Geo-Hotspot 087- de Thymse Berg

bijgewerkt 09-01-2022

Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher

Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.

Geo-Hotspot: de Thymse Berg bij Rhenen

waar de bosrijke Utrechtse Heuvelrug smal maar markant is en van alles laat zien

 

Deze wandelgids gaat over het bosrijke stuwwallenlandschap noordwestelijk van Rhenen.

De brochure is aflevering 087 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden. Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden.

Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en we dus op Geopad kunnen gaan. Het meest interessant zijn:

  • het markante asymmetrische dal van een oud cultuurlandschap,
  • een leemkuil,
  • enkele kommetjes en
  • een aantal grafheuvels.

De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.

Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.

Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar de Thymse Berg kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 087 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.

In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt een wandelroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel ‘Geopad’ genoemd.

De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’.

Om welk en wat voor gebied gaat het?
Het wandelterrein is het deel van de bosrijke Utrechtse Heuvelrug dat direct ten noordwesten van de oude stad Rhenen is gelegen. De langste door Scandinavisch landijs gevormde stuwwal van de heuvelrug is er tamelijk smal en aan de zuidwestzijde bij de stad Rhenen ondergraven door de grote rivieren.

Het stuwwaloppervlak toont zich overigens als een geleed plateau met min of meer dwarslaagten, waarin smeltwater valleien met dalletjes vormde. Op de westelijke flanken van het stuwwalplateau liggen een aantal grafheuvels, terwijl elders allerlei ander microreliëf voorkomt.

Een bekende attractie is de peervormige Leemkuil. Een groot deel van het gebied is bos, waarvan de ouderdom nogal uiteenloopt. Ook het netwerk wegen en paden is niet overal van hetzelfde karakter.

Vlakbij Rhenen wisselt het bos op de stuwwal af met agrarische grond. Op de zuidwestflank van de stuwwal liggen de vrij jonge buitens De Hught en De Tangh. Aan de kant van de Gelderse Vallei werden een voormalige groeve in de Thymse Berg en een daar buitenlangs gelegen strook bos verblijfrecreatieterrein.

De bosrijke stuwwal wordt zowel aan de kant van de Rijn als bij de Gelderse Vallei geflankeerd door smeltwaterafzettingen met een zacht glooiend oppervlak. Die zijn vrijwel geheel in gebruik als agrarisch cultuurland. Langs en door het gebied lopen enkele verharde wegen.

De natuurlijke ontwikkeling
De invloed van landijs
De Thymse Berg ligt op de Utrechtse Heuvelrug. Zo noemt men het in de provincie Utrecht gelegen deel van een hooggelegen natuurrijke zone, die van de Gooise kust tot voorbij Rhenen reikt. Kenmerkend voor de zone is de aanwezigheid van een enkele kilometers breed en plaatselijk tientallen meters hoog rugsysteem. Dat is overwegend met bos en heide begroeid, terwijl er ook vrij grote oppervlakten bebouwd raakten.

Evenals de hoogten van het aangrenzende Gooi dankt de Utrechtse Heuvelrug zijn ontstaan primair aan de Scandinavische landijsmassa's. Die breiden zich zo'n 150.000 jaar geleden over een groot deel van Nederland uit. Vanuit het gebied waar we nu de Gelderse of Centrale Vallei vinden schoven ze allerlei eerder door water (en wind) neergelegde afzettingen opzij.

Die sedimenten kruiden dan scholsgewijs tegen andere afzettingen omhoog. Zo ontstonden om de Centrale Vallei zogenaamde stuwwallen. In het noordelijke deel van de Utrechtse Heuvelrug stuwde het landijs de afzettingen op tot een aantal afzonderlijke kleinere hoogten.

Ten zuiden daarvan begint ongeveer op de lijn Den Dolder - Amersfoort een 34 kilometer lange stuwwal, die tot voorbij Rhenen reikt. Het is deze stuwwal waarop ook een deel van het wandelgebied ligt. In Rhenen en omgeving is de langste stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug vrij smal, maar wel markant. Daarbij toont hij zich als een banaanachtige flauwe boog, waarvan de holle zijde zich aan de kant van de Gelderse Vallei bevindt. De ligging van deze stuwwalboog weerspiegelt contouren van de ijslob die in het zuidelijke deel van de Gelderse Vallei doordrong.

Het oppervlak van de stuwwal vertoonde aanvankelijk bundels kleinere ruggen. Die lagen min of meer in elkaars verlengde en waren van elkaar gescheiden door pasachtige dwarslaagten. Het zich via de Gelderse Vallei uitbreidende landijs heeft de stuwwallen die het vormde ook tijdelijk overdekt. Hierbij werd het oppervlak ervan étagegewijs geëgaliseerd. De oorzaak hiervan was waarschijnlijk een laagsgewijze uitbreiding van zogenaamde landijstongen. Die uitbreiding was des te groter naarmate het ijs minder tegendruk van het voordien gevorrnde stuwwallichaam ondervond.

Door de glaciale egalisatieprocessen vertoont het oppervlak van de stuwwallen terrassen en plateaus. Dat bleek kenmerkend voor een belangrijk deel van deze glaciale ruggen. Gezien hun wijze van ontstaan zouden ze daarom schaafterrassen en -plateaus kunnen worden genoemd.

In het gebied van Rhenen en omgeving herinnert aan de glaciale egalisatieprocessen een aantal plateaus, die tot 47 à 51 meter boven N.A.P. reiken. Tussen de culminaties van de plateaus bevinden zich nog dwarslaagten, die als passen fungeren. De plateaus en dwarslaagten vormen samen een gelede rug.

De invloed van smeltwater
Scandinavisch landijs van de voorlaatste ijstijd, het Salien, stuwde oudere bodems van waar nu de Gelderse vallei ligt op tot de heuvelrug. Daarnaast hebben smeltwater en de wind een rol gespeeld bij de vormgeving van de stuwwallen van de rug. Smeltwater deed dit uiteraard bij de verdwijning van het landijs. In de laatste koude tijd, het Weichselien, dat 10.000 jaar geleden eindigde, werden soms ook dikke pakketten sneeuwijs gevormd.

Het ijssmeltwater vergrootte de (dwars)laagten van het stuwwalreliëf tot valleien. Vooral in de laatste ijstijd speelde het sneeuwsmeltwater een belangrijke rol bij de (verdere) vorming van kleinere dalen. De vallei- en dalvorming was slechts goed mogelijk wanneer begroeiing (vrijwel) ontbrak en bodemijs water belette snel diep in de ondergrond weg te zakken. Onder de huidige omstandigheden is alleen op steile hellingen zonder begroeiing sprake van watererosie. Evenals een aantal andere natuurlijke passen van de Utrechtse Heuvelrug waren die bij het wandelgebied dwarslaagten van de stuwwal. Die werden door ijssmeltwater zodanig uitgediept dat ze meer op een dal gingen lijken. In en bij het wandelgebied vormde het smeltwater slechts enkele (vrij) korte dalletjes.

Het meest markant is nog het enigszins bochtige dalletje dat het natuurrijke oude cultuurlandschap bij de bebouwde kom van Rhenen doorsnijdt. Het loopt ongeveer in zuidzuidwestelijke richting naar de Rijnuiterwaarden. De oostelijke flanken van het smeltwaterdalletje zijn het steilst. Een dergelijke asymmetrie zien we vaker bij dalgedeelten die een (vrijwel) meridionale koers varen. In veel gevallen houdt dit verband met de omstandigheid dat de westelijke dalflanken sneller door wind en (smelt)water werden verlaagd en afgevlakt dan de oostelijke.

Westelijke winden voerden namelijk de meeste sneeuw aan en die hoopte zich daardoor vooral in de luwte van de westelijke dalflanken op. Als gevolg hiervan kwam er meer smeltwater vrij dat de bodem kon eroderen of doordrenkend destabiliseren. Een opvallende asymmetrie nemen we ook vaak waar bij dalgedeelten, die west- of oostwaarts lopen. Hiervan zijn de relatief koele en vochtige zuidelijke flanken het sterkst afgevlakt.

Ongetwijfeld houdt dit verband met de omstandigheid dat er bij kwakkelweer meer sneeuw bleef liggen en dientengevolge soms veel smeltwater tegelijk vrijkwam.

Op stuwwallen als die van de Utrechtse Heuvelrug komt ook allerlei natuurlijk lijkend microreliëf voor dat door smeltwater kan zijn ontstaan. Het meest tot de verbeelding spreken de (reeksen) kommetjes die op sommige bolle hellinggedeelten te zien zijn.

Van enkele kuilen mag overigens worden aangenomen dat ze door grindwinning ontstonden. Grindkuilen zijn doorgaans vrij grillig van vorm en vaak ook omgeven door storthopen van overgebleven bodemmateriaal.

Gezien de ligging van de geschetste geofenomenen op bolle stuwwaloppervlakken is het aannemelijk dat hun ontstaan verband hield met de rek die het ijs er ondervond. Dit wordt begrijpelijk als we ons realiseren dat die rek leidde tot het ontstaan van spleten. Bij het afsmelten van het ijs verwijdden deze zich tot kloven. Smeltwater dat in de kloven stortte kan dan zo de ondergrond hebben uitgekolkt. Smeltwater was waarschijnlijk ook verantwoordelijk voor het ontstaan van enkele van de geultjes die hier en daar in de stuwwalflanken worden aangetroffen.

Bovenaan de noordoostflank van het middelste plateau verdienen de leemkuil en omgeving speciale aandacht. De leemkuil is een vrij grote peerachtige terreindepressie met een kleine waterplas. Aan de zuidoostzijde zijn de flanken van de grote kuil vrij onregelmatig van vorm. Bovendien markeert een terrasje de plas onderin de kuil. Noordwestwaarts versmalt de kuil zich tot een geul die snel ondieper wordt en abrupt eindigt. De zuidwestelijke flank van de geul toont ons enkele nisvormige uithollingen.

Een terreindepressie van het stuwwallenlandschap wordt leemkuil genoemd als er kleiig bodemmateriaal werd uitgehaald. Het kan ook zijn dat men denkt of dacht dat dit gebeurde vanwege de samenstelling van de ondergrond. Grote kuilen kunnen op de stuwwallen echter ook ontstaan zijn als het er van het landijs vallende smeltwater op een gemakkelijk te eroderen lemige ondergrond terechtkwam. De kuilen kregen dan in eerste instantie een ronde, ovale of trogachtige vorm.

In sommige van zulke kuilen is later echter ook naar leem gegraven. Deze werden dan wat grilliger van vorm. In de omgeving van de leemkuil komen kleine kommen en een aantal troggetjes voor. Zowel de langgerekte leemkuil als de troggetjes strekken zich in dezelfde richting uit als het stuwwal gedeelte waar ze voorkomen.

In het noorden van het wandelgebied is een aantal kommetjes bij de trimbaan goed zichtbaar vanaf de paden. Het smeltwater spreidde het overwegend grofzandige en grindrijke materiaal dat het meenam voor een belangrijk deel onderaan de buitenflanken van de stuwwallen over de ondergrond uit. Zo ontstonden vanuit de dalmondingen lage welvingen van grindrijke afzettingen met waaierachtige contouren. Voor zover deze door ijssmeltwater werden gedeponeerd worden ze sandur (of sandr) genoemd. Een Nederlandse term hiervoor zou kunnen zijn (ijs)smeltwaterwaaiers.

Bij de Rijn werd de gordel ijssmeltwaterwaaiers tot een hoogte van 11 à 15 meter boven N.A.P. door de grote rivieren versmald. Als gevolg hiervan eindigt het oppervlak ervan op dat niveau nu met een metershoge steile flank.

Aan de binnenkant van het stuwwalgedeelte kwam het grove materiaal dat het smeltwater via de dalen afvoerde terecht in het zuidelijke tongbekken van de Gelderse Vallei. Het glooiend oppervlak van de afzettingen die op deze wijze ontstonden is aanmerkelijk minder steil dan dat van de noordoostelijke stuwwalflanken. Enkele weggedeelten lopen er echter door een geul met dichtbegroeide steile flanken. Dergelijke holle wegen zijn soms door een natuurlijke geul aangelegd, terwijl andere werden ingegraven of door erosie dieper kwamen te liggen. Holle wegen vinden we vooral in gebieden met steile hellingen. In Nederland zijn ze buiten Zuid Limburg dan ook zeldzaam.

In enkele droge fasen van de laatste ijstijd heeft de wind plaatselijk fijn zand over de stuwwallen en smeltwaterafzettingen van de Utrechtse Heuvelrug uitgespreid. In het wandelgebied was dit echter niet of nauwelijks het geval.

De invloed van de mens
De invloed van boerengemeenschappen
Op de Utrechtse Heuvelrug is de mens al vele tienduizenden jaren actief geweest. Van deze activiteit getuigen tienduizenden, ja zelfs enkele honderdduizenden jaren oude (vuur)stenen werktuigen, die in Leersum en in de groeven bij Veenendaal en Rhenen werden ontdekt. En verder onder meer talrijke grafheuvels, die over vrijwel de gehele lengte van de heuvelrug worden aangetroffen.

Tussen Driebergen en Rhenen liggen ze vooral op de zuid(west)elijke flanken van de grote rug. Sommige grafheuvels zouden pas betrekkelijk kortgeleden worden ontdekt. Zo werden er bij Elst in 1970 en 1971 nog een aantal gevonden. Ze stammen uit het eind van de Nieuwe Steentijd en de Bronstijd. Veel grafheuvels zijn inmiddels gerestaureerd. In het kader hiervan werden ze ontdaan van bomen en struiken, omdat de wortels ervan het bodemarchief kunnen aantasten.

Een ander resultaat van de menselijke activiteiten uit het verdere verleden vormen de met name bij Elst en Remmerden aangetroffen relicten van complexen omwalde prehistorische akkertjes. Zulke complexen worden gewoonlijk celtic fields genoemd. Een weinig gebruikte, Nederlandse naam voor celtic fields is raatakkers. De netwerken walletjes tussen de afzonderlijke akkertjes doen namelijk denken aan een honingraat. Celtic fields zijn tot op heden vrijwel alleen ten noorden van de grote rivieren aangetroffen. Buiten de Utrechtse Heuvelrug liggen ze onder andere bij het Drentse Zeijen en Rolde, Overijsselse Holten en de Veluwse dorpen Schaveren, Vaassen, Bennekom en Meulunteren.

Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd geleidelijk bijna geheel ontbost. Vele eeuwen lang werd de heuvelrug overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen toen domineren wat ook in en bij het wandelgebied het geval was. Hoewel de natuurlijke bosvegetaties al lang geleden vrijwel overal verdwenen zouden de droge zandgronden van de stuwwal de afgelopen eeuwen over het algemeen niet of pas vrij kortgeleden tot agrarisch cultuurland worden ontgonnen.

In verband hiermee vestigden de boeren zich in pre- en vroeg-historische tijd bij voorkeur in gebieden waar als grasland te gebruiken vochtige grond dichtbij voor akkerbouw geschikt droger land lag. Zulke situaties werden bijvoorbeeld onderlangs de Utrechtse Heuvelrug aangetroffen. Aan beide zijden van de stuwwal is daarom al (vele) eeuwen geleden een zone ontgonnen.

Zoals gebruikelijk werden de boerderijen daarbij tussen het akkerland en de belangrijkste weidegronden worden gebouwd. Zo ontstonden enkele buurtschappen. Door de invloed van de mens verdwenen de natuurlijke bosvegetaties grotendeels al lang geleden. De droge zandgronden van de stuwwal werden de afgelopen eeuwen in het algemeen niet of pas betrekkelijk kortgeleden ontgonnen tot agrarisch cultuurland. Behalve met hun reliëfrijkdom en betrekkelijk geringe natuurlijke vruchtbaarheid, hield dit ook verband met andere omstandigheden.

Zolang nog geen kunstmest werd gebruikt, was het op de zandgronden namelijk nodig grote oppervlakten onontgonnen te laten. Zo kon de vruchtbaarheid van de bestaande akkers op peil worden gehouden en verbeterd. Daarom liet men schapen of ander vee op het onontgonnen land grazen en voor de mestopbrengst in zogenaamde potstallen overnachten. Verder werden er op de ’woeste gronden’ plaggen gestoken en al dan niet verteerde plantenresten verzameld. Het deels organische materiaal werd gebruikt om de mest van de potstal te bedekken en aan te vullen.

Behalve als graasgronden en voor het op peil houden van de bodemvruchtbaarheid hadden de woeste gronden ook een andere functie. Er kon daar namelijk hout vandaan worden gehaald. De begroeiing van de onontgonnen gronden werd dan ook steeds armelijker. Daardoor maakten de nog aanwezige natuurlijke loofbossen steeds meer plaats voor heidevegetaties. Veel later zouden de heidevelden weer voor een deel worden (her)bebost. Verder werden na de uitvinding van de kunstmest daarvoor geschikte terreinen ook als akker- of grasland in gebruik genomen.

De invloed van grootgrondbezitters
Halverwege de negentiende eeuw waren zowel terreinen bij de weg naar Utrecht als het noordoostelijk deel van de Lijster Eng weer bebost. Met name op de Lijster Eng zou later echter opnieuw veel bos verdwijnen. Omstreeks 1900 was daardoor toch nog een groot deel van het gebied heide of cultuurland. Intussen vond overigens ook geregeld herbebossing plaats.

Hierbij speelde de gemeente Rhenen de hoofdrol. Zij was onder meer verantwoordelijk voor de aanplant van de zogenaamde Stadssparren. In het begin van de 20ste eeuw waren een gebied,  zuidwestelijk van de Roghairsparrenweg en een strook ter weerszijden van de Rhenense Laan al weer beplant. Het ertussen gelegen deel van de heide raakte op natuurlijke wijze begroeid met bos.

Op de zuidwestflank van de stuwwal liggen tussen Remmerden en Rhenen enkele weinig opvallende jonge landgoederen. Van deze werd De Hught in 1935 gesticht deer G.C.D. d'Aumale, baron van Hardenbroek. Er staat een groot, in traditionalistische stijl gebouwd huis met ver uitstekende dakpartij en een overbouwde ingangspartij met vier zuilen. Mien Ruys ontwierp destijds de bij het huis behorende tuin, die een in deze omgeving thuishorende beplanting kreeg.

Oostelijk van de Hught stichtte de huisarts William Waller in 1927 het buiten De Tangh. Samen met een architect van de Amsterdamse School ontwierp hij zijn eigen landhuis, dat in zogenaamde Kaapse stijl werd gebouwd. Het L-vormige witte huis kreeg enkele door zuilen geschraagde balkons. De bij het huis behorende tuin is in 1928 door H.A.C. Poortman ontworpen. Achter het huis wordt een tuingedeelte omgeven door een muur, voor de bouw waarvan 17de-eeuwse kloostermoppen werden gebruikt. Het 16,5 ha grote buiten wordt thans door nazaten van de huisarts bewoond.

Oude wegverbindingen
Langs de randen van de Utrechtse Heuvelrug lopen enkele oude interlokale wegen. Aan de oostkant zijn dat de Oude en Nieuwe Veenendaalseweg. Eerstgenoemde toont zich in de bebouwde kom van Rhenen over enkele honderden meters afstand als een smalle geul met dichtbegroeide steile flanken. Bijna een kilometer benoorden de kern van Rhenen verenigen de Oude en Nieuwe Veenendaalseweg zich tot een verbinding, die bekend zou worden als de Oude Veense Grindweg.

Buiten Rhenen loopt deze weg over grote lengte vrijwel onderlangs de steile noordoostelijke flanken van de stuwwal. Daarbij wordt hij op enkele honderden meters afstand begeleid door de eeuwenoude Cuneraweg. Deze verbinding scheidt de glooiingen van de smeltwaterwaaiers onderaan de Utrechtse Heuvelrug van het vlakkere land in de Gelderse Vallei. Langs de Cuneraweg verrees veel voornamelijk agrarische bebouwing. Een deel ervan is bekend als de buurtschap Dikkenberg.

Tegen het eind van de vorige eeuw is de Cuneraweg uitgebouwd tot een belangrijke verkeersverbinding. Als zodanig werd hij onderdeel van de provinciale weg N 233. Bij de Rijnuiterwaarden is de Utrechtse Straatweg een oude verbinding. Tegenwoordig is deze weg ook bekend als de N 225. Bij de Leemkuil komen enkele oude verbindingen van lokale betekenis bij elkaar. Van deze loopt de Reumersweg via de bossen op de Lijster Eng en het cultuurland van de Vijverberg naar de Nieuwe Veenendaalse Weg.

Ook twee andere verbindingen doen de Leemkuil aan. Een ervan loopt westelijk van de kuil naar de Utrechtse Straatweg. In de bossen is deze verbinding tegenwoordig bekend als de Raghairsparrenweg, terwijl hij buiten de bossen werd vervangen door de kaarsrechte verharde Autoweg. Door de aanleg van de eveneens kaarsrechte Rhenense Laan kreeg de omgeving van De Leemkuil ook al lang geleden een verbinding met de hoger gelegen delen van het Remmersteinse Bos.

De Rhenense laan passeert zowel twee plateaukruinen als twee valleien. Van de beide valleien is die aan de rand van het Remmersteinse Bos verreweg het diepst. Deze vallei is onderdeel van een dwarslaagte die als stuwwalpas fungeert. Door deze laagte loopt de oude Remmerdense Laan. Langs de Leemkuil loopt t tegenwoordig ook een enigszins bochtige verharde weg die het bosrijke wandelgebied diagonaal snijdt.

En nu op Geopad
Wie al wandelend een representatief beeld wil krijgen van het hooggelegen bosrijke gebied noordwestelijk van Rhenen adviseren we de hierna beschreven en deels gemarkeerde route te volgen. We beschrijven de route vanaf de bushalte Platanenlaan.

Door de wandeling leren we de hooggelegen noordwestelijke omgeving van Rhenen kennen als een grotendeels beboste, plateauachtige rug met enkele dalletjes. Vlakbij Rhenen biedt de aanwezigheid van cultuurland de mogelijkheid enkele vrij reliëfrijke terreingedeelten te overzien. Interessant zijn een asymmetrisch dal en in de bossen de Leemkuil, lokaal voorkomende kommetjes en enkele grafheuvels.

Route 5,3 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.

Samenvatting
Het wandelgebied ligt direct ten noordwesten van Rhenen op een relatief smal maar markant deel van de Utrechtse Heuvelrug. Dat markeert als een banaan het meest zuidwestelijk deel van de Gelderse Vallei. De kern van het gebied wordt gevormd door de langste stuwwal die Scandinavisch landijs zo'n 100.000 jaar geleden achterliet op het grondgebied van de provincie Utrecht.

In het wandelgebied is deze stuwwal te zien als een gelede plateauachtige rug waarvan de hoogste delen tot circa 47 meter boven N.A.P. reiken. Daarbij worden de kruinen van de rug van elkaar gescheiden door dwarslaagten. Die werden door smeltwater van het ijs vergroot tot valleien.

In de pas 10.000 jaar achter ons liggende laatste ijstijd heeft smeltwater ook een rol gespeeld bij het ontstaan en de verandering van oppervlaktevormen. Het smeltwater was toen echter afkomstig van de sneeuw(ijs)bedekking en niet van landijs. Bovendien kon dit water vrijwel alleen een geomorfologische rol spelen als een permanent bevroren ondergrond het belette diep in de grond weg te zakken. De bodem werd dan door het smeltwater zowel gedestabiliseerd als geërodeerd. Als gevolg hiervan kregen de dalletjes hun huidige vorm.

Smeltwater was hoogstwaarschijnlijk ook verantwoordelijk voor de kleine kommen en troggen die op sommige bolle stuwwalgedeelten voorkomen. Een geval apart is de als een snel dieper wordende geul ‘beginnende’ peervormige Leemkuil.

Het smeltwater spreidde het zand en grind dat het meenarn vanuit de dalmondingen zodanig uit dat waaiervormige afzettingen ontstonden. Die afzettingen zijn aan de zuidwestzijde van de stuwwal ten dele door de grote rivieren opgeruimd.

Aan de prehistorische mens herinneren met name de diverse grafheuvels die op de zuidwestelijke stuwwalflanken zijn te vinden. Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd geleidelijk vrijwel geheel ontbost en vele eeuwen overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen toen domineren. De glooiingen van de ijssmeltwaterafzettingen zouden echter ten dele al (vele) eeuwen geleden worden ontgonnen tot akkerland.

Langs de randen de Utrechtse Heuvelrug lopen enkele oude interlokale wegen, waarbij agrarische bebouwing kwam te staan. Bij de Leemkuil komen enkele oude verbindingen van meer lokale betekenis bij elkaar.

Omstreeks 1900 was nog een groot deel van het gebied heide of cultuurland. Intussen vond ook geregeld herbebossing plaats. Hierbij speelde de gemeente Rhenen de hoofdrol. Deze was onder meer verantwoordelijk voor de aanplant van de zogenaamde Stadssparren.

Op de zuidwestflank van de heuvelrug liggen de tijdens het Interbellum gestichte 20ste-eeuwse buitens De Hught en De Tangh.