wandelroute. Diverse boswegen zijn een aantal jaren geleden beplant met zomereiken.
De natuurlijke ontwikkelingen
De invloed van de ijstijden
Het in deze wandelgids beschreven natuurrijke gebied ligt op het noordelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug. Ter plekke van het gebied is de heuvelrug nogal breed, maar ligt hij grotendeels slechts enkele meters boven NAP. Het Scandinavisch landijs dat zich tijdens de voorlaatste ijstijd over ons land uitbreidde vormde er met de overwegend grindrijke (rivier)afzettingen die het wegschoof namelijk geen stuwwal. Dat deed het expanderende ijs wel ten zuiden van De Lange Duinen. Hieraan herinnert de middelhoge stuwwal die van Amersfoort in ongeveer westelijke richting loopt en tot bij Den Dolder nog boven zijn omgeving uitsteekt.
Smeltwater van het ijs verspreidde enkele tienduizenden jaren later veel zand en grind van die glaciale rug over delen van zijn naaste omgeving uit. Aldus ontstonden door geowetenschappers veelal sandur (mv: eveneens sandur) genoemde waaiers van smeltwaterafzettingen, die aaneengroeiden tot een enkele kilometers brede gordel. In droge fasen van de pas tienduizend jaar achter ons liggende laatste ijstijd raakten met name de lager gelegen delen van de gordel smeltwaterafzettingen nog weer door fijne windzanden bedekt.
Dit was mogelijk wanneer de bodem in het gebied waar de wind vandaan kwam niet begroeid, en evenmin vochtig, bevroren of door sneeuw bedekt was. Het zand werd door de wind telkens in dunne laagjes en vrij gelijkmatig over oudere afzettingen uitgespreid. De grondsoort die aldus ontstond wordt daarom dekzand genoemd.
Als de ondergrond ‘s zomers slechts oppervlakkig ontdooide bleef de bodem ondoorlatend en dientengevolge ook lang vochtig. De wind kon dan slechts weinig zand tegelijk meenemen en afzetten. Bovendien werden de kleine hoogteverschillen die onder die omstandigheden ontstonden veelal door smeltwater genivelleerd.
Wanneer de permanent bevroren ondergrond weer verdween kon de wind vooral in relatief hooggelegen zones en andere gebieden meer zand gaan verplaatsen en de dekzandafzettingen soms zelfs zodanig verbouwen dat een reliëfrijk landschap met kleine (langgerekte) laagten, heuvels en ruggen ontstond. Klimaatveranderingen maakten dan vroeg of laat een uitbreiding mogelijk van de vegetaties die in staat waren het geaccidenteerde oppervlak van de dekzandvormingen te fixeren.
Geaccidenteerde dekzandoppervlakken ontstonden onder meer in een zone die noordelijk van Bilthoven oostwaarts naar de westelijke omgeving van Amersfoort loopt. Dit betekent dat die zone grotendeels onderlangs de noordflank van de stuwwal Den Dolder – Amersfoort is gelegen. Ter plekke van de gordel vinden wij nu onder meer de natuurgebieden Pleinesbos, Willem Arntzbos, De Zoom, Lange Duinen en Korte Duinen.
Begroeiing en bodemverdichting beschermden het zand
De tijdens en kort na de laatste ijstijd ontstane, grindarme dek- en stuifzandformaties waren van meet af aan kwetsbare geosystemen. Begroeiing zou ze echter lang tegen wind- of watererosie beschermen. Aanvankelijk waren dat lichte naald- en loofbossen waarin eerst berken of dennen domineerden en later voornamelijk eiken en berken de dienst uitmaakten. Toen de bossen onder invloed van allerlei activiteiten van de mens meer en meer gingen verdwijnen namen heide- en grasvegetaties die beschermende rol over.
Daarin zouden ze worden bijgestaan door “bodemverstevigende” processen. Deze hielden indirect verband met de omstandigheid dat het weinige bodemleven van de droge zandgronden de organische afvalstoffen van de bos-, heide- en grasvegetaties maar langzaam afbrak en in humus omzette. Als gevolg hiervan gingen zij zich aan de oppervlakte ophopen. Aldus werd een zogenaamde ruwe humus of mor gevormd. Deze is instabiel en vertoont een sterke neiging te vervloeien. Bij dit proces ontstaan chemisch agressieve humuszuren, die de bodem tot op enkele decimeters diepte zo kunnen uitlogen, dat ze een asgrauwe kleur krijgt. De grond van zulke asgrauwe bodemétages werd bekend als loodzand.
De weggespoelde bestanddelen sloegen voor een belangrijk deel weer op enkele decimeters diepte neer. Daarbij gingen de organische stoffen dichte donkere banken vormen, terwijl de ijzerverbindingen een bruinverkleuring veroorzaakten. Op grotere diepte vond de verkleuring onder invloed van het ijzer en de humus vaak in dunne laagjes plaats. Dergelijke laagjes worden in de bodemkunde ijzer- en/of humusfibers genoemd.
Het bodemtype dat bij de uitloging van de bovengrond ontstaat wordt als podzol aangeduid. Podzol is een Russische benaming, die asachtig betekent. De podzolen zijn dus genoemd naar de asgrauwe kleur, die hun bovengrond soms vertoont.
Het waren met name de hoofdzakelijk uit het vrijwel onverweerbare kwarts bestaande armste windzanden die de beschreven vrij sterke uitlogingsprocessen ondergingen. Omdat de weggespoelde organische bestanddelen de bodem eronder opvallend donker kleurden, werden deze sterk uitgeloogde gronden humuspodzolen genoemd. Men had ze echter evengoed als morpodzolen kunnen aanduiden. Enkele decennia geleden werden de relatief sterk uitgeloogde droge windzanden omgedoopt in haarpodzolen. Haar was namelijk de karakteristieke benaming van de beboste dek- en stuifzandige hoogten waar ze ontstonden. Aan de oppervlakte vinden we haarpodzolen voornamelijk nog in enkele vrijwel vlakke gebiedsdelen.
Wind kreeg echter nog weer nieuwe kansen
Enkele duizenden jaren geleden zou de mens gaandeweg grote aaneengesloten gebieden als graasgronden of akkerland gaan benutten. Op de drogere graasgronden leidde dit tot een nog armelijker worden van de begroeiing, waarbij her en der zelfs kale plekken ontstonden. Dit impliceerde weer een winderiger worden van het microklimaat.
De mens creëerde op de droge voedselarme zandgronden dus geleidelijk gunstiger condities voor de winderosie. Vooral tijdens langdurige droge perioden waarin kwetsbare vegetaties massaal afstierven zou dit niet zonder gevolgen blijven. Wij denken dan onder meer aan de al ruim 2400 jaar achter ons liggende vrij droge klimaatfase, die in geowetenschappelijke kringen het Subboreaal gedoopt werd.
Maar ook aan de relatief droge fase van het Middeleeuwse klimaat, die zich in de jaren 900 - 1300 manifesteerde. Nadien zullen incidenteel opgetreden langdurige hittegolven de winderosie nog nu en dan in de kaart hebben gespeeld.
Vooral winderige gebieden als de boven een uitgestrekte kustvlakte uitrijzende Brabantse Wal ondergingen reeds in het Subboreaal enige tijd vrij ingrijpende herverstuivingen. Hierna volgde echter een klimaatfase, waarin de vegetatie zich kon herstellen en het stuifzand weer door de begroeiing werd vastgehouden. Er werden toen opnieuw uitlogingsprocessen mogelijk, die zelfs leidden tot het ontstaan van vrij markante podzolen.
De winderosie zou vooral aanvankelijk overigens vaak door de resistente componenten van de haarpodzolen worden belemmerd of vertraagd. Waar de beschermende haarpodzolen door herhaaldelijk afplaggen verdwenen werd de erosie daarentegen juist bevorderd. Dit moet vooral in de buurt van de boerderijen het geval zijn geweest.
Wanneer de winderosie over grotere aaneengesloten oppervlakten mogelijk werd zal haar invloed op de winderigheid van het microklimaat navenant zijn toegenomen. Aldus kan het proces zich met name onder langdurig warme en droge weersomstandigheden hebben versterkt. Hierdoor werden ook in afgelegen gebieden grootschalige verstuivingen mogelijk. De huidige geomorfologische gesteldheid van die gebieden valt dan nauwelijks te relateren aan de verschillen in intensiteit van de vroegere menselijke activiteiten.
De verstuivingen werden lange tijd slechts in hun expansie belemmerd waar vochtige gebieden met een weelderige vegetatie bereikt werden. In het natuurgebied De Lange Duinen was dat bij de noordoosthoek van het thans nog stuivende areaal het geval. Daar werd veel stuivend zand in een smalle strook door vegetatie opgevangen, tegengehouden en vastgelegd, zodat het er zich tot een markante hoge rug ophoopte. Dergelijke ruggen worden gewoonlijk kamduinen of randwallen genoemd. Ons inziens zou het echter beter zijn ze barrièreduinen te noemen, waarom wij dat voortaan ook zullen doen.
Sommige barrièreduinen ontstonden in en bij eerder door de boeren opgeworpen en beplante houtwallen, die (percelen) cultuurland moesten beschermen tegen overstuivingen.
De hoogte van de barrièreduinen kan over korte afstand sterk variëren, waardoor de kruinen ervan aan een reeks “piekerige” Alpentoppen kunnen doen denken.
De barrièreduinruggen bij de noordoosthoek van het nog stuivende gebiedsdeel van De Lange Duinen zijn plaatselijk verscheidene meters hoog. Ze reiken dan tot elf à twaalf meter boven NAP.
Uit de ligging van de barrièreduinen ten opzichte van de later (weer) door verstuivingen geteisterde gebieden valt af te leiden dat de wind het zand van de kale plekken vooral noordoostwaarts verplaatste. Als gevolg hiervan werden de podzolen van de dekzanden er bedolven door verscheidene meters hoge duinformaties. Wanneer de afvoer van het zand de toevoer ervan ging overtreffen konden die podzolen weer bloot komen te liggen. Weer enigszins begroeid rakende plekken gingen dan als zandvangers fungeren. Een en ander is goed te zien in een laagte bij de noordoosthoek van het nog stuivende gebiedsdeel.
Om het deel van het natuurgebied Lange Duinen waar de wind nog geregeld zand verplaatst, liggen gebieden waarvan de bodem- en reliëfkenmerken verraden dat de wind er nog niet zo lang geleden ook geomorfologisch actief was. Her en der herinneren gestroomlijnde heuvels er aan het plaatselijk soms vrijwel ontbreken van vegetatie. We vinden ze met name bij het heideterreintje in het zuidwesten en in de noordoosthoek van het wandelterrein, bij het paaltje met het nummer vier.
Sommige kleine heuvels zijn vrijwel rond. Ze doen dan aan grafheuvels denken, wat ze in enkele gevallen mogelijk ook zijn. Sommige markante voorbeelden van ronde heuveltjes hebben wij op het reliëfkaartje aangegeven.
Een heideterreintje in de zuidwesthoek van het gebied wordt deels verlevendigd door een bundel geultjes. Die heeft haar ontstaan waarschijnlijk te danken aan de winderosie, die het gevolg kon zijn van het vroegere verkeer over ongebaande wegen.
Imposant grillig microreliëf is kenmerkend voor de plekken waar de wind veel zand verplaatste, maar de invloed van vegetatierelicten op het verstuivingsproces van plaats tot plaats nogal uiteenliep. We zien dit onder meer in het bos ten noordwesten van het paaltje met het nummer 15.
De activiteiten van de mens
De veranderingen van het grondgebruik
De verstuivingen werden plaatselijk lange tijd slechts in hun expansie belemmerd wanneer vochtige gebieden met een weelderige vegetatie bereikt werden. Na de introductie van de kunstmest en een grote crisis in de schapenhouderij zou echter ook een rol spelen dat de heide niet langer meer geplagd en begraasd werd.
Bovendien ging de overheid de beteugeling van de zandverstuivingen stimuleren door het bevorderen van herbebossingen. Met die beplantingen werd overigens ook beoogd op termijn over meer stuthout voor de ondergrondse kolenmijnen te kunnen beschikken. De herbebossingen vonden daarom niet alleen in of bij nog stuivende gebieden plaats.
De zaden en vruchten van de aangeplante bossen kwamen ook in de omgeving ervan terecht. Dit leidde tot een toeneming van de houtopslag in aangrenzende heidegebieden. Aldus kwam gaandeweg zelfs een meer natuurlijk herbebossingsproces op gang.
De uitbreiding van de bossen door aanplantingen en opslag van houtgewas impliceerde ook dat de windsnelheid in de nog stuivende gebieden afnam. Aldus konden ze in de groeiseizoenen bij zowel vochtig als rustig weer eerder begroeid raken en blijven. Het laatste werd sinds de industriële revolutie trouwens ook bevorderd door een toeneming van de stikstofdepositie vanuit de atmosfeer.
Al met al leidde een samenloop van omstandigheden in het recente verleden tot een weer zeldzamer worden van de zandverstuivingen. De Lange Duinen behoren daarbij tot de betrekkelijk weinige gebieden waar het zand nog over een flinke aaneengesloten oppervlakte stuift. Op de Utrechtse Heuvelrug is dat zelfs nergens meer in die mate het geval.
Omstreeks 1850 was het gebied tussen de stuwwal van Soest en De Lange Duinen nog grotendeels heide. Die wisselde vooral bij het kranslintdorp Soest echter al af met verspreid gelegen stukjes cultuurland. Die relatief vroeg tot stand gekomen kleinschalige ontginningen waren bereikbaar via de van het dorp uitstralende heidepaden. Sommige ervan begonnen bij de plek waar de Verlengde Kolonieweg contact maakt met het begin van de Schoutenkampweg.
In de tweede helft van de negentiende eeuw nam het aantal kleine ontginningen met name in het noorden en oosten van het gebied nog gestaag toe. Aldus ontstond daar geleidelijk een fijnmazig geperceleerd en ontsloten agrarisch cultuurlandschap met verspreid gelegen boerderijtjes. Er zou voornamelijk akkerbouw worden bedreven. Slechts enkele percelen bij de Soesterbergse Straat werden echter in gebruik genomen als grasland. Veel ontgonnen percelen waren van elkaar gescheiden door houtsingels. Het cultuurlandschap bood daardoor zelfs meer intimiteit dan de zuidelijker gelegen heide en zandverstuivingen.
Ten zuiden en zuidwesten van het cultuurlandschap besloeg de heide omstreeks 1900 nog een flinke aaneengesloten oppervlakte. Die werd getweeëndeeld door een naar het zuidwesten en westen lopende zandweg. Een gemoderniseerd restant hiervan is de Heideweg.
Ten zuiden en zuidoosten van de Heideweg was in het begin van de vorige eeuw al een vrij grote oppervlakte duingebied bebost. In het bos zouden later een openluchttheater en sanatorium worden gebouwd. Het sanatorium verrees ten oosten van de Soesterbergse Straat, maar is al weer verdwenen.
Benoorden de voormalige heide heeft het fijnmazige netwerk zandweggetjes dat het cultuurlandschap ontsloot de 20ste-eewse verstedelijking van Soest ten dele overleefd. Ze moesten zich dan wel moderniseringen en soms ook kleine verleggingen van hun tracé laten welgevallen.
Landweggetjes die aldus een tweede leven mochten gaan leiden zijn: het begin van de Ossendaalseweg, de Korte Ossendam, Verlengde Kolonieweg, Plasweg, een stukje Oude Utrechtseweg, het noordoostelijk deel van de Schoutenkampweg, de Gallenkamp Pelsweg, Braamweg, Duinweg, Vondellaan en Vosseveldlaan.
De Duinweg was onderdeel van een interlocale verbinding met Soesterberg, die ook als schapendrift werd gebruikt. De verkeersfunctie van de verbinding werd in 1853 echter vrijwel geheel overgenomen door de toen wat oostelijker aangelegde Soestbergerweg, voor het gebruik waarvan aanvankelijk wel tol moest worden betaald. In 1920 kreeg de Duinweg zijn huidige naam. Twaalf jaar later werd hij binnen de bebouwde kom verhard. Bezuiden de bebouwde kom bleef de voormalige schapendrift deels herkenbaar als een brede mulzandige baan.
Boeiende architectuur
Tussen het station Soest Zuid en het natuurgebied De Lange Duinen trekken her en der boeiende voorbeelden van vroeg-twintigste eeuwse architectuur de aandacht.
Langs de westzijde van de Plasweg behoren hiertoe twee paar rietgedekte twee onder een kappers met deels gepotdekselde houten gevelgedeelten. Niet ver hiervandaan is een groot landhuis aan de zuidzijde van de Esdoornlaan met zijn vormenrijke rieten dakpartij, kleurige bakstenen en glas in lood een fraai voorbeeld van retro-architectuur, die aan het Interbellum herinnert.
Aan de noordkant van de hoek Soestbergsestraat/Heideweg is de villa De Bund een houten landhuis met een opvallende vormenrijke rieten dakpartij, dat in 1920 door de Hilversumse architect C. Koning werd ontworpen.
Tussen de benen van de scherpe hoek Sint Willebrordus- / Bonifaciusstraat werd de Heilige Familiekerk aan het eind van de dertiger jaren in traditionalistische trant gebouwd. De deels uitspringende vierkante toren aan de westkant van de kerk wordt aan beide zijden geflankeerd door een octogonale kapel. Het koor aan de oostzijde is iets hoger opgetrokken maar smaller dan het schip.
En nu op geopad
Voor hen die op geopad willen gaan in de Lange Duinen traceerden wij op veel plaatsen dezelfde route als het IVN er al markeerde en in een brochure beschreef. Vanuit dat tracé kan de wandelaar zich namelijk ook een representatief beeld vormen van de geografische karakteristieken van het natuurgebied.
Route 6,8 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.
Samenvatting
Het beschreven gebied ligt aan de zuidkant van Soest. Een groot deel ervan wordt ingenomen door het natuur- en recreatiegebied Lange Duinen.
Fijnzandige (wind)afzettingen uit de laatste ijstijd gingen daar na grootschalige ontbossingen op de meeste plaatsen stuiven. Vooral in de vorige eeuw vonden echter ook herbebossingen plaats. In een vrij groot aaneengesloten gebied mocht de wind echter met zand blijven spelen.
Door de verstuivingen ontstond allerlei grillig micro- en mesoreliëf.
Opvallend groot werd daarbij de reliëfrijkdom van het gebied. Bovendien creëerde de wind her en der op korte afstand flinke hoogteverschillen. Een bosgedeelte ten westen van het nog stuivende gebied toont ons daarvan een duidelijk voorbeeld.
De zuidoosthoek van het beschreven gebied wordt gemarkeerd door de geïsoleerd gelegen woonbuurt Soestduinen. Westelijk daarvan werden omstreeks 2009 een industrie- en een militair terrein na de sloop van de er aanwezige bebouwing teruggegeven aan de natuur. Daarbij is ook enig reliëf gecreëerd.
In verband met de betrekkelijke nabijheid van het openbaar vervoersknooppunt Soest Zuid begint en eindigt de beschreven georoute ook bij dat station. Dit betekent dat ze ook door een deel van de wijk Soest Zuid loopt. Aldus krijgen wij ook iets van de er her en der voorkomende boeiende architectuur te zien.