bijgewerkt 09-01-2022
Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher
Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.
Geo-Hotspot: de Grebbeberg bij Rhenen
waar de Utrechtse Heuvelrug met een steile helling eindigt
Deze wandelgids gaat over het beboste stuwwalgedeelte ten oosten van Rhenen dat bekend werd als de Grebbeberg.
De brochure is aflevering 090 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden. Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden.
Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en we dus op Geopad kunnen gaan. Het meest interessant zijn:
- de steile erosierand waarmee de Utrechtse Heuvelrug abrupt eindigt,
- de eeuwenoude sikkelvormige bundel aarden wallen bovenaan die helling,
- en een markant dalletje met bijzondere reliëfkenmerken.
De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.
Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.
Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar de Grebbeberg kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 090 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.
In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt een wandelroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel Geopad genoemd.
De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto Op Geopad .
Om welk en wat voor gebied gaat het?
Het wandelgebied ligt op het zuidelijk deel van het tot ruim 50 meter boven NAP reikende plateau aan het einde van de Utrechtse Heuvelrug. De primair door Scandinavisch landijs opgeschoven en afgeschaafde heuvelrug werd er aan de zuidoost- en zuidzijde door de grote rivieren ondermijnd. Aldus ontstond een zeer steile helling waarbij smeltwater enkele kloofachtige dal- en geulsystemen vormde.
In de Vroege- Middeleeuwen werd een vrijwel vlak terreingedeelte bovenop het plateau bovenlangs de steile helling omgeven door een halvemaanvormig gracht- en walsysteem. Vrijwel het gehele wandelgebied behoorde tot het oude landgoed Heimerstein, waar de Utrechtse Heuvelrug omstreeks het midden van de negentiende eeuw over een flinke oppervlakte werd herbebost.
In de twintigste eeuw verdween het zuidwestelijk deel van het plateau door een diepe ontgronding. Aldaar wordt het plateau tegenwoordig ook begrensd door een zeer *steile helling. Het ongeveer 1300 meter lange en 500 meter brede wandelgebied wordt aan de noordzijde gemarkeerd door de weg Rhenen-Wageningen, waar streekbussen die beide stadjes aandoen enkele haltes bedienen. Bij de westrand van het plateau ligt het spoorwegstation van Rhenen in een gegraven-ravijn.
De natuurlijke ontwikkeling
Een expansieve ijstong creëerde een plateau
De Grebbeberg is onderdeel van de langste stuwwal die een zich uitbreidende landijstong zo’n 150.000 jaar geleden in het gebied van de provincie Utrecht vormde. De ijslob bouwde de stuwwal met de (rivier)afzettingen die ze in het gebied van de huidige Gelderse Vallei wegschoof. Hierbij werden de afzettingen scholsgewijs opgestuwd. Aldus ontstonden bundels ribbels.
Het huidige oppervlak van stuwwallen manifesteert zich echter op veel plaatsen als plateaus en terrassen. Daarbij varieert het niveau waarop de bovenzijde ervan is gelegen plaatselijk slechts weinig. Wel wisselen nagenoeg vlakke terreinen dan vaak af met enkele lage welvingen. Op het plateau bij het uiteinde van de Utrechtse Heuvelrug is dat ook het geval. In het wandelgebied zijn de Heimen- en Grebbeberg ongetwijfeld mede dankzij de aanwezigheid van zulke welvingen als afzonderlijke hoogten onderscheiden. Die culminaties reiken tot ongeveer 47 meter boven N.A.P.
De plateaus en terrassen ontstonden waarschijnlijk doordat de ijstongen die de stuwwallen vormden deze later ook (grotendeels) overdekten en egaliseerden. Daarbij zullen de koppen van evenwijdige stuwwalribbels zijn weggeschaafd. Mogelijk gebeurde dit laagsgewijs boven de horizontale splijtvlakken die zullen zijn ontstaan wanneer de mate waarin het zijdelings expanderende ijs tegendruk ondervond, boven bepaalde niveaus sterk verminderde.
Grote rivieren ondermijnden het plateau
Het stuwwalplateau waarop het wandelgebied is gelegen eindigt aan de zuid- en zuidoostkant abrupt met een steile helling. Verantwoordelijk hiervoor waren de voorlopers van onze grote rivieren die de stuwwallen sinds het verdwijnen van de ijskap her en der ondermijnden en doorbraken.
Bij Wageningen zou daardoor de hoefijzervormige rug die het zuidelijkste deel van de Gelderse Vallei omgaf worden getweeëndeeld. Aldus ontstond een verscheidene kilometers brede coupure. Stroomafwaarts daarvan werd de langste stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug tot voorbij Rhenen versmald. Het stuwwalplateau waarop het wandelgebied is gelegen was oorspronkelijk dus wat groter, waarbij het verder naar het zuiden, zuidoosten en oosten reikte.
Onder de later ter plekke van en bij de coupure gevormde rivierafzettingen zijn nog “fundamenten” van het verdwenen stuwwalgedeelte aangetroffen. Onbekend bleef hoe hoog het door de grote rivieren opgeruimde stuwwalgedeelte was. Het feit dat de grote rivieren het zuidelijkste deel van de hoefijzervormige stuwwalboog niet omzeilden maar wegsneden vormt echter een aanwijzing dat hij niet zo hoog (en breed) is geweest. De invloed van smeltwater en wind tijdens de verdwijning van het ijs heeft smeltwater het land, grind en lemig materiaal van de vrijkomende ondergrond meegenomen en elders weer afgezet.
Afhankelijk van de ruimte die het verdwijnende ijs bood werd het dan slechts locaal of in zones afgezet, dan wel over grotere aaneengesloten oppervlakten uitgespreid. Locale of in smalle zones gevormde opeenhopingen van door het smeltwater neergelegde materiaal bleven bij de verdwijning van het ijs respectievelijk als heuvels en ruggen achter. Dergelijke smeltwaterhoogten zijn echter (nog) niet in de omgeving van Rhenen aangetroffen.
Wel vinden we er nog restanten van de smeltwaterwaaiers die in het (meestentijds) landijsvrij gebleven gebied aan de zuidwestkant van de stuwwal werden gevormd. Het zijn overblijfselen van een bredere en langere gordel met zulke vormingen, die later plaatselijk door de grote rivieren zou worden ondergraven en onderlangs de Grebbeberg zelfs geheel werd opgeruimd.
Bij het wandelgebied worden dus geen smeltwaterwaaiers aangetroffen. Aan de noordoostkant rijst de langste Utrechtse stuwwal op uit zandige, terrasachtige afzettingen waarvan de steile flank aan de buitenzijde soms door smalle lage ruggen wordt gemarkeerd en geaccentueerd.
Dergelijke min of meer gekraagde terrassen zijn vooral bekend van Overijssel, maar ook langs de oostrand van de Utrechtse Heuvelrug te vinden. Benoorden Rhenen zijn ze echter niet zo duidelijk herkenbaar. Een deel van de terraslichamen bestaat uit de eerder genoemde ijssmeltwaterafzettingen van het Saalien.
Voor het overige zijn de terrassen echter jongere vormingen uit de pas tienduizend jaar geleden geëindigde laatste koude tijd van het geologisch verleden, die tegenwoordig Weichselien genoemd wordt.
Scandinavisch landijs wist ons land en het oostelijk aangrenzend deel van Duitsland toen niet meer te bereiken. Anders dan in Denemarken en een deel van Noord Duitsland zou het Scandinavisch landijs tijdens het Weichselien in onze omgeving dus niet opnieuw stuwwallen vormen. Dit betekende echter ook dat het de stuwwallen- en smeltwatervormingen uit het Saalien onverlet liet. Dergelijke situaties zijn mondiaal gezien zeldzaam.
In tegenstelling tot het landijs zou smeltwater tijdens het Weichselien nog wel weer een belangrijke rol spelen. Het smeltwater was nu echter vooral van sneeuw(opeenhopingen) afkomstig. Met name bij de vorming van de her en de in het stuwwallenlandschap voorkomende dalletjes, moet het een belangrijke rol hebben gespeeld. Dit was met name het geval als de ondiepe ondergrond even beneden het maaiveld permanent bevroren was en (dooi of regen)water niet diep in de bodem kon wegzakken. De grond boven het ijs raakte dan vaak zo doordrenkt, dat ze instabiel werd en spontaan naar beneden ging glijden. Bovendien kon het water de grond boven het bodemijs gemakkelijk helling afwaarts spoelen.
In een groot deel van het wandelgebied was het smeltwater geomorfologisch niet erg actief. Bij de steile zuid- en zuidoostflanken van het stuwwalplateau vormde het echter enkele korte kloofachtige dalletjes en diepe geulen. Van de dalletjes loopt het als de Zwitserse Vallei bekende grootste evenwijdig aan de Grebbeweg oostwaarts. Dit dalletje vertoont een aantal min of meer bijzondere kenmerken. Zo werden in de flanken ervan enkele zeer diepe geulen gevormd. Verder vertoont de zuidflank van het dalletje enkele nisvormige uithollingen.
Zulke geofenomenen ontstonden doorgaans waar zich sneeuw ophoopte. Bij dooi kwam er dan soms zoveel (de bodem doordrenkend) smeltwater tegelijk vrij dat losse grond er vaker weggleed en sterker werd geërodeerd. Opmerkelijk is verder dat de Zwitserse Vallei al direct als een kloof begint. Ook het begin van het dalletje lijkt daardoor een sneeuwnis. Nog meer zal de Zwitserse Vallei fascineren doordat haar bodem op een plek waar ze zich tijdelijk verbreedt een markant rond heuveltje omgeeft.
Tenslotte is het ook uiterst merkwaardig dat de bodem van de vallei niet overal in de richting van haar monding daalt maar even daarvoor weer over een korte afstand stijgt. Behalve smeltwater heeft in het Weichselien ook de wind de geomorfologische gesteldheid van het stuwwallenlandschap nogal beïnvloed. Dit kon het geval zijn wanneer de bodem kaal, droog, grindarm en niet door ijs aaneen gekit of met sneeuw bedekt was.
Evenals het ijssmeltwater spreidde de wind het door hem meegenomen, overwegend zandige materiaal soms over grote aaneengesloten oppervlakten als een mantel over oudere afzettingen uit, terwijl het ook kleine heuvels en ruggen vormde. Aldus moet met name een belangrijk deel van de laag gelegen terrassen zijn huidig aanzien hebben gekregen. Het zal duidelijk zijn dat in de windvormingen nauwelijks grof grind voorkomt.
In het voorgaande zagen we dat de wind zand vaak als een min of meer geplooide mantel over andere afzettingen uitspreidde. Aldus ontstane windvormingen worden daarom dekzanden genoemd. Het oppervlak van dekzanden vertoont vooral op plaatsen waar zij relatief hoog zijn gelegen soms markant reliëf. Dit manifesteert zich veelal in de vorm van kleine heuvels of ruggen. Er zijn sterke aanwijzingen dat dit reliëf tegen het eind van de laatste ijstijd ontstond. Dit hield waarschijnlijk verband met het toen verdwijnen van de permanent bevroren ondergrond. Zand kon dan tot grotere diepten gaan uitdrogen, terwijl het niet meer door ijsdeeltjes werd vastgehouden. In en bij het wandelgebied is voornamelijk slechts op de westflank van het stuwwalplateau wat dekzand aangetroffen. Het oppervlak ervan vertoont er ook enkele kleine ruggen.
De invloed van de mens
Een middeleeuws aardwerk
Bovenop het stuwwalplateau ligt vlakbij het zuidzuidoostelijk deel van de steile erosiewand een sikkelvormige bundel, door enkele kommen onderbroken, geulachtige laagten en wallen. Deze bundel omsluit een vrijwel vlak terrein, dat overigens wordt begrensd door de steile helling waar nog weer een smal omwald terrasje is te onderscheiden.
Het merkwaardige vormsysteem is al in 1839 nauwkeurig beschreven door L.J.F. Janssen die toen conservator was van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Van de bovenop het stuwwalplateau gelegen walsystemen is het binnenste het meest markant en meer dan manshoog. Het bestaat uit enkele in elkaars verlengde gelegen afzonderlijke ruggen die door een laag gelegen wandelpad van elkaar zijn gescheiden. De hoge ruggen zijn waar ze door de paden worden gekruist enigszins aangegraven. Hierdoor werd zichtbaar dat de ruggen uit nogal heterogeen, van de stuwwal afkomstig materiaal bestaan en dit bij het aardoppervlak een donkere kleur kreeg.
Het laatste is zelfs tot een zodanige diepte het geval dat de rug al eeuwenoud moet zijn. Archeologen beschouwden het merkwaardige geosysteem als een middeleeuwse (halve) ringwalburcht, min of meer vergelijkbaar met de Schuilenborg bij Almelo, Huneborg bij Volthe, Dunc bij Heveadorp, Huneschans bij Uddel en Burgh bij Haamstede. Pas eind 2001 is er enig onderzoek naar de ouderdom van het wal- en geulsysteem gedaan. Daarbij werd geconcludeerd dat het veel ouder moet zijn dan werd gedacht en gefaseerd is verbouwd. Waarschijnlijk hebben we van doen met een in oorsprong 7de -eeuwse walburcht, die later nog enkele malen werd versterkt. Vanuit de basis moet het goed mogelijk geweest zijn het scheepvaartverkeer over de Rijn en landverkeer over de Grebbeberg te controleren.
De Grebbelinie
In Midden Nederland werd de Centrale of Gelderse Vallei geregeld bedreigd door overstromingswater van de Rijn. Als de Grebbedijk langs de rivier doorbrak kon het overstromingswater via het lage Utrechtse deel van de vallei helemaal naar Eemland stromen en zelfs Amersfoort blank komen te staan. Omdat Gelderland er geen belang bij had de Grebbedijk te verstevigen besloten de Staten van Utrecht in 1652 een slaperdijk aan te leggen. Westelijk van Veenendaal ging deze de Utrechtse Heuvelrug en Emminkhuizerberg verbinden, terwijl hij verder noordwaarts ongeveer langs de Gelderse grens kwam te liggen.
Militaire overwegingen speelden ook een rol bij de bouw van de waterkering. Al tussen 1582 en 1590 werd nagegaan of het mogelijk was Holland en het Sticht in de Centrale Vallei te beschermen tegen een aanval uit het oosten. Een uitvloeisel daarvan was de bouw van een schans in Woudenberg. In 1629 zou dit verdedigingswerk bij de komst van de Spaanse troepen snel worden verlaten. De enkele decennia later gerealiseerde slaperdijk vormde echter de aanzet voor omvangrijker verdedigingswerken die de Grebbelinie zouden gaan vormen. Een belangrijk onderdeel ervan was de Liniedijk die de slaperdijk met de Eemdijk bij Amersfoort verbond.
Door de aanleg van deze dijk wilde men de lage zone ten oosten van de Utrechtse Heuvelrug kunnen inunderen. Voor het inlaten van het inundatiewater werd oostelijk van de Grebbeberg een sluis gebouwd, ter bescherming waarvan later onderaan het stuwwalplateau een reeks bastions zou worden opgeworpen. Om het inundatiewater te beletten naar de Zuiderzee te stromen werden dwars op de dijken een aantal kaden gebouwd. Aldus ontstond een gesegmenteerde inundeerbare zone, die door versterkingen werd gemarkeerd.
De Grebbelinie is later aan de andere kant van de Rijn nog in zuidwestelijke richting verlengd. Militair was de linie geen succes. In de winter van 1794-‘95 kon ze de Fransen niet tegenhouden doordat het inundatiewater toen bevroor. De linie is nadien nog versterkt waarbij ze uiteindelijk uit elf compartimenten zou gaan bestaan.
Vlak voor de Tweede Wereldoorlog werd de linie aan de westkant nog versterkt met loopgraven en kazematten. In de meidagen van 1940 kon de Duitse opmars daardoor enigermate worden vertraagd. Als gevolg hiervan sneuvelden wel honderden militairen, waaraan bij de Grebbeweg een erebegraafplaats, monument en informatiecentrum herinneren. Na de Tweede Wereldoorlog ging de linie van de Dienst der Domeinen naar de provincie Utrecht. Deze droeg haar in 1975 echter weer over aan Staatsbosbeheer.
Vooral om cultuurhistorische redenen was namelijk besloten haar verder als reservaat in stand te houden. De linie wordt zo beheerd, dat markante onderdelen ervan goed zichtbaar blijven.
De invloed van grootgrondbezit
Een belangrijk deel van het stuwwalplateau waarop het wandelgebied is gelegen behoorde een tijdlang tot het waarschijnlijk in de 16de eeuw gestichte, nabijgelegen landgoed Heimerstein. Het huis van het landgoed kwam te Iiggen tegenover het einde van een verbinding die zich terplekke van het huidige Ouwehands Dierenpark van de hoofdweg over het stuwwalplateau afsplitste.
De vrijwel geheel behouden gebleven weg werd later Heimersteinse Laan gedoopt. Aan het begin van de 19de eeuw was het buiten eigendom van baron Von Knobelsdorf die zijn gronden op de Grebbe- en Laarsenberg deels liet herbebossen. Veel bos is lang als hakhout geëxploiteerd, wat nog aan de huidige begroeiing is te zien. Bij het oostelijk deel van de Heimersteinse Laan zou echter een beukenbos worden geplant. Bij het huis Heimerstein werd een park in landschapsstijl aangelegd.
In het midden van de 19de eeuw was er op Heimerstein al vrij veel bos. Dit bos omsIoot percelen die tot agrarisch cultuurland waren ontgonnen. Bovendien wisselde het af met enkele heiderestanten. Omstreeks 1900 was het bezuiden de Grebbeweg gelegen wandelgebied weer vrijwel overal bos. De hoofdontsluiting van het bos is een deels flauwbochtige laan die zich van de Grebbeweg afsplitst en het wandelgebied over een afstand van honderden meters in de lengterichting doorsnijdt.
In 1927 zou het buiten Heimerstein worden aangekocht door een ernaar genoemde maatschappij. Deze vestigde er een internaat, waarvoor ook nieuwbouw verrees. Het landhuis werd in de Tweede Wereldoorlog verwoest maar ongeveer vijf jaar daarna weer herbouwd. Uit de 19de eeuw dateren nog een paardenstal, oranjerie, koetshuis en melkhuisje. Door de uitbreiding van de bebouwing is van het park van Heimerstein niet zo veel meer over. In 1953 werd het wandelgebied verworven door de stichting Utrechts Landschap.
De grootschalige ontgronding
In de 20ste eeuw is het zuidwestelijk deel van het stuwwalplateau ten oosten van Rhenen over een vrij grote oppervlakte weggegraven. Dit gebeurde voornamelijk om enkele daar gelegen steenfabrieken van grondstoffen te voorzien. Het stuwwalgedeelte dat aan de delfstofwinning zou worden opgeofferd helde in zuidwestelijke richting. Een groot deel van het later ontgronde terrein was reeds omstreeks het midden van de 19de eeuw weer bos, terwijl het toen aan de noordwestkant als agrarisch cultuurland werd geëxploiteerd.
Tot in de 20ste eeuw zou er nog weinig veranderen. Wel was intussen aan de zuidrand van het terrein een steenfabriek verrezen die nog gezelschap zou krijgen van een andere. Vrijwel de gehele oppervlakte van het ontgronde terrein werd al in de eerste helft van de 20ste eeuw uitgegraven. Dit gebeurde in twee afzonderlijke groeves, waartussen een smalle strook ontbossing en afgraving nog bespaard bleef. Later zou een groot deel van het afgegraven terrein tot grotere diepte worden ontgrond. Daarbij verdween alsnog een stuk van de gespaarde strook.
Als gevolg van de diepe winning ontstond een flinke waterplas. Aan de noord- en oostrand van de groeve werden even steile hellingen gecreëerd als de grote rivieren vele duizenden jaren eerder aan de zuid- en zuidoostzijde van het stuwwalplateau hadden gevormd. Er zijn plannen de voormalige groeve voor een belangrijk deel te bebouwen met woningen.
En nu op Geopad
Degenen die al wandelend een representatief beeld van de Grebbeberg willen krijgen adviseren wij de er hierna beschreven route te volgen. Ze volgt grotendeels het traject van de er jaren geleden door het Utrechts Landschap uitgezette wandelroute. Die werd destijds gemarkeerd met witgekopte ronde paaltjes. Deze route leidt ons echter niet langs alle geomorfologische attracties. Een en ander noodzaakte ons een aantal alternatieve wandelmogelijkheden op te sporen en onder de aandacht te brengen. Die mogelijkheden zijn echter niet te herkennen aan markeringen. Men zou de route kunnen bewandelen vanuit het parkeerterrein bij de militaire erebegraafplaats.
Route 5,3 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.
Samenvatting
Het hooggelegen wandelgebied ligt even ten oosten van Rhenen ten zuiden van de Grebbeweg. De verreweg langste door Scandinavisch landijs opgeschoven stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug eindigt er met een plateau dat aan de zuid en zuidoostzijde door de grote rivieren werd ondergraven.
De oppervlakte van het plateau vertoont een drietal ongeveer 47 meter boven N.A.P. gelegen afzonderlijke culminaties, waarvan de Heimen- en Grebbeberg in het wandelgebied zijn gelegen.
Bij de steilste flanken van het plateau vormde smeltwater enkele korte kloofachtige dalletjes. Het grootste loopt evenwijdig aan de Grebbeweg oostwaarts. Dit dalletje onderscheidt zich door de aanwezigheid van enkele sneeuwnissen, een breed gedeelte met een markant rond heuveltje en een dalbodemzadel.
Bovenaan de klifachtige erosiewand werd een klein deel van het plateau in vroeghistorische tijd omgeven door een sikkelvormige bundel aarden wallen en droge grachten. Waarschijnlijk hebben we hier van doen met een in oorsprong vroegmiddeleeuwse walburcht die later nog één of meermalen werd versterkt.
Vrijwel het gehele wandelgebied behoorde lange tijd tot het landgoed Heimerstein, waarvan de eigenaren hun bezittingen op het stuwwalplateau reeds in het midden van de 19de eeuw grotendeels herbebost hadden. Omstreeks het begin van de 20ste eeuw was het wandelgebied al overal weer bos. Het bos werd geleidelijk ontsloten door lanen en paden. De hoofdontsluiting is een ten dele flauwbochtige linden en beukenlaan die bij de Grebbeweg begint en het bos verder oostwaarts in de lengterichting omsluit.
In 1953 werd het terrein van het wandelgebied verworven door het Utrechts Landschap. Aan de zuidwestkant is het stuwwalplateau in de20ste eeuw ten dele door een ontgronding verdwenen.
Een representatief beeld van de Grebbeberg verkregen wij bij het volgen van de er gedeeltelijk door het Utrechts Landschap gemarkeerde, circa vijf kilometer lange wandelroute.