bijgewerkt 25-12-2021
Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher
Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.
Geo-Hotspot: natuurgebied De Zoom bij Den Dolder/Soest
waar de wind veel zand bracht en nog niet zo lang geleden voor allerlei microreliëf zorgde
Dit wandelgidsje gaat over het tussen Den Dolder en Soest gelegen natuurgebied De Zoom en enkele daaraan grenzende terreinen. De gebieden hebben met elkaar gemeen dat fijnzandige afzettingen uit de laatste ijstijd er in een recenter verleden min of meer door verstuivingen werden verbouwd.
De brochure is aflevering 115 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden. Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden.
Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en we dus op geopad kunnen gaan.
Het meest tot de verbeelding spreken er enkele locaal met jeneverbessen begroeide, reliëfrijke plekken waar nog zandverstuivingen optreden, de markante klifjes van stuifbanken, een aantal hoogopgaande houtopstanden en een paar heiderelicten.
De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.
Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.
Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar het natuurgebied De Zoom kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 080 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.
In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt een wandelroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel ‘Geopad’ genoemd.
De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’. Om het gebruik van de brochures te vergemakkelijken worden de teksten van de afleveringen telkens met een aantal situatieschetsen verduidelijkt.
Om welk en wat voor gebied gaat het?
Deze landschapshistorische gids laat ons vooral (nader) kennismaken met het noordoostelijk van Den Dolder gelegen natuurgebied De Zoom. De op veel plaatsen door allerlei kleinschalig reliëf verlevendigde ondergrond van het gebied is grotendeels begroeid met bos, dat afwisselt met enkele heideterreintjes en plekken waar nog zandverstuivingen optreden.
Aan de noordkant wordt De Zoom geflankeerd door de al vrij oude bossen van Laag Hees, die op grotendeels vrijwel vlak terrein groeien. Door de zuidoosthoek van het beschreven gebied loopt het spoorlijntje dat Den Dolder met Soest en Baarn verbindt. Dat spoorlijntje splitst zich af van de drukke dubbelsporige railverbinding Utrecht – Amersfoort.
Geogenetisch is De Zoom sterk verwant aan het westelijker gelegen Willem Arntzbos: In beide gebieden werden grindrijke ijssmeltwaterafzettingen uit de voorlaatste ijstijd enkele tienduizenden jaren geleden onder droge koude klimaatomstandigheden op veel plaatsen door de wind bezand. Ook hebben de twee gebieden met elkaar gemeen dat het zand er na grootschalige ontbossingen ging stuiven en allerlei kleinschalig reliëf ons de gevolgen daarvan presenteert.
Buiten de stuivende plekken was het beschreven gebied eeuwenlang slechts begroeid met heidevegetaties. De grootschalige herbebossingen van het gebied vonden pas in de vorige eeuw plaats.
In (de omgeving van) het gebied beschreven wij een wandelroute, die bij het station van Den Dolder begint en eindigt. Het laatste betekent dat ze ook het meest zuidelijke deel van het Willem Arntzbos doorkruist.
De natuurlijke ontwikkelingen
De invloed van de ijstijden
Het in deze wandelgids beschreven natuurrijke gebied ligt op het noordelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug. Ter plekke van het gebied is de heuvelrug nogal breed, maar ligt hij grotendeels slechts enkele meters boven NAP.
Het Scandinavisch landijs dat zich tijdens de voorlaatste ijstijd over ons land uitbreidde vormde er met de overwegend grindrijke (rivier)afzettingen die het wegschoof namelijk geen stuwwal. Dat deed het expanderende ijs wel ten zuiden van De Zoom. Hieraan herinnert de middelhoge stuwwal die van Amersfoort in ongeveer westelijke richting loopt en tot bij Den Dolder nog boven zijn omgeving uitsteekt.
Smeltwater van het ijs spreidde enkele tienduizenden jaren later veel zand en grind van die glaciale rug over delen van zijn naaste omgeving uit. Aldus ontstonden door geowetenschappers veelal sandur (mv: eveneens sandur) genoemde waaiers van smeltwaterafzettingen, die aaneengroeiden tot een enkele kilometers brede gordel. In droge fasen van de pas tienduizend jaar achter ons liggende laatste ijstijd raakten met name de lager gelegen delen van de gordel smeltwaterafzettingen nog weer door fijne windzanden bedekt.
Dit was mogelijk wanneer de bodem in het gebied waar de wind vandaan kwam niet begroeid en evenmin vochtig, bevroren of door sneeuw bedekt was. Het zand werd door de wind telkens in dunne laagjes en vrij gelijkmatig over oudere afzettingen uitgespreid. De grondsoort die aldus ontstond wordt daarom dekzand genoemd.
Als de ondergrond ‘s zomers slechts oppervlakkig ontdooide bleef de bodem ondoorlatend en dientengevolge ook lang vochtig. De wind kon dan slechts weinig zand tegelijk meenemen en afzetten. Bovendien werden de kleine hoogteverschillen die onder die omstandigheden ontstonden veelal door smeltwater genivelleerd.
Wanneer de permanent bevroren ondergrond weer verdween kon de wind vooral in relatief hooggelegen zones en andere gebieden meer zand gaan verplaatsen en de dekzandafzettingen soms zelfs zodanig verbouwen dat een reliëfrijk landschap met kleine (langgerekte) laagten, heuvels en ruggen ontstond. Klimaatveranderingen maakten dan vroeg of laat een uitbreiding mogelijk van de vegetaties die in staat waren het geaccidenteerde oppervlak van de dekzandvormingen te fixeren.
Geaccidenteerde dekzandoppervlakken ontstonden onder meer in een zone die noordelijk van Bilthoven oostwaarts naar de westelijke omgeving van Amersfoort loopt. Dit betekent dat die zone grotendeels onderlangs de noordflank van de stuwwal Den Dolder – Amersfoort is gelegen. Ter plekke van de gordel vinden wij nu onder meer de natuurgebieden Pleinesbos, Willem Arntzbos, De Zoom, Lange Duinen en Korte Duinen.
Begroeiing en bodemverdichting beschermden het zand
De tijdens en kort na de laatste ijstijd ontstane, grindarme dek- en stuifzandformaties waren van meet af aan kwetsbare geosystemen. Begroeiing zou ze echter lang tegen wind- of watererosie beschermen. Aanvankelijk waren dat lichte naald- en loofbossen waarin eerst berken of dennen domineerden en later voornamelijk eiken en berken de dienst uitmaakten. Toen de bossen onder invloed van allerlei activiteiten van de mens meer en meer gingen verdwijnen namen heide- en grasvegetaties die beschermende rol over.
Daarin zouden ze worden bijgestaan door “bodemverstevigende” processen. Deze hielden indirect verband met de omstandigheid dat het weinige bodemleven van de droge zandgronden de organische afvalstoffen van de bos-, heide- en grasvegetaties maar langzaam afbrak en in humus omzette. Als gevolg hiervan gingen zij zich aan de oppervlakte ophopen. Aldus werd een zogenaamde ruwe humus of mor gevormd. Deze is instabiel en vertoont een sterke neiging te vervloeien. Bij dit proces ontstaan chemisch agressieve humuszuren, die de bodem tot op enkele decimeters diepte zo kunnen uitlogen, dat ze een asgrauwe kleur krijgt. De grond van zulke asgrauwe bodemétages werd bekend als loodzand.
De weggespoelde bestanddelen sloegen voor een belangrijk deel weer op enkele decimeters diepte neer. Daarbij gingen de organische stoffen dichte donkere banken vormen, terwijl de ijzerverbindingen een bruinverkleuring veroorzaakten. Op grotere diepte vond de verkleuring onder invloed van het ijzer en de humus vaak in dunne laagjes plaats. Dergelijke laagjes worden in de bodemkunde ijzer- en/of humusfibers genoemd.
Het bodemtype dat bij de uitloging van de bovengrond ontstaat wordt als podzol aangeduid. Podzol is een Russische benaming, die asachtig betekent. De podzolen zijn dus genoemd naar de asgrauwe kleur, die hun bovengrond soms vertoont.
Het waren met name de hoofdzakelijk uit het vrijwel onverweerbare kwarts bestaande armste windzanden die de beschreven vrij sterke uitlogingsprocessen ondergingen. Omdat de weggespoelde organische bestanddelen de bodem eronder opvallend donker kleurden, werden deze sterk uitgeloogde gronden humuspodzolen genoemd. Men had ze echter evengoed als morpodzolen kunnen aanduiden. Enkele decennia geleden werden de relatief sterk uitgeloogde droge windzanden omgedoopt in haarpodzolen. Haar was namelijk de karakteristieke benaming van de beboste dek- en stuifzandige hoogten waar ze ontstonden. Aan de oppervlakte vinden we haarpodzolen voornamelijk nog in de vrijwel vlakke gebiedsdelen.
De wind kreeg echter nog weer nieuwe kansen
Enkele duizenden jaren geleden zou de mens gaandeweg grote aaneengesloten gebieden als graasgronden of akkerland gaan benutten.
Op de drogere graasgronden leidde dit tot een nog armelijker worden van de begroeiing, waarbij her en der zelfs kale plekken ontstonden. Dit impliceerde weer een winderiger worden van het microklimaat. De mens creëerde op de droge voedselarme zandgronden dus geleidelijk gunstiger condities voor de winderosie. Vooral tijdens langdurige droge perioden waarin kwetsbare vegetaties massaal afstierven zou dit niet zonder gevolgen blijven. Wij denken dan onder meer aan de al ruim 2400 jaar achter ons liggende vrij droge klimaatfase, die in geowetenschappelijke kringen het Subboreaal gedoopt werd. Maar ook aan de relatief droge fase van het Middeleeuwse klimaat, dat zich in de jaren 900 - 1300 manifesteerde.
Nadien zullen incidenteel opgetreden langdurige hittegolven de winderosie nog nu en dan in de kaart hebben gespeeld.
Vooral winderige gebieden als de boven een uitgestrekte kustvlakte uitrijzende Brabantse Wal ondergingen reeds in het Subboreaal enige tijd vrij ingrijpende herverstuivingen. Hierna volgde echter een klimaatfase, waarin de vegetatie zich kon herstellen en het stuifzand weer door de begroeiing werd vastgehouden. Er werden toen opnieuw uitlogingsprocessen mogelijk, die soms zelfs leidden tot het ontstaan van vrij markante podzolen.
Het meest algemeen waren de verstuivingen die tijdens en na de Middeleeuwen optraden. Op de Utrechtse Heuvelrug teisterden ze toen onder meer vrijwel de gehele droge dekzandgordel onderlangs de noordflank van de stuwwal Den Dolder – Amersfoort. Nu zijn verstuivingen er nog slechts zeer plaatselijk mogelijk. Dat is met name in het oostelijk van het wandelgebied gelegen gebied van de Lange en Korte Duinen het geval.
De (her)verstuiving van de ijstijdelijke dekzanden zou vooral aanvankelijk vaak door de resistente componenten van de haarpodzolen worden belemmerd of vertraagd. Waar de beschermende haarpodzolen door herhaaldelijk afplaggen verdwenen werd de erosie daarentegen juist bevorderd. Dit moet vooral in de buurt van de boerderijen het geval zijn geweest.
Evenals in sommige andere delen van Nederland ontstonden in de gebiedsdelen waar de verstuivingen van betrekkelijk weinig betekenis bleven sterk asymmetrische en plateauachtige terreinverheffingen van enkele meters hoogte. De veelal klifachtige steile hellinkjes van deze merkwaardige geofenomenen markeren laagten met een vlakke bodem. Het ligt voor de hand de terreinverheffingen stuifbanken en -plateaus te noemen en de steile hellinkjes die ze (gedeeltelijk) markeren aan te duiden als stuifklifjes.
Fraaie voorbeelden van stuifkliffen vinden we onder meer bij het middenin het wandelgebied gelegen heideterreintje, dat er grotendeels door wordt gemarkeerd. De karakteristieke vormen van de stuifbanken en -plateaus ontstonden wanneer de winderosie de ondergrond slechts tot een bepaald niveau kon verlagen, (met een vitale vegetatie begroeide), resistente haarpodzolen de zijdelingse uitbreiding van dat proces bemoeilijkten en het stuivende zand vrij gelijkmatig werd verspreid.
Wanneer de winderosie over grotere aaneengesloten oppervlakten mogelijk werd zal haar invloed op de winderigheid van het microklimaat navenant zijn toegenomen. Aldus kan het proces zich met name onder langdurig warme en droge weersomstandigheden hebben versterkt. Hierdoor zouden ook in afgelegen gebieden grootschalige verstuivingen mogelijk worden. De huidige geomorfologische gesteldheid van die gebieden valt dan nauwelijks te relateren aan de verschillen in intensiteit van de vroegere menselijke activiteiten.
Aan de noordkant van De Zoom werd veel stuivend zand in een smalle strook door vegetatie opgevangen, tegengehouden en vastgelegd, zodat het er zich tot een markante hoge rug ophoopte. Dergelijke ruggen worden gewoonlijk kamduinen of randwallen genoemd. Ons inziens zou het echter beter zijn ze barrièreduinen te noemen, waarom wij dat voortaan ook zullen doen.
Sommige barrièreduinen ontstonden in en bij eerder door de boeren opgeworpen en beplante houtwallen, die (percelen) cultuurland tegen overstuivingen moesten beschermen. Wellicht was dat ook aan de noordkant van De Zoom het geval. Waar het stuivende zand in de begroeiing niet verder meer kon worden verplaatst werden de buitenflanken van zo’n rug zeer steil.
De hoogte van de barrièreduinen kan over korte afstand sterk variëren, waardoor de kruinen ervan aan een reeks “piekerige” Alpentoppen kunnen doen denken.
De noordelijke barrièreduinrug van De Zoom is plaatselijk verscheidene meters hoog. Hij reikt dan tot elf à twaalf meter boven N.A.P. De ligging van de markante rug verraadt dat vooral westzuidwestelijke winden haar met zand voedden en de verstuivingen niet overal even gemakkelijk terrein veroverden.
Bezuiden de Zoom ligt tussen de er zich van elkaar verwijderende spoorlijnen naar Baarn en Amersfoort een vrijwel driehoekig gebied met min of meer vergelijkbare geomorfologische kenmerken.
De meest markante geofenomenen zijn er een paar vrijwel evenwijdige richels en een enkele meters hoog bochtig klif van een stuifbank waarvan het dekzand waarschijnlijk op een fundament van gestuwde of ijssmeltwaterafzettingen rust. Een open plek op het bankachtige geofenomeen werd onlangs geplagd om heidevegetaties weer meer kansen te geven. Na het plaggen was goed te zien dat de ondergrond er vlak bij het aardoppervlak uit fijn (stuif)zand bestaat.
Bij de westpunt van het driehoekige gebiedje rijst een markante kleine hoogte met steile flanken op uit een overigens vrijwel vlak terreingedeelte. Niet ver daarvandaan wordt het uiterste westen van het terrein gedwarst door een aarden walletje dat ons de weg lijkt te willen versperren. Het walletje zal zijn opgeworpen om wandelaars er van te weerhouden het er achter gelegen spoorwegterrein te betreden.
Bezuiden het driehoekige gebiedje verschuilt zich in de bossen aan de overzijde van de spoorlijn naar Amersfoort de middelhoge stuwwal Amersfoort – Den Dolder. Een grindrijke lage noordelijke uitstulping ervan lijkt zich tot over de zuidoosthoek van het driehoekig gebiedje uit te strekken. Het is echter ook mogelijk dat wij er van doen hebben met een klein terras van onderaan de noordelijke stuwwalflank gevormde ijssmeltwaterafzettingen.
De geomorfologische gesteldheid van het natuurgebied De Zoom is sterk verwant aan die van het westelijk aangrenzende Willem Arntzbos. In beide gebieden bestaat de ondergrond vlakbij het aardoppervlak voornamelijk uit onder de koude klimaatomstandigheden van de laatste ijstijd gevormde fijnzandige (wind)afzettingen, die bij het smelten van sneeuwaccumulaties verzakten of verspoeld werden
Bovendien hebben beide gebieden met elkaar gemeen dat die fijnzandige afzettingen in het meer recente verleden op veel plaatsen door verstuivingen werden verbouwd.
En daaraan zowel markante trog- of dalachtige uitwaaiingslaagten als het grillig reliëf van sterk asymmetrische of plateauachtige lage terreinverheffingen en imposantere duinformaties herinneren.
De directe invloed van de mens
De veranderingen van het grondgebruik
In historische tijd zou vrijwel het gehele gebied eeuwenlang door de boerengemeenschappen van de omgeving als graasgrond benut worden, waarbij met name overbeweiding op steeds meer plaatsen leidde tot verwoestijning van het land.
De verstuivingen werden lange tijd slechts in hun expansie belemmerd wanneer vochtige gebieden met een weelderige vegetatie bereikt werden. Na de introductie van de kunstmest en een grote crisis in de schapenhouderij zou echter ook een rol spelen dat de heide niet langer meer geplagd en begraasd werd.
Bovendien ging de overheid de beteugeling van de zandverstuivingen stimuleren door het bevorderen van herbebossingen. Met die beplantingen werd overigens ook beoogd op termijn over meer stuthout voor de ondergrondse kolenmijnen te kunnen beschikken. De herbebossingen vonden daarom niet alleen in of bij nog stuivende gebieden plaats. De zaden en vruchten van de aangeplante bossen kwamen ook in de omgeving ervan terecht. Dit leidde tot een toeneming van de houtopslag in aangrenzende heidegebieden.
Aldus kwam gaandeweg zelfs een meer natuurlijk herbebossingsproces op gang.
De uitbreiding van de bossen door aanplantingen en opslag van houtgewas impliceerde ook dat de windsnelheid in de nog stuivende gebieden afnam. Aldus konden ze in de groeiseizoenen bij zowel vochtig als rustig weer eerder begroeid raken en blijven. Het laatste werd sinds de industriële revolutie trouwens ook bevorderd door een toeneming van de stikstofdepositie vanuit de atmosfeer.
Al met al leidde een samenloop van omstandigheden in het recente verleden tot een weer zeldzamer worden van de zandverstuivingen. De Zoom behoort daarbij tot de gebieden waar het zand locaal nog stuift. Aan de rand van de plekken waar dat het geval is staan enkele groepen jeneverbessen. Vegetaties van deze inheemse naaldstruik waren kenmerkend voor humeus stuifzand dat plotseling begroeid raakte. Onder de huidige omstandigheden ontkiemen bijna nergens meer jeneverbessen.
Omstreeks het midden van de negentiende eeuw was het wandelgebied nog vrijwel of nagenoeg kaal en locaal onderhevig aan verstuivingen. Bovendien woonden er nauwelijks mensen. Wel lag er
in het zuidoosten van De Zoom al de agrarische enclave Veldlust. Vanuit deze enclave waaierden paden uit over de zuidelijker gelegen heidevelden.
Enkele kilometers verder naar het oostzuidoosten lagen toen ook de eenzame hoeven De Pals en Kleine Pals bij het begin van een aantal divergerende heidepaden.
Westelijk van De Zoom dankt de Dolderseweg zijn bestaan aan een in 1829 genomen initiatief van enkele particulieren, die streefden naar de realisatie van een noordzuidverbinding tussen de al eerder aangelegde Soestdijkse- en Amersfoortseweg. Volgens een kaart uit 1902 was de verbinding toen bekend als de Grintweg. In 1904 werd die naam gewijzigd in de huidige.
Omstreeks 1900 besloegen de stuivende terreingedeelten een nog wat grotere oppervlakte dan tegenwoordig. Elders waren inmiddels de heidebebossingen uitgebreid. Dit was met name op het landgoed De Paltz en pal ten westen van het natuurgebied De Zoom het geval.
In 1863 begon de toenmalige Nederlandsche Centrale Spoorwegmaatschappij de exploitatie van de treinverbinding Utrecht -Amersfoort. Bij de Soestdijkseweg werd toen de halte De Bilt - Station geopend. Pas in 1895 kreeg ook Den Dolder een halte. Zeven jaar later verhuisde de stoomzeepfabriek De Duif van Amersfoort naar de noordwestelijke omgeving van de halte.
In 1898 werd de spoorlijn Utrecht –Amersfoort via Soest voorzien van een zijtak naar Baarn. Stoptreintjes gingen er in Soest drie haltes bedienen.
Halverwege het traject Den Dolder – Soest werd ook een halte De Paltz gerealiseerd. Dit gebeurde op verzoek van de eigenaar van het gelijknamige landgoed. Deze zorgde voor de bereikbaarheid van de halte door het Berkenlaantje aan te laten leggen. De halte De Paltz is in 1933 opgeheven.
Oostelijk van de Dolderseweg verkocht de Amsterdamse grootgrondbezitter P.W. Scholten in 1905 ruim 207 ha van het landgoed Ewijckshoeve voor zestigduizend gulden aan een stichting, die er een krankzinnigengesticht wilde huisvesten. Sindsdien verrees er gaandeweg allerlei bebouwing. In 1907 werd de stichting ter nagedachtenis aan haar oprichter Willem Arntz naar hem vernoemd.
De oudere bebouwing van het gesticht dateert voor een belangrijk deel uit de periode 1909-1912 en is bekend als het Willem Arntzhoeve Hoeve-complex.
Tegenwoordig is het gebied van de zorginstelling eigendom van enkele andere psychiatrische organisaties. Daarbij verwierf de stichting Het Utrechts Landschap de onbebouwd gebleven delen van de bos- en heideterreinen.
Het uiterste westen van het gebied wordt tegenwoordig gesneden door een ingegraven omleidingsweg. Met de aanleg ervan werd beoogd zowel de kern van Den Dolder als de daar aanwezige spoorwegovergang te bevrijden van doorgaand verkeer. Ten westen van de omleidingsweg verrees omstreeks het begin van de negentiger jaren een nieuwe woonbuurt.
En nu op geopad
In (de omgeving van) het gebied beschreven wij een geografische wandelroute, die bij het station van Den Dolder begint en eindigt. Het laatste betekent dat ze ook door het zuiden van het Willem Arntzbos loopt. Oostelijk daarvan volgt het geopad over grote lengte het natuurpad dat het IVN er markeerde.
Route 7,3 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.
Samenvatting
In deze brochure beschreven wij behalve het natuurgebied De Zoom ook enkele eraan grenzende gebieden, zoals een zone van het westelijk aangrenzende Willem Arntzbos.
In de beschreven gebieden voerde ijssmeltwater vanuit de nabije stuwwal Amersfoort – Den Dolder veel zand en grind aan, dat het in de vorm van grote waaiers uitspreidde. In beide gebieden raakten die grindrijke waaiers onder de koude klimaatomstandigheden van de laatste ijstijd op de meeste plaatsen bedekt door fijnzandige (wind)afzettingen, die bij het smelten van sneeuwaccumulaties verzakten of verspoeld werden
De beschreven gebieden hebben ook met elkaar gemeen dat de fijnzandige afzettingen in het meer recente verleden op veel plaatsen door verstuivingen werden verbouwd. En daaraan zowel markante trog- of dalachtige uitwaaiingslaagten als het grillig reliëf van sterk asymmetrische of plateauachtige lage terreinverheffingen en imposante duinformaties herinneren. Met name in De Zoom komen ook plekken voor waar het zand locaal nog stuift.
Aan de noordkant van De Zoom werd veel stuivend zand in een smalle strook door vegetatie opgevangen, tegengehouden en vastgelegd, zodat het er zich tot een markante hoge rug ophoopte.
Dergelijke ruggen zijn bekend als kamduinen of randwallen. Wij prefereerden echter ze barrièreduinen te noemen.
Het uiterste westen van het beschreven gebied wordt gesneden door een ingegraven omleidingsweg. Ten westen daarvan verrees omstreeks het begin van de negentiger jaren een nieuwe woonbuurt, terwijl het bosrijke gebied ten oosten van de weg ten dele bezaaid raakte met de paviljoens van een zorginstelling.
De geografische wandelroute die wij in het gebied beschreven begint en eindigt bij het station van Den Dolder. Het laatste betekent dat ze ook door het zuiden van het Willem Arntzbos werd getraceerd.