bijgewerkt 24-12-2021
Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher
Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.
waar de wind meer dan eens met veel zand speelde en voor allerlei imposant reliëf zorgde
Dit wandelgidsje gaat over het Paardenbos bij Baarn. De brochure is aflevering 098 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden.Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden. Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en we dus op geopad kunnen gaan. Het meest tot de verbeelding spreken er enkele trogachtige laagten, die aan dalsystemen kunnen doen denken en de monumentale houtopstanden van het oude bos.
Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde daarover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.
Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar Het Paardenbos bij Baarn kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 098 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.
In elke aflevering wordt eerst in het kort iets over de ligging en aard van het betreffende gebied medegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna beschrijven wij nog een wandel- of fietsroute waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel Geopad genoemd.
De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto “Op geopad”.
Om welk en wat voor gebied gaat het?
Het Paardenbos is het grotendeels met zwaar naald- en loofhout begroeide gebied benoorden het grotendeels omrasterde Koningin Emmapark bij Paleis Soestdijk. Uit het lanenpatroon van het bos valt af te leiden dat het vroeger een geheel vormde met laatstgenoemde park. Tegenwoordig maakt het Paardenbos deel uit van de uitgestrekte staatsboswachterij De Vuursche. Als zodanig is het nu ook vrij toegankelijk.
Aan de noord- en noordoostkant wordt het Paardenbos begrensd door de Hilversumse en Amersfoortse Straatweg. Het noordoostelijk deel van het Paardenbos ligt op de flauw hellende zuidwestflank van de lage stuwwal waarover Baarn zich later uitbreidde. Op de meeste plaatsen is het terrein er dan ook vrijwel vlak.
Meer naar het westen en zuidwesten vergast het Paardenbos ons echter op vrij imposant reliëf. We komen er terecht in een zone waar fijnzandige (wind)afzettingen uit de laatste ijstijd tijdens en kort na de Middeleeuwen onderhevig waren aan verstuivingen. Mogelijk kreeg de geomorfologische gesteldheid van het gebied toen pas zijn huidige karakteristieke kenmerken. Opvallende elementen van de tegenwoordig beeldbepalende vormsystemen zijn trogachtige laagten, die aan dalletjes kunnen doen denken en daar bovenlangs gelegen ruggen en heuvels.
In het oostelijk deel van het bos ligt bij de Amsterdamse Straatweg een marechausseekazerne. Het bos is ingericht voor intensief gebruik door mountainbikers.
De natuurlijke ontwikkeling
De invloed van landijs
Het Paardenbos ligt op de Utrechtse Heuvelrug. Aldus noemt men het in de provincie Utrecht gelegen deel van een hooggelegen natuurrijke zone, die van de Gooise kust tot voorbij Rhenen reikt.
Kenmerkend voor de zone is de aanwezigheid van een enkele kilometers breed en plaatselijk tientallen meters hoog rugsysteem, dat overwegend met bos en heide is begroeid, terwijl er ook vrij grote oppervlakten bebouwd raakten.
Evenals de hoogten van het aangrenzende Gooi dankt de Utrechtse Heuvelrug zijn ontstaan primair aan de Scandinavische landijsmassa’s, die zich zo’n 150.000 jaar geleden over een groot deel van ons land uitbreidden. Vanuit het gebied waar wij nu de Gelderse of Centrale Vallei vinden schoven ze allerlei eerder door water (en wind) neergelegde afzettingen opzij. Die sedimenten kruiden dan scholsgewijs tegen andere afzettingen omhoog. Aldus ontstonden om de Centrale Vallei zogenaamde stuwwallen.
De door het ijs opgeschoven afzettingen vormen zuidelijk van de lijn Den Dolder – Amersfoort een 34 kilometer lange stuwwal, die tot voorbij Rhenen reikt.
Op het noordelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug manifesteren de gestuwde afzettingen zich echter als drie afzonderlijke kleine hoogten, op een waarvan Baarn gedeeltelijk is gelegen. De stuwwal van Baarn reikt tot 17,5 meter boven N.A.P.
Zowel de ligging van de door het ijs verschoven afzettingen als die van de afzonderlijke stuwwalculminaties weerspiegelen een ontwikkeling, waarbij het grootschalig gelobde front van de opdringende Scandinavische ijskap uiteindelijk ook afzonderlijke tongetjes vormde. Het gebied van Zandvoort en Baarn lag tussen twee van zulke tongetjes.
Het zich via de Gelderse Vallei uitbreidende landijs heeft de stuwwallen die het vormde ook tijdelijk overdekt. Hierbij werd het oppervlak ervan étagegewijs geëgaliseerd. Oorzaak hiervan was waarschijnlijk een laagsgewijze zijdelingse expansie van de landijstongen, die des te sterker kon zijn naarmate minder tegendruk van het voordien gevormde stuwwallichaam werd ondervonden. Door de glaciale egalisatieprocessen vertoont het oppervlak van de stuwwallen terrassen, plateaus en grote dalachtige laagten, wat kenmerkend bleek voor een belangrijk deel van onze glaciale ruggen.
Ook in en bij Baarn is een en ander te zien. Te onderscheiden zijn er
- het door ons Plateau van Baarn West gedoopte hoogste deel van de stuwwal, waarop een oude watertoren staat.
- het enkele meters lagere Terras van het Roosterbosch,
- het overwegend 8 à 9 boven N.A.P. gelegen kleine Terras van De Oranjeboom,
- het grote, laaggelegen Terras van Oud Baarn en,
- de tussen beide laatstgenoemde terrassen gelegen Laagte van het Baarnse Bos.
Het hoogste stuwwalgedeelte wordt aan de noordoostzijde gemarkeerd door een vrij steile flank. Dit vormt een aanwijzing, dat het opdringende landijs aan die kant van de glaciale hoogte naar verhouding veel tegendruk ondervond.
Ons wandelgebied ligt bij en op de slechts flauw hellende zuidelijke flanken van de Baarnse stuwwal. Door het landijs opgeschoven afzettingen reiken echter vrijwel alleen in het noordoosten van het Paardenbos nog tot de oppervlakte. Daar wordt de ondergrond gevormd door het kleine terras van de Oranjeboom.
De invloed van de smeltwater en de wind
Behalve het afzettingen opstuwend landijs hebben ook smeltwater en de wind een belangrijke rol gespeeld bij de vormgeving van de Utrechtse Heuvelrug. Smeltwater deed dit uiteraard bij de verdwijning van het ijs maar ook in de tienduizend jaar geleden geëindigde, als Weichselien bekende laatste koude tijd van het geologisch verleden, toen Skandinavisch landijs ons juist niet meer bereikte, maar soms wel dikke pakketten (verijzende) sneeuw werden gevormd.
Het ijssmeltwater vergrootte de (dwars)laagten van het stuwwalreliëf tot valleien en bouwde van het materiaal dat het meenam grote waaiers grindhoudende zanden. Minder grootschalig waren de activiteiten van het vooral in de laatste ijstijd actieve sneeuwsmeltwater, dat een belangrijke rol speelde bij de (verdere) vorming van kleinere dalen. Anders dan bij Leersum, Amerongen en Rhenen heeft het smeltwater in de stuwwal van Baarn echter geen markante valleien of dalletjes gevormd.
De vallei- en dalvorming was in de over het algemeen doorlatende ondergrond van de stuwwallen overigens slechts goed mogelijk wanneer begroeiing ontbrak en bodemijs water belette diep weg te zakken. Onder de huidige omstandigheden is alleen op van begroeiing ontdane steile hellingen sprake van watererosie.
In het Weichselien zou ook de wind de geomorfologische gesteldheid van het stuwwallenlandschap nogal beïnvloeden. Erosie was daarbij alleen goed mogelijk wanneer de bodem kaal, droog, grindarm en niet door ijs aaneengekit of met sneeuw bedekt was. Wanneer de wind zand aanvoerde bracht hij vaak ook sneeuw mee.
Evenals het ijssmeltwater spreidde de wind het door hem meegenomen, overwegend zandige materiaal plaatselijk over grote aaneengesloten oppervlakten als een mantel over oudere afzettingen uit, waarna smeltwater het soms nog weer verspoelde. Aldus ontstonden de zogenaamde (verspoelde) dekzanden.
Het zal duidelijk zijn dat in de primair door de wind gevormde dekzanden vrijwel geen grof grind voorkomt.
Op de hogere delen van de Baarnse stuwwal liet de wind in de laatste ijstijd nauwelijks afzettingen achter. Onderaan de glaciale hoogte vormen ze echter de “bovenbouw” van het brede laag gelegen terras, dat de opgestuwde afzettingen van de Utrechtse Heuvelrug scheidt van de Gelderse Vallei en andere laagten. Het overgrote deel van ons wandelgebied is op dat laag gelegen terras gelegen. De bovenzijde ervan is echter geenszins vlak (meer).
Onder de koude omstandigheden van de laatste ijstijd kon het terrasoppervlak namelijk door allerlei processen (weer) een geaccidenteerd oppervlak krijgen. Bovendien zouden later onder invloed van allerlei menselijke activiteiten en (daarmee verband houdende) veranderingen van het (micro)klimaat nog weer verstuivingen mogelijk zijn.
Na de laatste ijstijd raakte het gebied begroeid met bos, dat later vooral op de gestuwde afzettingen voornamelijk uit een associatie van eiken en beuken zou bestaan, terwijl een wat lichter zomereikenberkenbos kenmerkend werd voor de voedselarme windzanden.
De afwijkende bodemgesteldheid bij het aardoppervlak
Het weinige bodemleven van de droge zandgronden kon de organische afvalstoffen van de bos- en heidevegetaties maar langzaam in humus omzetten. Bovendien veranderde deze humus soms in zuren, die de bovengrond konden uitlogen tot een asgrauwe laag, bekend als loodzand.
De weggespoelde bestanddelen sloegen voor een belangrijk deel weer op enkele decimeters diepte neer. Daarbij gingen organische stoffen dichte donkere banken vormen, terwijl de ijzerverbindingen een bruinverkleuring veroorzaakten. Op grotere diepe vond de verkleuring onder invloed van de humus en het ijzer vaak in dunne laagjes plaats. Dergelijke bruingekleurde laagjes worden in de bodemkunde humusijzerfibers genoemd.
Het bodemtype dat bij de uitloging van de bovengrond ontstaat, wordt aangeduid als podzol. Dit is een Russische benaming, die asachtig betekent. De podzolen zijn dus genoemd naar de asgrauwe kleur, die hun bovengrond soms vertoont.
Over het algemeen zijn de armste, vrijwel geheel uit het nagenoeg onverweerbare kwarts bestaande zanden, die voornamelijk door de wind werden afgezet, het sterkst uitgeloogd. Aanmerkelijk minder sterk was de uitloging van de door een iets hoger gehalte aan verweerbare mineralen wat voedselrijkere, soms ook min of meer lemige zandgronden. Min of meer een tussenpositie wordt ingenomen door de ijs- en sneeuwsmeltwaterafzettingen.
De invloed van de mens
Het vroegere agrarisch grondgebruik
Op de Utrechtse Heuvelrug was de mens al in prehistorische tijd actief. Hiervan getuigen onder meer talrijke grafheuvels, die over vrijwel de gehele lengte van de heuvelrug worden aangetroffen. In het wandelgebied lijken ze echter te ontbreken. Dit wil echter geenszins zeggen dat ze er niet (meer) voorkomen. Als gevolg van de verstuivingen die het gebied tijdens de Middeleeuwen teisterden kan de wind namelijk grafheuvels met zand hebben overdekt.
Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd gaandeweg vrijwel geheel ontbost en vele eeuwen overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen nu domineren. Een en ander was ook in en bij ons wandelgebied het geval.
Hoewel de natuurlijke bosvegetaties er al lang geleden vrijwel overal verdwenen zouden de droge zandgronden van de opgestuwde, smeltwater- en windafzettingen de afgelopen eeuwen over het algemeen niet of pas betrekkelijk kort geleden tot agrarisch cultuurland worden ontgonnen. Behalve met hun plaatselijke reliëfrijkdom en over het algemeen betrekkelijk geringe natuurlijke vruchtbaarheid hield dit ook verband met andere omstandigheden.
Op de zandgronden was het, zolang nog geen kunstmest kon worden gebruikt, namelijk nodig grote oppervlakten onontgonnen te laten om de vruchtbaarheid van de akkers op peil te houden. Ten dien einde lieten de boeren schapen of ander (klein)vee op het onontgonnen land grazen en voor de mestleveranties ’s nachts in zogenaamde potstallen verblijven. Bovendien werden er op de “woeste gronden” plaggen gestoken en al dan niet verteerde plantenresten verzameld, om de mest van de potstallen te bedekken en ook aan te vullen.
Behalve als graasgronden en voor het op peil houden van de bodemvruchtbaarheid waren de woeste gronden overigens tevens van betekenis, doordat er hout vandaan gehaald kon worden. De begroeiing van de onontgonnen gronden werd dan ook steeds armelijker, waarbij de nog aanwezige natuurlijke loofbossen meer en meer plaatsmaakten voor heide- en grasvegetaties. Zoals wij nog zullen zien, zouden deze veel later weer voor een deel herbebost en na de uitvinding van de kunstmest ook alsnog tot akker- of grasland worden gemaakt.
De effecten van de daardoor veroorzaakte verstuivingen
Door het afplaggen van heidegronden werden de podzolen op veel plaatsen steeds dunner, waarbij ze vooral ter plekke van intensief betreden of bereden banen uiteindelijk soms zelfs verdwenen. Er kwam dan kaal zand aan te oppervlakte liggen, dat bij winderig weer ten prooi viel aan winderosie.
Die was vooral tijdens en kort na de Middeleeuwen mogelijk. De droge zandgronden waren toen zo kaal geworden, dat vegetatie er nauwelijks meer beschutting bood tegen de wind. Bovendien was destijds waarschijnlijk ook nu en dan sprake van een sterkere atmosferische circulatie.
Door de verstuivingen ontstonden zogenaamde uitwaaiingslaagten.
De verstuivingen breidden zich aanvankelijk echter maar langzaam uit over gronden waar de relatief erosieresistente donkere banken behouden bleven. Hier werd het wegwaaiende zand trouwens al spoedig door begroeiing tegengehouden. Het gevolg was dat het zand er zich bovenlangs de uitwaaiingslaagten ging ophopen en zich windoeverwallen vormden.
Als het stuifzand zich vrij gelijkmatig in een smalle strook ophoopte werden dat dijkachtige ruggetjes.
Doordat bij de rand van de resistente humus- en ijzerbanken zowel een sterke winderosie als accumulatie van stuifzand mogelijk was wordt de overgang tussen de uitwaaiingslaagten en windoeverwallen vaak gemarkeerd door zeer steile hellinkjes, die uiterlijk aan kliffen doen denken. Ze zijn meestal enkele meters hoog, waardoor men er vaak (net) niet overheen kan kijken.
Waar een dik pakket droog dekzand aanwezig was konden de uitwaaiingslaagten verscheidene meters diep worden. Er omheen leidde de accumulatie van het stuifzand dan doorgaans tot het ontstaan van vrij imposante duinenreeksen.
Sommige uitwaaiingslaagten hebben een nagenoeg vlakke bodem. Dit is het geval als de verstuiving er beneden een bepaald niveau door het grondwater of een (grindrijke) resistente laag onmogelijk werd gemaakt.
In gebieden waar wij van doen (lijken te) hebben met enigszins verstoven dekzandvormingen manifesteren de laagten zich vaak als langgerekte ovale tot trogachtige terreindepressies of kleine dalsystemen. Omdat vooral de hooggelegen droge dekzanden gingen stuiven zouden ter plekke van die laagten dus ruggen en rugsystemen kunnen zijn verdwenen. We moeten echter ook rekening houden met de mogelijkheid dat de dekzanden over grotere aaneengesloten oppervlakten droge hooggelegen gronden waren, maar alleen ter plekke van veel gebruikte zandwegen of paden gingen stuiven.
Verder mogen wij niet uit het oog verliezen, dat in het oppervlak van geaccidenteerde dekzandgebieden ook al trogachtige langgerekte terreindepressies voorkwamen.
De invloed van grootgrondbezitters
Op de zandgronden van de Utrechtse Heuvelrug hebben grootgrondbezitters later ook veel invloed gehad op de landschapsontwikkeling. In ons wandelgebied zou dit goed merkbaar worden toen het een deel werd van het Domein Soestdijk bij Baarn. Dit domein ontstond toen stadhouder Willem III de omstreeks 1650 gebouwde hofstede Soestdijk kocht. Hij liet Soestdijk in de zeventiger jaren van de zeventiende eeuw transformeren in een grootse residentie, waar ook jachtpartijen gehouden zouden kunnen worden.
Het in oorsprong rechthoekige Huis Soestdijk is toen vergroot met twee zijvleugels en een grote uitbouw aan de achterzijde. Bovendien werd het voorterrein aan beide zijden geflankeerd door een zogenaamd bouwhuis. In de Franse Tijd zou Soestdijk voor de toenmalige Koning Lodewijk Napoleon aan de achterzijde nog wat verder worden uitgebreid.
Na de Franse Tijd werd Soestdijk voor kroonprins Willem II ingrijpend in neoclassicistische stijl verbouwd. Aan die verbouwing herinneren de naar voren buigende zijvleugels, hoekpaviljoens en witte pleisterlaag van het huidige gebouw.
Bij het oorspronkelijke buiten Soestdijk behoorde een park. Het bleef echter onduidelijk hoe het er uitzag. Daardoor weten wij ook niet in hoeverre de structuur van het oorspronkelijke park van invloed was op de herinrichting die het onderging nadat Stadhouder Willem III. Soestdijk had gekocht. Evenals de uitbreiding van het huis geschiedde de herinrichting van het park volgens een ontwerp van Maurits Post. Bij die herinrichting behield of kreeg het park een rechthoekige indeling ter weerszijden van een hoofdas.
In het begin van de 18de eeuw werd het park voor de moeder van prins Willem IV uitgebreid en andermaal heringericht. Richtinggevend was toen de Lodewijk-XIV stijl.
Omstreeks 1780 liet Prins Willem V achter het paleis een kleinschalige Engelse landschapstuin met kronkelpaadjes aanleggen. Deze tuin werd bekend als het Engelse Bos.
Grootschalig zou de landschapsstijl aan zijn trekken komen toen Lodewijk Napoleon de scepter over Soestdijk zwaaide. De beroemde tuinarchitect J.D. Zocher sr kreeg toen opdracht een uitgestrekt wandelpark te ontwerpen en de aanleg ervan te begeleiden. Zoals te verwachten was ontwierp hij een bosrijk park met een grote vijver, lusvormige rivierachtige waterloop, bochtige lanen en zichtassen. De herinrichting volgens zijn ontwerp was nog niet voltooid toen Lodewijk Napoleon afstand moest doen van de troon. Na de Franse Tijd werd de herinrichting echter voor Kroonprins Willem II hervat. De taken van J.D. Zocher sr werden daarbij in 1917 door zijn gelijknamige zoon overgenomen.
Bij de grootscheepse herinrichting in landschapsstijl behield het meest westelijk deel van het park ten dele nog zijn vroegere rechthoekige structuur.
Nadat de Zocherdynastie haar stempel had gedrukt op het park bij Paleis Soestdijk heeft het geen grote veranderingen meer ondergaan. Wel zou het later naar Koningin Emma worden genoemd.
Omstreeks 1850 was ons noordwestelijk van het park gelegen wandelgebied nog grotendeels heide en alleen het op de Stuwwal van Baarn gelegen noordoostelijk terreingedeelte herbebost.
Aan de westkant scheidde een door brede houtsingels geflankeerde zandweg de voormalige heide van ons wandelterrein van een nog groter boomarm natuurgebied. Die behouden gebleven scheidingsweg werd bekend als de Duinlaan, maar ook Domlaan genoemd.
In de tweede helft van de negentiende eeuw zou de bebossing van het Koninklijk Domein noordwaarts worden uitgebreid tot aan de Hilversumse Straatweg. Evenals het aangrenzende Koningin Emmapark is het Paardenbos toen ook ontsloten door enkele wijdbochtige lanen. Sommige lanen van het Koningin Emmapark en gebied van het Paardenbos werden genoemd naar leden van het Oranjehuis. Op ons wandelterrein waren dat de Sophialaan, Eerste en Tweede Amalialaan en Hendriklaan.
Buiten de wijdbochtige hoofdontsluitingen kregen sommige paden van het Paardenbos een nog bochtiger verloop. Dit hield vooral verband met de wenselijkheid dat de gebruikers van de paden niet te maken zouden krijgen met steile hellingen.
Bij de aanleg van het Paardenbos kreeg de Duinlaan gezelschap van een parallelweg, die heel toepasselijk Westsingel zou worden genoemd. Die parallelweg is enkele decennia geleden verhard.
In het oostelijk deel van het Paardenbos werd later bij de Amsterdamse Straatweg een marechausseekazerne gebouwd, terwijl een strookvormig perceel in de noordwesthoek van het wandelgebied zou worden ingericht als schietbaan.
Omstreeks 1980 is het Paardenbos bij de staatsboswachterij De Vuursche gevoegd en voorzien van een ruiterpad. Dit pad werd later verlegd. Een nieuwe recreatieve voorziening van het bos is een pad waarop mountainbikers zich mogen uitleven. Dit pad doorkronkelt het reliëfrijke deel van het wandelterrein en enkele aangrenzende geaccidenteerde bosgedeelten.
En nu op Geopad
Wie ook wandelend kennis wil maken met de karakteristieken en kwaliteiten van het Paardenbos adviseren wij de hierna door ons beschreven 6,25 kilometer lange wandelroute te lopen.
Deze route begint en eindigt bij het NS-station Baarn. Dit betekent dat wie haar wil volgen zowel voor als na afloop van de boswandeling langs de rand van een lommerrijk villapark moet lopen. De bedoeling is dat dit traject langs het villapark visa versa wordt afgelegd. De er zich manifesterende monumentale architectuur kan dan andermaal en ook nog eens vanuit een andere gezichtshoek worden beleefd.
Route 6,25 km Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.
Samenvatting
Het noordoostelijk deel van het Paardenbos ligt op de flauw hellende zuidwestflank van de lage stuwwal uit de voorlaatste ijstijd waarover Baarn zich later uitbreidde.
Meer naar het westen en zuidwesten waren fijnzandige (wind)afzettingen uit de laatste ijstijd tijdens en kort na de Middeleeuwen onderhevig aan verstuivingen. Mogelijk kreeg de geomorfologische gesteldheid van het gebied toen pas zijn huidige karakteristieke kenmerken.
Opvallende elementen van de beeldbepalende vormsystemen zijn trogachtige laagten, die aan dalsystemen doen denken en daar bovenlangs gelegen ruggen en heuvels.
Op de zandgronden van de Utrechtse Heuvelrug hebben grootgrondbezitters later ook veel invloed gehad op de landschapsontwikkeling. In ons wandelgebied zou dit goed merkbaar worden toen het een deel werd van het Koninklijk Domein bij Baarn.
Omstreeks 1850 was ons noordwestelijk van het Koningin Emmapark gelegen wandelgebied nog grotendeels heide en alleen het op de stuwwal van Baarn gelegen noordoostelijk terreingedeelte met zijn rechthoekig ontsluitingspatroon herbebost.
Aan de westkant scheidde een door brede houtsingels geflankeerde zandweg de voormalige heide van ons wandelterrein van een nog groter boomarm natuurgebied. Die behouden gebleven scheidingsweg werd bekend als de Duinlaan, maar ook Domlaan genoemd.
In de tweede helft van de negentiende eeuw zou de bebossing van het Koninklijk Domein noordwaarts worden uitgebreid tot aan de Hilversumse Straatweg. Evenals het bij Paleis Soestdijk gelegen Koningin Emmapark is het Paardenbos toen ook ontsloten door enkele wijdbochtige lanen.
Buiten de wijdbochtige hoofdontsluitingen kregen sommige paden van het Paardenbos een nog bochtiger verloop. Dit hield vooral verband met de wenselijkheid dat de gebruikers van de paden niet te maken kregen met steile hellingen.
Bij de aanleg van het Paardenbos kreeg de Duinlaan gezelschap van een parallelweg, die heel toepasselijk Westsingel zou worden genoemd.
In het oostelijk deel van het Paardenbos werd later bij de Amsterdamse Straatweg een marechausseekazerne gebouwd, terwijl een strookvormig perceel in de noordwesthoek van het wandelgebied zou worden ingericht als schietbaan.
Omstreeks 1980 is het Paardenbos bij de staatsboswachterij De Vuursche gevoegd en voorzien van een ruiterpad. Dit pad werd later verlegd. Een nieuwe recreatieve voorziening van het bos is een pad waarop mountainbikers zich mogen uitleven.