Geo-Hotspot 108a- De Hazenwaterroute

bijgewerkt 29-12-2021

Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher

Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.

Geo-Hotspot: het Hazenwater

waar een stuwwalzoomterras een plak gatenkaas lijkt maar ook nogal verduinde

Dit wandelgidsje gaat over het bosrijke natuurgebied westelijk van Leusden.

De brochure is aflevering 108 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden. Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden.

Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en we dus op geopad kunnen gaan. Het meest tot de verbeelding spreken er de markante duinachtige ruggen bij het Hazenwater, kliffen van de Ringheuvels, geaccidenteerde heideterreintjes, sommige hoogopgaande, oude houtopstanden en het lanenpatroon van het Sterrenbosch.

Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde daarover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke  processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.

Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar De Bossen van Leusden kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 108 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.

In elke aflevering wordt eerst in het kort iets over de ligging en aard van het betreffende gebied medegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna beschrijven wij nog een wandel- of fietsroute waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel Geopad genoemd.

De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto “Op geopad”.

Om welk en wat voor gebied gaat het?
Het overwegend met bos en heide begroeide gebied ligt westelijk en zuidwestelijk van Leusden. De ondergrond ervan wordt gevormd door het brede terras dat de hogere delen van de door landijs opgestuwde Utrechtse Heuvelrug scheidt van de Gelderse Vallei. De bovenbouw van dit terras bestaat voornamelijk uit fijne windzanden die er in de laatste ijstijd werden afgezet. Het oppervlak van deze afzettingen was vooral in bepaalde zones tamelijk sterk geaccidenteerd en elders vrijwel vlak. Met name in de geaccidenteerde zones zou de wind de afgelopen millennia andermaal geo(morfo)logisch actief zijn, waardoor het reliëf er grilliger werd. In de vrijwel vlakke gebieden valt de aanwezigheid van een aantal ondiepe vochtige bekkens op.

Langs de rand van de Gelderse Vallei werd al eeuwen geleden een aantal boerderijen gebouwd. Bovendien zouden er na de Middeleeuwen enkele buitens worden gesticht. Den Treek is daarvan een behouden gebleven bekend voorbeeld. Tot in de wijde omgeving van het buiten Den Treek kwam gaandeweg een uitgestrekt gebied in handen van enkele grootgrondbezitters. Het overgrote deel daarvan behoort tegenwoordig tot het bekende landgoed Den Treek – Henschoten, dat ook vrijwel geheel ons wandelgebied beslaat.

In de noordoosthoek van het terrein staat een aantal grote 20ste-eeuwse villa’s, waarvan Leusderend gezelschap kreeg van andere bebouwing. Westelijk van de villa’s werd de begraafplaats Rusthof gefaseerd in de bossen uitgebreid.

Het bos- en heidegebied werd later ontsloten door een groot aantal, over het algemeen rechte wegen en paden, die op de meeste plaatsen onverhard bleven.

Aan de noordzijde wordt het in deze geogids beschreven gebied begrensd door de autosnelweg A 28, terwijl de provinciale Doornse Weg (N 227) dat aan de westkant doet.

De natuurlijke ontwikkelingen
De vorming van een stuwwalzoomterras
Het in deze brochure beschreven gebied ligt oostelijk van een middelhoog en vrij breed stuwwalgedeelte, dat vanuit het gebied van de Gelderse Vallei door zich uitbreidend Scandinavisch landijs werd opgeschoven. Dit gebeurde zo’n 150.000 jaar geleden, in de als het Saalien bekende voorlaatste koude tijd van het jongste geologisch verleden.

De ten westen van het beschreven gebied gelegen stuwwal is de verreweg langste van de Utrechtse Heuvelrug. Hij begint ongeveer op de lijn Den Dolder - Amersfoort, waar vanuit hij eerst zuidwaarts loopt. Bij Maarn buigt de stuwwal vervolgens naar het zuidoosten om. Die zuidoostelijke koers houdt hij aan tot voorbij het oude stadje Rhenen. Daar zou de glaciale rug al snel zodanig door de grote rivieren worden ondergraven, dat hij er reeds vele duizenden jaren abrupt eindigt. De zeer steile zuidflank van de Grebbeberg getuigt daarvan.

Het oppervlak van de uiteindelijk nog door het Scandinavisch landijs overdekte stuwwal is op veel plaatsen plateau- of terrasachtig. Zo´n morfografische gesteldheid kenmerkt ook een aantal andere delen van het Nederlandse stuwwallenlandschap. Ze vormt een aanwijzing dat het afzettingen wegschuivende landijs zich boven bepaalde niveaus soms plotseling enige tijd sterker uitbreidde en het oppervlak van de opgestuwde afzettingen dan egaliseerde.

De visueel goed herkenbaar gebleven hogere delen van de Centraal- en Oost Nederlandse stuwwallen worden op veel plaatsen van de eromheen gelegen grote laagten gescheiden door terrasachtige vormingen die zich in meer dan een opzicht van de andere onderscheiden. Zo zijn die laag gelegen terrassen opmerkelijk breed. Bovendien flankeren ze de hogere delen van de stuwwallen veelal over kilometers lengte. Ook hun structuur wijkt vaak sterk af. De ondiepe ondergrond ervan bestaat namelijk lang niet overal uit opgestuwde sedimenten. Op veel plaatsen liggen er namelijk jongere (ijs)smeltwater- of windafzettingen aan de oppervlakte. Daarbij worden ze bovenlangs hun randen soms gemarkeerd door een lage rug. We hebben dan dus met gekraagde terrassen van doen.

Uitgestrekte laaggelegen terrassen die voornamelijk uit opgestuwde afzettingen bestaan komen onder meer bij Epe, Heerde en Holten voor, terwijl een terrasachtige zone met veel (ten dele ontgronde) ijssmeltwaterafzettingen onderlangs de noordwestflank van de Noord Veluwe is gelegen. Op veel andere plaatsen bestaat althans de bovenbouw van de terrassen (voornamelijk) uit zandige windafzettingen. Zoals wij hierna nog zullen zien lijkt dat ook bij Leusden het geval. De vrijwel vlakke delen van de terrasachtige stuwwalzomen liggen er over het algemeen vijf tot tien meter boven NAP.

Vanwege hun ten dele sterk afwijkende samenstelling, uitgestrektheid en ligging onderlangs de (hogere delen van de) stuwwallen meenden wij er goed aan te doen de laagste terrassen afzonderlijk te onderscheiden met een eigen naam. We kozen daarvoor de aanduiding stuwwalzoomterrassen. Omdat sommige (ook) door het landijs werden gevormd sluit deze onderscheidende benaming dus niet uit dat het plaatselijk “gewone” stuwwalterrassen zijn.

Elders zouden wij te maken kunnen hebben met stuwwalterrassen, die tamelijk gelijkmatig door smeltwater of de wind met afzettingen werden overdekt. Er is dan sprake van een geërfd reliëf. Smeltwater en wind kunnen echter ook primair verantwoordelijk zijn geweest voor het ontstaan van de terrassen.

Zo liet smeltwater terrassen achter als de grindrijke grond die het vanuit de stuwwallen aanvoerde geruime tijd slechts in een zone onderlangs de stuwwallen kon worden afgezet doordat zich in de belendende tongbekkens lang de veel dikkere delen van de ijslobben handhaafden. De wind zou terrassen kunnen hebben gevormd als de vochtige laagten onderlangs de stuwwallen begroeid waren met een vitale vegetatie die stuivend zand tegenhield. Een en ander was alleen mogelijk wanneer de wind elders over grote aaneengesloten oppervlakten vrij spel had. Dit was slechts het geval als er nog of weer grote kale vlakten voorkwamen en het zand van de ondiepe ondergrond er niet door bodemijs aaneengekit werd. Zulke situaties kenmerkten vooral enkele niet al te koude en natte fasen van de laatste of Weichselienijstijd.

Onder dergelijke omstandigheden kon de wind de dekzandafzettingen soms zelfs zodanig verbouwen dat een reliëfrijk landschap met kleine (langgerekte) laagten, heuvels en ruggen ontstond. Klimaatveranderingen maakten dan vroeg of laat een uitbreiding mogelijk van de vegetaties die in staat waren het geaccidenteerde oppervlak van de dekzandvormingen te fixeren.

Welke bodemmateriaal verplaatsende geoactor primair verantwoordelijk was voor het ontstaan van de brede lage stuwwalzoomterrassen zal op veel plaatsen nog nader moeten worden onderzocht.

Ter hoogte van Leusden moet de wind althans later de hoofdrol hebben gespeeld bij de constructie van dat soort geosysteem. De bovenbouw van het er gelegen terrasgedeelte bestaat namelijk hoofdzakelijk uit vrijwel grindloos fijnzandig materiaal, waarvan de korrelgrootte weinig varieert. Veel zand moet zijn aangevoerd in perioden dat het ook geregeld sneeuwde. Zowel het wegdooien van sneeuwaccumulaties als smeltwater zullen dus een betekenende secundaire rol hebben gespeeld bij de vorming van de fijnzandige afzettingen. Een en ander impliceerde, dat het oppervlak ervan geregeld werd geëgaliseerd.

Omdat de zandige windafzettingen vaak als een mantel over oudere geosystemen zijn uitgespreid en het oppervlak daarvan bij dooi soms werd genivelleeerd noemt men de grondsoort die aldus ontstond dekzand. Vanwege de belangrijke directe of indirecte rol die sneeuw en de wind daarbij speelden noemen geowetenschappers de dekzandmantels ook wel niveo-aeolische afzettingen. Het is een latijnse term waarvan de segmenten niveo en aeolisch successievelijk naar de invloed van de sneeuw en wind verwijzen.

Begroeiing en bodemverdichting beschermden het terras
De tijdens en kort na de laatste ijstijd ontstane dek- en stuifzandformaties waren van meet af aan kwetsbare geosystemen. Begroeiing zou ze echter lang tegen wind- of watererosie beschermen. Aanvankelijk waren dat met name lichte naald- en loofbossen waarin eerst berken of dennen domineerden en later vooral eiken en berken de dienst uitmaakten. Toen de bossen onder invloed van allerlei activiteiten van de mens meer en meer gingen verdwijnen namen heide- en grasvegetaties die beschermende rol over.

Daarin zouden ze worden bijgestaan door “bodemverstevigende” processen. Deze hielden indirect verband met de omstandigheid dat het weinige bodemleven van de droge zandgronden de organische afvalstoffen van de bos-, heide- en grasvegetaties maar langzaam afbrak en in humus omzette. Als gevolg hiervan gingen zij zich aan de oppervlakte ophopen.  Bij dit proces ontstaan chemisch agressieve humuszuren, die de bodem tot op enkele decimeters diepte zo kunnen uitlogen, dat ze een asgrauwe kleur krijgt. De grond van zulke asgrauwe bodemétages werd bekend als loodzand.

De weggespoelde bestanddelen sloegen voor een belangrijk deel weer op enkele decimeters diepte neer. Daarbij gingen de organische stoffen dichte donkere banken vormen, terwijl de ijzerverbindingen een bruinverkleuring veroorzaakten. Op grotere diepte vond de verkleuring onder invloed van het ijzer en de humus vaak in dunne laagjes plaats. Dergelijke laagjes worden in de bodemkunde ijzer- en/of humusfibers genoemd.

Het bodemtype dat bij de uitloging van de bovengrond ontstaat wordt als podzol aangeduid,

Podzol is een Russische benaming, die asachtig betekent. De podzolen zijn dus genoemd naar de asgrauwe kleur, die hun bovengrond soms vertoont.

Het waren met name de hoofdzakelijk uit het vrijwel onverweerbare kwarts bestaande armste windzanden waarvan de bovengrond de beschreven vrij sterke uitlogingsprocessen onderging. De weggespoelde organische bestanddelen kleurden de bodem eronder opvallend donker. Het bodemtype dat aldus ontstond wordt tegenwoordig haarpodzol genoemd. Haar was namelijk de karakteristieke benaming van de beboste dek- en stuifzandige hoogten waar ze het meest algemeen waren.

Aan de oppervlakte vinden we haarpodzolen voornamelijk nog in de vrijwel vlakke gebiedsdelen, waar ze zelfs over flinke aaneengesloten oppervlakten behouden bleven.

Wind kreeg echter nog weer nieuwe kansen
Enkele duizenden jaren geleden zou de mens gaandeweg grote aaneengesloten gebieden als graasgronden of akkerland gaan benutten. Op de drogere graasgronden leidde dit tot een nog armelijker worden van de begroeiing, waarbij her en der zelfs kale plekken ontstonden. Dit impliceerde weer een winderiger worden van het microklimaat. De mens creëerde op de droge voedselarme zandgronden dus geleidelijk gunstiger condities voor de winderosie. Vooral tijdens langdurige droge perioden waarin kwetsbare vegetaties massaal afstierven bleef dit niet zonder gevolgen.

De winderosie zou vooral aanvankelijk overigens vaak door de resistente componenten van de haarpodzolen worden belemmerd of vertraagd. Waar de beschermende haarpodzolen door herhaaldelijk afplaggen verdwenen werd de erosie daarentegen juist bevorderd. Dit moet vooral in de buurt van de boerderijen het geval zijn geweest.

Behalve als gevolg van plaggen verdwenen de stevige podzolbodems soms ook door het vroegere verkeer over ongebaande wegen. Hoefslag van paarden speelde daarbij een belangrijke rol. Dat kleinschalig geweld genereerde stroken “verklotst” mul zand die gingen stuiven. Aldus ontstonden kleine geulen. Zulke door de wind gevormde geomorfologische landschapselementen doopten wij stuifgeulen.

Het uit de geulen opwaaiende zand werd vrijwel direct door (heide- of gras)vegetatie opgevangen en vastgehouden. Dit betekent dat de geulen geflankeerd, gemarkeerd en geaccentueerd raakten door lage ruggetjes. Het lijkt ons verantwoord ze stuifribbels te noemen.

Door het vermullingsproces werden de veelbetreden (ruiter)paden onaantrekkelijk voor het verkeer. Men koos dan veelal voor een parallelle route, die vervolgens ook werd verklotst en verlaten.

Waar zich een en ander meermalen herhaalde ontstonden zones vrijwel evenwijdige geulen en ribbels. De verharde Doornse Weg loopt over grote lengte langs en door zo’n zone.

Wanneer het verkeer met paard en wagen een geul trouw bleef kon de winderosie er zich uitbreiden over bredere zones en de ondergrond ook verder verlagen. Het laatste proces kon doorgaan tot grindrijke afzettingen, (kei)leem of de grondwaterspiegel de diepte-erosie door de wind nagenoeg of geheel onmogelijk maakten. Dit was meestal op een bepaald niveau het geval. De uitwaaiïngslaagten kregen dan een vrijwel vlakke bodem.

Sommige slechts in beperkte mate verbrede stuifgeulen lijken op droogdalletjes. Geomorfologen noemen ze daarom stuifdalen.

Vooral op de wat lager gelegen terreinen bemoeilijkten de veel vocht vasthoudende, stevige haarpodzolen de zijdelingse uitbreiding van de winderosie, terwijl het terreinoppervlak op de plekken waar dat proces wel mogelijk was vrij algemeen tot op een bepaald niveau kon worden verlaagd. De resistente haarpodzolen werden daardoor soms zelfs ondermijnd.

De terreingedeelten waar de haarpodzolen zich wisten te handhaven fungeerden dan als zandvanger. Een groot deel van het zand accumuleerde er vlakbij de rand van de gebiedsdelen waar de winderosie mogelijk was. Daar ontstonden dus ruggetjes. Wij doopten zulke fenomenen windoeverwalletjes. Van sommige vertonen de kruinen afzonderlijke koppen.

De geschetste processen leidden er toe dat op de overgang van de uitwaaiingslaagten naar de door de wind bezande gebieden klifjes ontstonden. Vanwege hun ontstaanswijze noemen wij ze stuifkliffen. De meeste zijn enkele meters hoog.

Achter de windoeverwalletjes die de kliffen bekronen helt het terrein vaak flauw naar een oude ondiepe laagte waar in het recente verleden geen verstuivingen optraden, maar de wind wel wat zand verstrooide en soms ook veenvorming mogelijk was. De stuifklifjes markeren dan sterk asymmetrische of plateauachtige terreinverheffingen (met een veenlens). Naar onze mening ligt het voor de hand dergelijke zowel bijzondere als markante geofenomenen respectievelijk als (veen)stuifbanken of -plateaus te onderscheiden.

Wanneer de winderosie over grotere aaneengesloten oppervlakten mogelijk werd zal haar invloed op de winderigheid van het microklimaat navenant zijn toegenomen. Aldus kan het proces zich met

name onder langdurig warme en droge weersomstandigheden hebben versterkt. Hierdoor werden ook in afgelegen gebieden grootschalige verstuivingen mogelijk. De huidige geomorfologische gesteldheid van die gebieden valt dan nauwelijks te relateren aan de verschillen in intensiteit van de vroegere menselijke activiteiten.

Naarmate de verstuifbare lagen dikker waren, het zand ervan over grotere afstanden werd verplaatst en zich handhavende vegetatie het beter kon vasthouden ontstonden dan imposantere windvormingen.

De huidige geomorfologische gesteldheid nogal gevarieerd
Ook in ons wandelgebied leidden de recente verstuivingsprocessen tot een verminking van de geomorfologische gesteldheid uit de laatste ijstijd. Volgens de schaarse en oppervlakkige geomorfologische literatuur over dat onderwerp was dat zelfs vrij algemeen het geval. Die visie werd gebaseerd op een beperkt aantal globale waarnemingen. Resultaten van onze gedetailleerde verkenningen geven echter aanleiding een meer genuanceerd beeld te schetsen. Daarbij willen wij allereerst opmerken, dat de ijstijdelijke geostructuur van het stuwwalzoomterras tussen Amersfoort en Maarn minder sterk door de recente verstuivingen werd verbouwd dan wordt aangenomen. Bovendien liep de mate waarin en wijze waarop dat gebeurde van plaats tot plaats nogal uiteen. Een en ander betekent dat het wandelgebied ons een nogal gevarieerde geomorfologische gesteldheid toont.

Enkele markante ondiepe bekkens
Naar de situatie omstreeks het einde van de laatste ijstijd verwijzen in ieder geval nog een viertal markante maar ondiepe bekkens met een vrijwel vlakke bodem, die 5 à 7 meter boven NAP is gelegen. De geïsoleerde laagten occuperen een overwegend nno-zzw georiënteerde zone van enkele honderden meters breedte, waar ze op enkele honderden meters afstand van elkaar zijn gelegen. Behalve door hun intrigerende geomorfologische gesteldheid onderscheiden de bekkens zich ook door een afwijkende natuurlijke of cultuurlijke vegetatie.

Het vrij langgerekte meest noordelijke bekken wordt het Hazenwater genoemd. Het is een overwegend (vrij) nat natuurgebied, waar ruimtebelevingsmogelijkheden garanderende laagblijvende vegetaties domineren maar ook enig broek(loof)bos groeit. Aan de noordoostkant werd een uitloper van het bekken nog niet zo lang geleden ten dele ontbost. De zuidoostzijde van de vrij lange terreindepressie wordt gemarkeerd door enkele deels beboste imposante ruggen.

Zuidwestelijk van het Hazenwater ligt het veel kleinere afgerond hoekige bekken De Droogmakerij, dat als grasland wordt geëxploiteerd. De naam van deze depressie herinnert ons uiteraard aan de drooglegging van een plas. Ze was bekend als het Vogelwater.

Ook water was het zuidelijk van de Buurtweg gelegen afgerond hoekige bekken ’t Waswater, waar schapen gewassen werden. Het is  iets groter dan de Droogmakerij. Bij de westrand van het bekken staat een boerderij. Ook de laagte van ’t Waswater is tegenwoordig grasland.

Aan de zuidzijde wordt ’t Waswater door het geaccidenteerde heideterrein Ringheuvels gescheiden van de laagte Langeveen. Zoals haar naam al suggereert is het een vrij langgerekte terreindepressie, waarin veen gevormd werd. De min of meer niervormige laagte zou uiteindelijk ook worden ontgonnen. Ze toont ons nu drassig grasland.

Het is nog niet duidelijk waardoor de merkwaardige bekkens van het wandelgebied ontstonden. Mogelijk hebben wij van doen met de restanten van een in de richting van Leusden lopend smeltwaterdal, dat tegen het einde van de laatste ijstijd baansgewijs door de wind met fijn zand werd opgevuld. De geostructuur lijkt ons verwant aan die van het Leersumse Veld, waar op een ander deel van het stuwwalzoomterras nog steeds een dalachtige laagte is te onderscheiden.

De iets hoger gelegen vlakke gebiedsdelen
Behalve de vier markante bekkens zijn ook sommige iets hoger gelegen delen van het wandelgebied vrijwel vlak. Haarpodzolen bleven er vrij algemeen de ondergrond tegen winderosie beschermen. Dit betekent dat de latere verstuivingen daar van weinig betekenis waren. Ter plekke van historische trekroutes werden de haarpodzolen echter zo door de hoefslag van paarden vertrappeld dat de wind er stuifgeulen kon gaan vormen. Stuifgeulen verlevendigen vooral de naaste omgeving van de Doornse Weg, waar zelfs hele bundels van zulke geofenomenen worden aangetroffen.

Een andere concentratie verlevendigt de omgeving van de Droogmakerij en ’t Waswater, waar enkele geulen uitgroeiden dat dalachtige laagten.

Enkele reliëfrijke zones
Doordat de verstuivingen er van weinig betekenis bleven leverden de vrijwel vlakke delen van het stuwwalzoomterras nauwelijks zand aan de gebieden waar de wind de geomorfologische gesteldheid in het recente verleden nog weer sterk zou veranderen. Toch komen in die gebiedsdelen markante duinachtige ruggen en heuvels voor. Daarbij lijkt het terrein ook gemiddeld hoger te liggen dan in de vrijwel vlakke gebiedsdelen. Een en ander leidt ons naar de conclusie dat vooral hooggelegen gebieden, waar meer dekzand was afgezet gingen stuiven.

Dergelijke veelal zones vormende gebieden waren over het algemeen ook relatief sterker geaccidenteerd. Veel recent nog weer verstoven gebieden onderscheidden zich dus al omstreeks het einde van de laatste ijstijd door een grotere reliëfrijkdom. De vraag rijst dan of en in hoeverre hun geomorfologische gesteldheid sindsdien veranderde. Bij onze aanvullende verkenningen hebben wij getracht daarvan een beeld te krijgen. Daarbij bleken vooral ter plekke van en bij het zogenaamde Treekerpunt oude heuvelpartijen voor te komen, die hun ijstijdelijk uiterlijk nog grotendeels lijken te hebben behouden.

Niet ver daarvandaan vinden we met name in een zone ter weerszijden van de vrijwel kaarsrechte grens tussen de gemeenten Leusden en Woudenberg wat minder spectaculaire voorbeelden van dergelijke “antieke” geofenomenen. Een andere reliëfrijke zone die de recente verstuivingen plaatselijk bespaard bleef vormt de ruggegraat van het schegvormige gebied tussen het Leusdense Pad en de Houtlaan.

Van de hoogten met een min of meer antiek uiterlijk zijn sommige langgerekte nnw-zzo georiënteerd. Elders presenteren ze echter vooral een wzw-ono oriëntatie. Kenmerkend voor de oude heuvelpartijen is verder een middenschalig reliëf met ten dele steile, glooiende hellingen en een donker gekleurde stevige bodem.

In het wandelgebied kunnen een viertal wzw-ono georiënteerde reliëfrijke zones worden onderscheiden waar de recente verstuivingen van meer betekenis waren.

De meest noordelijke loopt langs de noordwestrand van het wandelgebied. In het bosgebied Willemijntjeshof is een breed gedeelte van een markant zandruggetje er plateauvormig. Meer naar het oosten is de geomorfologische identiteit van de reliëfrijke zone de afgelopen jaren op het terrein van de Algemene Begraafplaats geweld aangedaan door tamelijk grootschalig grondverzet. Oostelijk daarvan ligt een natuurterreintje waar de wind de geostructuur van de zone onder bepaalde randvoorwaarden mag blijven verbouwen. Een kleine ondiepe uitwaaiingslaagte wordt er min of meer door klifjes omarmd. Niet ver daarvan verschuilt zich een klifje in een bosperceel.

De tweede reliëfrijke zone scheidt de langgerekte laagte van het Hazenwater van de Droogmakerij. Alleen het oostelijk deel ervan presenteert ons een imponerende geomorfologische gesteldheid. We denken dan vooral aan de deels beboste hoge ruggen, die de zuidoostrand van het Hazenwater flankeren. Men zou kunnen denken dat het jonge duinen zijn. De bovengrond van de heuvelruggen is namelijk nauwelijks uitgeloogd. Bodemerosie ontsloot er echter tot vlak onder de heuvelkruinen haarpodzolen. Bovendien zijn de ruggen veel imposanter dan de andere jonge duinen van het wandelgebied en is het reliëf ervan ook niet zo grillig.

Een en ander leidt ons naar de conclusie dat wij van doen hebben met in oorsprong millennia oude heuvelpartijen, die min of meer door de latere verstuivingen werden verminkt.

Een van de ruggen wordt onderaan zijn zuidelijke flank gesecondeerd door een walletje. Het lijkt ons een duinluwteribbel. Zo’n ruggetje ontstond als de wind zand naar een steile helling transporteerde en dat plotseling in de luwte daarvan terechtkwam. Het meeste zand bezonk dan even voor deze helling.

De derde zone sterker verstoven geaccidenteerde dekzanden begint  ten zuiden van de buurtschap Waterloo. Vandaar loopt ze tussen ‘t Waswater en het Langeveen naar het Leusdens Pad. Aan de overzijde van die hoofdontsluiting ontmoet ze het minder sterk verstoven rugsysteem, dat in het oosten van het wandelgebied werd gevormd.

Opvallende geofenomenen van de zone zijn de stuifkliffen van de bankachtige Ringheuvels. Enkele ervan flankeren markante stuifdalletjes.

Zuidelijk van de derde zone sterker verstoven geaccidenteerde dekzanden bleef een honderden meters brede gordel reliëfarm. Het Sterrenbos occupeert een groot deel van deze zone.

De vierde zone sterker geaccidenteerde dekzanden verbindt de imposante antieke heuvelpartij van het Treekerpunt met de omgeving van het buiten Den Treek, alwaar ze contact maakt met het nnw-zzo georiënteerde rugsysteem dat de zone tussen het Leusdense Pad en de Houtlaan verlevendigt.

In de zuidwesthoek van de zone is het deels vrijwel kale Kelderbosch een plek waar nog zandverstuivingen optreden. Noordoostelijk daarvan trakteert het geheel beboste gebied van de Treekerduinen ons onder andere op markante kleine heuvels en ruggen. Ook komen er deels door kliffen gemarkeerde stuifbanken voor. Bij de noordrand van het gebied is een van de kliffen honderden meters lang.

Bij de zuidrand van de zone worden wij aangenaam verrast door de aanwezigheid van drie vrijwel in elkaars verlengde gelegen dijkachtige stuifruggetjes. Evenals veel andere langgerekte geofenomenen van het duingebied strekken zij zich uit in de richting van de overheersende wind. In die richting worden ze ook geleidelijk wat hoger.

Vlakbij het buiten Den Treek zijn het Hazencasino en omgeving een gebied met veel grillig reliëf, dat ook wordt ontsloten door een fijnmazig netwerk bochtige smalle paadjes. Middenin het gebied ligt een vrij kale reliëfrijke plek van ongeveer één hectare, waar nog verstuivingen mogelijk zijn.

De aktiviteiten van de mens
De invloed van boerengemeenschappen
Op de Utrechtse Heuvelrug was de mens al in prehistorische tijd actief. Hiervan getuigen onder meer talrijke grafheuvels, die over vrijwel de gehele lengte van de heuvelrug worden aangetroffen.

Ook bij en in het beschreven gebied zijn er een aantal gevonden.

Over de vroegere activiteiten van de mens zijn we bij Oud Leusden veel te weten gekomen door het archeologisch onderzoek dat verband hield met de aanleg van de A 28. Dit werd voornamelijk uitgevoerd in de ongeveer honderd meter brede strook waar de autosnelweg zou komen te liggen.

Bij het onderzoek werden onder meer grondsporen gevonden van een ringsloot. Ze omgaf een grafheuvel. Evenals de meeste andere grafheuvels van de Utrechtse Heuvelrug stamde die uit de bronstijd (2000 – 800 voor Christus).

Aan de activiteiten van de mens in de ijzertijd (800 – 12 voor Christus) herinnerden paalsporen van enkele boerderijen en scherven van vrij grof aardewerk. Over de ontwikkelingen in de Romeinse Tijd (12 voor tot 500 na Christus) werden de onderzoekers ook door sporen van agrarische bebouwing geïnformeerd. Bovendien verried de bodemstructuur dat er toen omstreeks 200 een vierkant greppelsysteem werd gegraven. De Romeinse Tijd heeft ons bij Leusden trouwens ook enkele aardewerken potten nagelaten.

Door de onderzoekingen bij Oud Leusden werd op een dekzandrug ook een grafveld uit de Merovingische Tijd (480-750) ontdekt.

De archeologen konden de Late Middeleeuwen eveneens boeiende informatie ontfutselen. Zo bleek een van de boerderijen uit de 12de eeuw drieschepig te zijn geweest.

Oud Leusden was in de Middeleeuwen een tijdlang een bloeiende nederzetting en zelfs belangrijker dan Amersfoort. Er werd toen ook een flinke romaanse kerk gebouwd. Deze bestond uit een schip van zeven traveeën en iets smaller vierkant koor. Omstreeks 1300 werd het kerkgebouw uitgebreid met een vroeg gothische toren. In de tweede helft van de 14de eeuw is de toren nog met een derde verdieping verhoogd, terwijl het koor werd uitgebreid met een drietal gothische aanbouwen.

Er zijn aanwijzingen dat de vroeger op sommige stuwwallen belangrijke winning van ijzererts heeft bijgedragen tot de bloei van Oud Leusden. Het erts manifesteert zich als concreties, die zich vormden om het klonterig kleiig bodemmateriaal dat in sommige door het ijs opgeschoven afzettingen voorkomt. Wanneer het kleiig materiaal ten gevolge van uitdroging kromp kwam het los te zitten en konden de concreties als een natuurlijke ratelaar gebruikt gaan worden indien daaraan behoefte bestond. In verband hiermee worden de uiterlijk op kleine keien lijkende ijzerertsconcreties met een losgeraakte ingedroogde kern ook wel klapperstenen genoemd.

Tegen het einde van de Middeleeuwen raakte het oude Leusden in verval. Een belangrijke oorzaak was dat het toen aantrekkelijker werd onderaan de Utrechtse Heuvelrug te gaan boeren, omdat de ontwatering van de er aanwezige moerassige laagten de landbouw gunstige perspectieven bood. De lintdorpen Hamersveld en Leusbroek werden nu belangrijke nederzettingen.

Intussen werd het oude Leusden gaandeweg verlaten zodat het in de 18de eeuw nog slechts een kleine buurtschap was. Het kerkgebouw bleef toen nog staan, maar zou in 1826 op de toren na worden gesloopt.

Vroeger hadden de boeren vooral belangstelling voor gebieden, met een zodanig afwisselende bodemgesteldheid dat zij geschikt waren voor het zichzelf ook van allerlei producten voorzienende gemengd agrarisch bedrijf, dat zich zowel met veeteelt als akker- en grove tuinbouw bezighield. Dergelijke gebieden vond men aan de buitenrand van het grote stuwwalzoomterras. Voor akkerbouw geschikte delen van het terras lagen er in de onmiddellijke nabijheid van de als wei- en hooiland bruikbare gronden in de Gelderse Vallei. Het is dan ook geen wonder dat er reeds in de Middeleeuwen veel land werd ontgonnen.

Daarbij kwamen de boerderijen tussen het akker- en grasland te staan. Uiteindelijk raakte de oostelijke rand van het stuwwalzoomterras dan ook gemarkeerd door een lange rij van boerderijen. Van noord naar zuid waren dat Bavoort, Ooievaarshorst, Den Treek, Wel(l)om, Groot en Klein Loevezijn, Loef, Ravensbeek en Ravesloot. In 1838 werd de naam van de hoeve Ravesloot door de toenmalige eigenaar gewijzigd in Groot Ravenhorst. In 1953 was andermaal sprake van enkele naamsveranderingen. Ravensbeek en Groot Ravenhorst worden sindsdien respectievelijk Klein en Groot Ravensloot genoemd.

De historische naam Bavoort is een verbastering van Bachvorde waarmee een beekvoorde (doorwaadbaar deel van een beek) bedoeld werd. Het stroompje dat op deze wijze kon worden overgestoken was de Lunterse Beek.

Om voedselarme (dek)zandgronden permanent als akkerland te kunnen blijven gebruiken was het wenselijk ze ook geregeld te bemesten. Vroeger kon men daarvoor alleen beschikken over organische afvalstoffen. Ten dien einde liet men op de nabijgelegen onontgonnen gebleven gronden schapen of ander vee grazen en ’s nachts in zogenaamde potstallen verblijven. Bovendien werden er in de omgeving van de boerderijen plaggen gestoken en plantenresten verzameld om de mest van de potstal daarmee te bedekken en aan te vullen. Een en ander betekent, dat het vóór de uitvinding van de kustmest opportuun was grote aaneengesloten oppervlakten onontgonnen te laten.

Wanneer de akkers geregeld werden beaard met plaggenmest, raakten ze gaandeweg bedekt met een laag donkere, humusrijke grond, die veel vocht en voedingsstoffen vast- en voor de planten beschikbaar houdt. Soms is het een vrij dunne laag op een daaronder behouden gebleven podzol.

Een karakteristiek toponiem van sterk uitgeloogde plekken, die een dergelijke ontwikkeling doormaakten bleek laar, waarom de er met organische mest verrijkte podzolen eveneens met die benaming, dat wil zeggen tegenwoordig als laarpodzolen worden aangeduid.

Als door de geregelde beaarding met plaggemest uiteindelijk een meer dan vijftig centimeter dikke, humusrijke bovengrond ontstond, noemt men de bodem van het oude bouwland een enkeerdgrond.

Net als die van de onderscheiden typen podzolen heeft ook deze benaming een historisch geografische achtergrond. Enk is namelijk een van de toponymen waarmee oud akkerland werd aangeduid, terwijl met eerd vanouds een rulle humusrijke grond wordt bedoeld.

De invloed van grootgrondbezitters
Op het terrein van de laatmiddeleeuwse hoeve De Ooievaarshorst werd later een buiten gesticht. In 1807 verwierf Willem Hendrik de Beaufort I. het buiten Ooievaarshorst, waarop toen ook een

hallehuishoeve uit 1771 stond. Het landhuis van de buitenplaats Ooievaarshorst werd daarna afgebroken, terwijl de er vlakbij gelegen boerderij mocht blijven staan. Aan de ligging van het gesloopte huis herinnert nog de rechthoekige omgrachting van het terrein waarop het stond.

De boerderij Ooievaarshorst kreeg de afgelopen jaren gezelschap van twee nieuwe stalgebouwen.

Een kilometer ten zuiden van de oude hoeve ligt bij de rand van de grazige Gelderse Vallei de buitenplaats Den Treek. Ze kwam voort uit de belangrijke hofstede De Treke, die al in 1334 werd vermeld. In de jaren 1712-1734 transformeerde Everard van Weede het goed in een buiten met een geometrisch park.

Na meermalen in andere handen te zijn overgegaan zou Den Treek in 1807 eigendom worden van mr. W. H. de Beaufort, die het huis aan beide zijden met een iets naar achteren uitspringende zijvleugel liet vergroten. Omstreeks 1820 werd het park van Den Treek volgens de opvattingen van de landschapsstijl gereconstrueerd. Dit gebeurde waarschijnlijk naar ontwerpen van J. D. Zocher jr. en S. A. van Lunteren. Familie van Mr. De Beaufort zou nadien eigenaresse van het buiten blijven.

Omstreeks 1880 werd op het weiland achter het huis een zeshoekige houten duiventoren geplaatst. De toren staat op pilaren, terwijl de dakpartij ervan door een lantaarn met vlieggaten wordt gekroond.

Aan de noordkant van het buiten Den Treek is het waarschijnlijk im 1887 gebouwde pand “De Ossenstal” iets heel aparts. Het rechthoekige gebouw wordt gekroond door een zadeldak. Boven de neoromaans aandoende witte parterre van het pand bevindt zich een voornamelijk uit hout opgetrokken verdieping. De voor- en achtergevel van het gebouw bestaan uit drie traveeën die door lisenen zijn gemarkeerd. Het gebouw was inderdaad een stal, maar werd waarschijnlijk ook gebruikt voor het drogen van hop of tabak. In 1949 is het pand ingrijpend verbouwd en gedeeltelijk als woning in gebruik genomen.

Rond het jaar 1892 kreeg het buiten een nieuw koetshuis met dienstwoning en poortgebouw. Architect van het pand was J. Pothoven, die voor een neoclassicistisch ontwerp zorgde.

In 1903 zou Huize Den Treek aan de zuidzijde nog weer met een lage vierkante toren en vleugel worden uitgebreid. Het pand werd daardoor in feite een langgerekt gebouwencomplex.

Sinds 1949 was Huize Den Treek jarenlang een pension. Om beter als zodanig te kunnen functioneren werd de vleugel uit 1903 met een verdieping verhoogd en aan de achterzijde een serre aangebouwd.Tegenwoordig is het buiten Den Treek weer een zuiver privé woonmilieu.

Aan de buitenplaats Den Treek grenst het door zijn uitgestrekte fraaie bossen beroemd geworden landgoed Den Treek-Henschoten, dat een oppervlakte beslaat van bijna 2000 ha.

De familie De Beaufort van het buiten Den Treek speelde een belangrijke rol bij de totstandkoming van het landgoed. Ze kocht zuidelijk van Amersfoort sinds het begin van de 19de eeuw namelijk gaandeweg een groot aantal bezittingen, waaronder veel verdeelde markegrond en oude boerderijen. Zoals wij zagen “overkwam” dit in 1807 al de iets noordelijker gelegen hoeve Ooievaarshorst.

Zuidelijk van het buiten Den Treek zou ook de hoeve Wellom reeds in  1807 door mr. W.H. de Beaufort worden verworven. Sindsdien bleken herhaaldelijk nieuwe aankopen mogelijk, zodat uiteindelijk het gehele gebied van het Heetveld tot het landgoed zou gaan behoren.

De heide van het stuwwalzoomterras werd destijds gecompartimenteerd door een vrij dicht netwerk bochtige paden en (enigszins verharde) wegen. Een van de wegen verbond de buurtschap Oud Leusden met het buiten Den Treek.

De onontgonnen gronden van het landgoed werden geleidelijk grotendeels bebost. Het eerst gebeurde dit vlak ten zuiden van Amersfoort, in de buurt van Huize Den Treek en oostelijk van de Pyramide van Austerlitz.

In het begin van de vorige eeuw waren her en der al flinke stukken heide bebost. Ter plekke van de huidige buurtschap Waterloo lag toen bezuiden het gelijknamige huis een renbaan op de heide.

Omstreeks 1900 werd tussen de beide duinenzones op een vrijwel vlak gedeelte van het lage terras een sterrenbos aangelegd. Vanuit een kleine rotonde stralen er acht lanen uit. De kern van de rotonde is een rond plantsoentje, waarop een aantal nog vrij jonge beuken staan.

Opgaand loofhout werd ook om de rotonde heen geplant. Het kreeg daar gezelschap toegewezen van krentenstruiken.

Bij de gefaseerd uitgevoerde herbebossingen zou het netwerk bochtige paden en wegen op de meeste plaatsen worden vervangen door rechtlijnige ontsluitingen.

Daarbij kwamen en Buurtweg en Viesteeg wat zuidelijker te liggen, terwijl de verbinding Oud Leusden – Huis de Treek grotendeels iets naar het westen werd verlegd. De van Oud Leusden naar het zuiden lopende Wijkerweg is toen enkele honderden meters westelijker vervangen door de Doornse Weg, die aanvankelijk slechts met grind was verhard.

Van de bochtige heidepaden is vrijwel alleen noordelijk en ter plekke van de Treekerduinen nog het een en ander behouden gebleven.

Een van de rechte zandwegen werd Paradijsweg gedoopt. Haar naam heeft de weg te danken aan een medewerker van het landgoed Den Treek, die er een woning aangeboden kreeg. Hij ervoer zijn lommerrijke woonmilieu namelijk als paradijselijk.

In het bosgebied van het uitgestrekte landgoed kwamen, veelal bij een enclave agrarisch cultuurland, enkele verspreide woningen of boerderijen te staan.

Oostelijk van de laaggelegen agrarische enclave Droogmakerij ligt er in de bossen een Ymca kampeercentrum van 8 ha. Het hoofdgebouw ervan is een in 1926 gebouwd houten kamphuis met een rieten dak. Het kampeercentrum is alleen toegankelijk voor leden van de instelling die de kampen beheert. Haar naam verwijst naar de in 1855 opgerichte verwante internationale organisatie Young Man’s Christian Association (YMCA) waarmee ze contacten onderhoudt. De “Nederlandse YMCA” werd gaandeweg een oecumenische vrijwilligersorganisatie voor jeugd- en jongerenwerk.

Bij de Paradijsweg verrees in 1929 het voormalige clubhuis Ingeborg. Het langgerekte houten pand werd destijds gebouwd voor het toen tien jaar oude Jonge Vrouwen Gilde (JVG). Deze organisatie was opgericht voor het stimuleren van een “bewust christelijke levenshouding, door het organiseren van bijeenkomsten en het bevorderen van de verantwoordelijkheid van de leden ten opzichte van de maatschappij”.

Het clubhuis kon worden neergezet op een terrein dat in 1929 door de eigenaren van het landgoed  Den Treek-Henschoten aan het gilde werd vererfpacht. De naam van het huis herinnert aan Ingeborg Kohlbrugge, die het gilde in 1909 oprichtte, maar de opening van het clubhuis niet meer zou meemaken. In 1987 besloot het gilde het clubhuis af te stoten. Sindsdien is het voor uiteenlopende doeleinden gebruikt.

Treekerweg 15 is een in 1917 gebouwd voormalig bosarbeidershuisje, dat later wat werd vergroot.

Bij het Treekermeertje staat een schaapskooi op een terrein dat in 1934 tot het landgoed Den Treek Henschoten zou gaan behoren. In 1998 werd het gebouwtje geteisterd door een brand maar het jaar daarop weer in oude luister hersteld. Het terrein waar de schaapskooi staat is niet toegankelijk voor het publiek.

In het uiterste noordoosten van het beschreven gebied werd in 1916 op een kavel cultuurland de imposante villa Leusderend gebouwd. Dit gebeurde in opdracht van Jan Karel Hendrik de Beaufort. Vanuit  het huis werd een zichtlaan aangelegd naar de ArnhemseWeg.

De in neorenaissancestijl opgetrokken villa is een vierkant gebouw, dat wordt gekroond door een plateauvormig schilddak. De buitenmuren van het pand worden verlevendigd door een aantal trapgeveltjes.

In de dertiger jaren van de vorige eeuw was het buiten eigendom van een Amsterdamse bankier, die echter door een vliegtuigongeluk om het leven kwam. Zijn huis werd in 1937 verkocht aan de paters salesianen, die er een kleinseminarie stichtten. Na de Tweede Wereldoorlog vestigden de paters er een technische school, die naar de stichter van hun orde Don Bosco werd genoemd. Schuin rechts van de villa verrees toen een nieuw gebouwencomplex, dat in 1966 gezelschap kreeg van vijf houten noodlokalen.

In 2000 ging Don Bosco Onroerend Goed B.V. het terrein geschikt maken voor andere functies. Daarvoor verving het bedrijf de bebouwing bij de villa door enkele imposante witte blokken met een laag schilddak. Architect van de nieuwe bebouwing was Aat van Tilburg. De gereconstrueerde nederzetting werd Marketing Village gedoopt.

Niet verwonderlijk als wij bedenken dat ze het domicilie werd van het bedrijf VODW Marketing.

Deze organisatie verleent allerlei diensten aan ondernemingen. Aan de oorspronkelijke naam van het vroeg twintigste-eeuwse landgoed herinneren nog de twee palen, die bij de Arnhemse Weg de toegang tot de zichtlaan markeren.

In de noordoosthoek van het wandelgebied ontstonden in de loop van de twintigste eeuw ook nog een aantal minibuitens waarvan die bij de Dodeweg in de tachtiger jaren dichtbij de toen aangelegde A 28 kwamen te liggen.

Iets verder van de A 28 staat in de noordoosthoek van het bosrijke gebied het van 1919 daterende en in 1930 verbouwde landhuis Groot Schutterhoef. De eerste bewoners waren Anne Maria Adrianus Johan Röell en zijn echtgenote Maria Suzanna Henriëtte de Beaufort. Pal ten zuiden van het huis werd het erbij gelegen park voorzien van een vijver met eilandje.

Na de dood van Roëll huisvestte het pand enige tijd een lyceum. In de Tweede Wereldoorlog vorderden de Duitsers de villa echter.

In 1945 werd de villa geteisterd door een brand. Niet lang daarna zou ze echter herbouwd en betrokken worden door twee broers van de weduwe Röell. Nadat die er enige tijd gewoond hadden werd het pand een luxe bejaardentehuis.

Zuidelijk van Groot Schutterhoef werd in 1934 het vrij langggerekte houten chalet Klein Schutterhoef gebouwd. Het hout ervan was afkomstig van een Noors bouwpakket. De eerste bewoonster was de weduwe Röell.

Bij de landhuizen Groot en Klein Schutterhoef behoorden twee ten oosten van de Arnhemse Weg gelegen gelijknamige boerderijen. Hiervan is de hoeve Groot Schutterhoef thans getransformeerd in een zorgboerderij, dat de kern wordt van een nieuw natuurrijk landgoed

Het inmiddels enkele malen ten tonele gevoerde toponym schutter verwijst naar een op de graasgronden vroeger uitgeoefend gelijknamig beroep. Een schutter moest er voor zorgen dat schaapskuddes zich gedroegen zoals van hen werd verwacht.

Aan de noordrand van het wandelgebied werd in 1932 de Amersfoortse algemene begraafplaats Rusthof geopend. Zoals te verwachten viel is die sindsdien meermalen in de bossen uitgebreid. De gemeente Amersfoort verkreeg de daarvoor benodigde percelen door aankoop of een ruilovereenkomst. In 2010 zou andermaal een uitbreiding van de begraafplaats gerealiseerd gaan worden. Hiervoor werd de kavel tussen de westrand van de begraafplaats en de Kerkweg uitgekozen. Het is een zuidzuidoostwaarts breder wordend, wigvormig perceel.

Voor het bosrijke landschap waar de begraafplaats is gelegen had de jongste uitbreiding ingrijpende gevolgen, omdat de houtopstand van oude zwarte dennen die op de geoccupeerde kavel stond vrijwel geheel werd gekapt. Alleen langs de beide buitenranden van de kavel mocht een rij dennen blijven staan. Ook de natuurlijke geostructuur van de ondergrond zou niet worden gespaard: Er vond veel grondverzet plaats, waarbij een soort terrassenlandschap werd gecreëerd.

In 1939 vorderde het toenmalige Ministerie van Oorlog westelijk van de Doornseweg een als Het Boskamp bekend geworden terrein voor de bouw van een complex barakken, waar militairen gehuisvest moesten worden. Tijdens de Duitse bezetting was dit het domicilie van het beruchte concentratiekamp Amersfoort.

Na de Tweede Wereldoorlog kreeg het kampterrein opnieuw een militaire functie dat het behield tot eind 1967. Sindsdien is het gebied voor andere doeleinden in gebruik. Daarbij zouden de barakken in de zeventiger jaren worden gesloopt en vervangen door allerlei nieuwbouw.

Niet alleen ten westen van de Doornseweg maar ook bij de nederzetting Waterloo moest in 1939 een terrein worden afgestaan voor de bouw van een militair barakkenkamp. In de Tweede Wereldoorlog maakten de Duitsers er gebruik van. Na de oorlog behield het kamp tot in de jaren tachtig een militaire functie om vervolgens nog enige tijd als asielzoekerscentrum te worden gebruikt. Uiteindelijk zou echter worden besloten het kampterrein weer terug te geven aan de natuur. In het kader hiervan werd de percelen ervan bij het landgoed Den Treek-Henschoten gevoegd en tijdens de Nationale Boomfeestdag van 2006 met ruim drieduizend boompjes beplant.

Zuidwestelijk van de buurtschap Bavoort is een driehoekig stukje bos na de Tweede Wereldoorlog op aandrang van de gemeente Leusden verkocht voor de bouw van een klein villapark.

In de tachtiger jaren werd onderlangs een beboste markante flank van de stuwwal Amersfoort-Den Dolder de A 28 aangelegd. Deze doorsnijdt er de noordwesthoek van het landgoed Den Treek- Henschoten.

Niet lang na de oplevering van de A 28 werd op het afgesneden deel van het landgoed de 18-holes golfbaan De Hoge Kleij aangelegd. Ze werd genoemd naar een in deze omgeving gelegen hoeve.

Al een aantal jaren wordt er van overheidswege naar gestreefd de oppervlakte aaneengesloten heidevegetaties weer wat te vergroten. De bedoeling daarvan is te voorkomen dat de inmiddels zeldzaam geworden flora en fauna van het heidemilieu uit ons land verdwijnen.

Op het stuwwalzoomterras van en bij ons wandelgebied zijn daarom inmiddels een aantal heiderelicten met elkaar verbonden. Daarbij werd onder meer het tracé benut van de leidingstraat langs de Waterloo- en Buurtweg.

De heidecorridor van ons stuwwalzoomterras zigzagt van het Hazenwater in het noorden naar het Treekermeertje in het zuiden.

Daarbij loopt ze van het Sterrenbos tot de oude heuvels van het Treekerpunt langs de Doornseweg, waarover ter hoogte van de nog jonge Treekerduinen het ecoduct Treeker Wissel werd gebouwd. Het ecoduct verbindt de corridor met de grote restanten van de voor militaire oefeningen ingerichte Leusder Heide.

In het begin van deze 21ste eeuw werd op initiatief van Rotaryclub Leusden ca en met medewerking van Landschapsbeheer Utrecht bij het huis De Troet een educatieve wandelroute gemarkeerd en getraceerd. De route begint en eindigt op een parkeerterreintje tegenover de boerderij De Bruine Haar. Daar staat ook een informatiepaneel.

Een dergelijk paneel markeert ook de plek van een gemarkeerde route die wandelaars kennis laat maken met de noord(oost)elijke omgeving van het huis Den Treek. De route is genoemd naar een in deze omgeving gelegen voormalige hopschuur.

En nu op Geopad

Wie al wandelend een representatief beeld van de geomorfologische gesteldheid, structuur en levende natuur van het beschreven gebied wil krijgen adviseren wij de beide hierna door ons beschreven routes te lopen.

De Hazenwaterroute (108a)
Deze vier kilometer lange route laat ons nader kennismaken met het noordoostelijk deel van het wandelgebied, dat rondom de langgerekte laagte van het Hazenwater is gelegen. Het tracé van de route is een dubbele lus, waardoor de wandeling kan worden bekort.

De georoute begint en eindigt bij de fietsbrug over de A 28.

Route 3,8 km. Voor de GPS  RouteYou versie, klik hier.

Samenvatting
Het overwegend met bos en heide begroeide gebied ligt westelijk en zuidwestelijk van Leusden. De ondergrond ervan wordt gevormd door het brede terras dat de hogere delen van de door landijs opgestuwde Utrechtse Heuvelrug scheidt van de Gelderse Vallei.

De bovenbouw van dit terras bestaat voornamelijk uit fijne windzanden die er in de laatste ijstijd als een mantel werden uitgespreid. Het oppervlak van deze als dekzanden bekende afzettingen was vooral in bepaalde zones tamelijk sterk geaccidenteerd en elders vrijwel vlak. Met name in de geaccidenteerde zones was de wind de afgelopen millennia andermaal geo(morfo)logisch actief, waardoor het reliëf er zowel grilliger als kleinschaliger werd.

Voor een verantwoorde beschrijving van de gevarieerde en informatieve geomorfologische gesteldheid bleek het nodig een scherpere bril op te zetten dan tot op heden was gebeurd. De schaarse literatuur over de natuurlijke geostructuur was namelijk duidelijk niet gebaseerd op nauwkeurige terreinverkenningen. Dit noopte tot aanvullende inventarisaties.

Daardoor kon worden bevestigd dat de wind een belangrijke rol speelde bij de opbouw van het terras. Gezien het locaal bij het maaiveld voorkomen van grind moet echter ook smeltwater daaraan een bijdrage van betekenis hebben geleverd.

Volgens vrij recente literatuur zouden de deels reliëfrijke windvormingen uit de laatste ijstijd in het recente verleden vrij algemeen ingrijpend door verstuivingen zijn verbouwd. De vroegere geomorfologische gesteldheid is echter minder sterk door de wind gewijzigd dan werd aangenomen. Bovendien bleek de mate waarin en wijze waarop dat gebeurde nogal uiteen te lopen, wat de gevarieerde geomorfologische gesteldheid van het gebied verklaard.

De omstandigheden die de verstuivingen bevorderden of belemmerden bepaalden sterk de geomorfologische effecten ervan. Zo maakte het een groot verschil of slechts smalle droge ruggen aan de winderosie ten prooi konden vallen of dat de wind zich zou gaan uitleven op een schaars begroeid deel van een brede gordel hooggelegen dekzanden.

Nog het meest hun ijstijdelijke vorm behielden de reliëfarme lagere delen van het gebied. Opmerkelijke geofenomenen zijn er een aantal ondiepe en markante bekkens met een vrijwel vlakke bodem. Het zouden restanten kunnen zijn van een overigens door de wind met zand opgevuld smeltwaterdal.

Vooral bij de grens tussen de gemeenten Leusden en Woudenberg bleven ook reliëfrijkere hogere gebiedsdelen de recente verstuivingen bespaard. Kenmerkend voor de er aanwezige hoogten zijn een middenschalig reliëf, ten dele steile glooiende hellingen en stevige donkere haarpodzolbodems.

Het vroegere verkeer via ongebaande routes leidde tot het ontstaan van (bundels) stuifgeulen, die wij vooral bij de Doornseweg aantreffen.

Waar de winderosie zich uitbreidde maar op geringe diepte door een resistente ondergrond werd begrensd in haar mogelijkheden ontstonden (dalachtige) laagten met een nagenoeg vlakke bodem.

Als een stevige bovengrond met een vitale vegetatie ook de zijdelingse winderosie bemoeilijkte raakten de uitwaaiïngslaagten begrensd door klifjes. Wij doopten ze stuifklifjes.

De wind verspreidde het zand dat hij van de ondiepe uitwaaiingslaagten meenam over de omgeving ervan. Daar werd het vooral bij de bovenranden van de kliffen door vegetatie  vastgehouden. Als gevolg hiervan konden er zelfs oeverwalletjes ontstaan.

Kenmerkend voor de beperkt door de wind verlaagde en opgehoogde gebiedsdelen zijn enkele meters hoge stuifkliffen, die reliëfarme laagten scheiden van sterk asymmetrische en plateauachtige terreinverheffingen. Een duidelijk voorbeeld presenteren ons de Ringheuvels.

Zandverstuivingen zijn in het wandelgebied thans nog op slechts enkele plekken mogelijk. De bekendste zijn een natuurterrein benoorden het Hazenwater, het Kelderbosch en een klein deel van het Hazencasino.

Langs de rand van de Gelderse Vallei werd al eeuwen geleden een aantal boerderijen gebouwd. Bovendien zouden er na de Middeleeuwen enkele buitens worden gesticht. Den Treek is daarvan een behouden gebleven bekend voorbeeld. Tot in de wijde omgeving van het buiten Den Treek kwam gaandeweg een uitgestrekt gebied in handen van enkele grootgrondbezitters. Het overgrote deel daarvan behoort tegenwoordig tot het bekende landgoed Den Treek – Henschoten, dat ook vrijwel geheel ons wandelgebied beslaat.

In de noordoosthoek van het terrein staat een aantal grote 20ste-eeuwse villa’s, waarvan Leusderend gezelschap kreeg van andere bebouwing. Westelijk van de villa’s werd de begraafplaats Rusthof gefaseerd in de bossen uitgebreid.

Sinds het begin van de negentiende eeuw is het wegennet in het gebied van Den Treek – Henschoten nogal gewijzigd. Daarbij kregen de Buurt-, Vie- en Kerkweg (Leusdense Pad) een ander, rechter tracé. De van Oud Leusden naar het zuiden lopende Wijkerweg werd toen vervangen door de aanvankelijk slechts met grind verharde Doornseweg.

In het gebied beschreven wij een tweetal circa vier kilometer lange wandelroutes, waarvan er een al enkele jaren geleden  werd gemarkeerd.