bijgewerkt 09-01-2022
Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher
Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.
Geo-Hotspot: het Remmersteinse Bos bij Rhenen
waar een klein maar vrij hoog stuwwalplateau ons vooral boeit door zijn microreliëf en lanen
Deze wandelgids brengt je naar het op een stuwwalplateau gelegen Remmersteinse Bos.
De brochure is aflevering 086 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden. Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden.
Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en we dus op Geopad kunnen gaan. Het meest interessant zijn:
- de steilere stuwwalflanken,
- een markant dalletje,
- het microreliëf en
- enkele oude lanen.
De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.
Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.
Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar het Remmersteinse Bos kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 085 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.
In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna worden nog twee wandelroutes beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel Geopad genoemd.
De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’.
Om welk en wat voor gebied gaat het?
Het wandelgebied is een deel van de bosrijke Utrechtse Heuvelrug dat ongeveer drie kilometer van de oude stad Rhenen is gelegen. De langste door Scandinavisch landijs gevormde stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug toont zich grotendeels als een vrij hoog plateau, waarvan een welving tot ruim 51 meter boven N.A.P. reikt.
Aan de zuid-zuidoostkant scheidt een vrij diepe vallei het plateau van andere stuwwalkruinen. Zowel deze vallei als enkele dalletjes aan de noordkant van het plateau zijn door smeltwater geaccentueerde laagten van de stuwwal. Bovenaan de westelijke flanken van het plateau liggen enkele grafheuvels, terwijl elders lokaal allerlei ander microreliëf voorkomt. Het op de meeste plaatsen al vrij oude bosgebied is ontsloten door een netwerk van rechte of bochtige lanen en paden van sterk uiteenlopende lengte.
Op het oostelijke deel van het plateau, de Paasheuvel, wordt een rechthoekige lanenkruising geaccentueerd door een rond bergje met daaromheen een minirotonde. In de zuidoosthoek van het bosgebied staat bij de vallei een vroeg 20ste-eeuws landhuis. Aan de westzijde van het plateau werd een bosgedeelte ingericht als begraafplaats. Het op gestuwde afzettingen gelegen bosgebied wordt zowel bij het rivierengebied als langs de Gelderse Vallei geflankeerd door smeltwaterafzettingen met een zacht glooiend oppervlak. De grond is er overwegend agrarisch in gebruik.
De natuurlijke ontwikkeling
De invloed van landijs
Het Remmersteinse Bos ligt op de Utrechtse Heuvelrug. Zo noemt men het in de provincie Utrecht gelegen deel van een hooggelegen natuurrijke zone, die van de Gooise kust tot voorbij Rhenen reikt. Kenmerkend voor deze zone is de aanwezigheid van een enkele kilometers breed en plaatselijk tientallen meters hoog rugsysteem. Dat is overwegend met bos en heide is begroeid, terwijl er ook vrij grote oppervlakten bebouwd raakten.
Evenals de hoogten van het aangrenzende Gooi dankt de Utrechtse Heuvelrug zijn ontstaan primair aan de Scandinavische landijsmassa's. Die breiden zich zo'n 150.000 jaar geleden over een groot deel van Nederland uit. Vanuit het gebied waar we nu de Gelderse of Centrale Vallei vinden schoven ze allerlei eerder door water (en wind) neergelegde afzettingen opzij.
Die sedimenten kruiden dan scholsgewijs tegen andere afzettingen omhoog. Zo ontstonden om de Centrale Vallei zogenaamde stuwwallen. In het noordelijke deel van de Utrechtse Heuvelrug stuwde het landijs de afzettingen op tot een aantal afzonderlijke kleinere hoogten.
Ten zuiden daarvan begint ongeveer op de lijn Den Dolder - Amersfoort een 34 kilometer lange stuwwal, die tot voorbij Rhenen reikt. Het is deze stuwwal waarop ook een deel van het wandelgebied ligt. In Rhenen en omgeving is de langste stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug vrij smal, maar wel markant. Daarbij manifesteert hij zich als een banaanachtige flauwe boog, waarvan de holle zijde zich aan de kant van de Gelderse Vallei bevindt. De ligging van deze stuwwalboog weerspiegelt contouren van de ijslob die in het zuidelijke deel van de Gelderse Vallei doordrong.
Het oppervlak van de stuwwal vertoonde aanvankelijk bundels kleinere ruggen. Die lagen min of meer in elkaars verlengde en waren van elkaar gescheiden door pasachtige dwarslaagten. Het zich via de Gelderse Vallei uitbreidende landijs heeft de stuwwallen die het vormde ook tijdelijk overdekt. Hierbij werd het oppervlak ervan étagegewijs geëgaliseerd. De oorzaak hiervan was waarschijnlijk een laagsgewijze uitbreiding van zogenaamde landijstongen. Die uitbreiding was des te groter naarmate het ijs minder tegendruk van het voordien gevorrnde stuwwallichaam ondervond.
Door de glaciale egalisatieprocessen vertoont het oppervlak van de stuwwallen terrassen en plateaus. Dat bleek kenmerkend voor een belangrijk deel van deze glaciale ruggen. Gezien hun wijze van ontstaan zouden ze daarom schaafterrassen en -plateaus kunnen worden genoemd.
In het gebied van Rhenen en omgeving herinnert aan de glaciale egalisatieprocessen een aantal plateaus, die tot 47 à 51 meter boven N.A.P. reiken.
Het Remmersteinse Bos ligt goeddeels op zo’n plateau. Daarbij valt op dat de lengterichting ervan de as van de stuwwal vrijwel loodrecht snijdt. Aan de westkant wordt het plateau op ongeveer 33 meter boven N.A.P. geflankeerd door een klein terras. Tussen de kruinen van de plateaus bevinden zich min of meer dwarslaagten, die als passen fungeren. De plateaus en dwarslaagten vormen samen een gelede rug. Het Remmersteinse plateau wordt aan beide zijden door een pas van andere stuwwalkruinen gescheiden. De zuidelijke pas is verreweg het markantst en ligt ruim tien meter beneden de plateaukruin.
De invloed van smeltwater
Scandinavisch landijs van de voorlaatste ijstijd, het Salien, stuwde oudere bodems van waar nu de Gelderse vallei ligt op tot de heuvelrug. Daarnaast hebben smeltwater en de wind een rol gespeeld bij de vormgeving van de stuwwallen van de rug. Smeltwater deed dit uiteraard bij de verdwijning van het landijs. In de laatste koude tijd, het Weichselien, dat 10.000 jaar geleden eindigde, werden soms ook dikke pakketten sneeuwijs gevormd.
Het ijssmeltwater vergrootte de (dwars)laagten van het stuwwalreliëf tot valleien. Vooral in de laatste ijstijd speelde het sneeuwsmeltwater een belangrijke rol bij de (verdere) vorming van kleinere dalen. De vallei- en dalvorming was slechts goed mogelijk wanneer begroeiing (vrijwel) ontbrak en bodemijs water belette snel diep in de ondergrond weg te zakken. Onder de huidige omstandigheden is alleen op steile hellingen zonder begroeiing sprake van watererosie. Evenals een aantal andere natuurlijke passen van de Utrechtse Heuvelrug waren die bij het wandelgebied dwarslaagten van de stuwwal. Die werden door ijssmeltwater zodanig uitgediept dat ze meer op een dal gingen lijken.
Op stuwwallen als die van de Utrechtse Heuvelrug komt ook allerlei natuurlijk lijkend microreliëf voor dat door smeltwater kan zijn ontstaan. Het meest tot de verbeelding spreken de (reeksen) kommetjes die op sommige bolle hellinggedeelten te zien zijn.
Op kaart 2 wordt indicatief aangegeven waar ze in het wandelgebied zijn aangetroffen. Gezien de ligging van de geschetste geofenomenen op bolle stuwwaloppervlakken is het niet vreemd te veronderstellen dat hun ontstaan verband hield met de rek die het ijs er ondervond.
Dit wordt begrijpelijk als we ons realiseren dat die rek leidde tot het ontstaan van spleten en deze zich bij het afsmelten van het ijs verwijdden tot kloven. Smeltwater dat in de kloven stortte kan dan immers de ondergrond hebben uitgekolkt. Bovenaan de zuidflank van het Remmersteinse plateau verdienen enkele grotere kuilen speciale aandacht. Het zijn ovale schotels met een lemige bodem. Onderin de grootste bevindt zich een kleine ronde kom. Elders in de terreindepressie is lokaal wat (organisch) afval gestort.
Zuidelijk van de grootste kuil is een ondiepe geul te zien. Enkele tientallen meters ten oosten van de grootste kuil ligt een wat kleinere ovale terreindepressie en in de nabijheid daarvan een klein kommetje. Beide liggen verscholen in het bos.
Aan de noordkant van het wandelgebied zijn enkele kommetjes vanaf de paden goed te zien. Het smeltwater spreidde het overwegend grofzandige en grindrijke materiaal dat het via de dalen meenam voor een belangrijk deel onderaan de buitenflanken van de stuwwallen over de ondergrond uit. Op deze wijze ontstonden vanuit de dalmondingen lage welvingen van grindrijke afzettingen met waaierachtige contouren. Voor zover deze door ijssmeltwater werden gedeponeerd worden ze sandur (of sandr) genoemd. Een Nederlandse term hiervoor zou kunnen zijn (ijs)smeltwaterwaaiers.
Bij de Rijn werd de gordel ijssmeltwaterwaaiers tot een hoogte van 11 a 15 meter boven N.A.P. door de grote rivieren versmald. Als gevolg hiervan eindigt het oppervlak ervan op dat niveau nu met een metershoge steile flank.
Aan de oostelijke binnenkant van het stuwwalgedeelte kwam het grove materiaal dat het smeltwater via de dalen afvoerde terecht in het zuidelijke tongbekken van de Gelderse Vallei. Het glooiend oppervlak van de afzettingen die zo ontstonden is aanmerkelijk minder steil dan dat van de noordoostelijke stuwwalflanken.
In enkele koude, droge fasen van de laatste ijstijd heeft de wind plaatselijk (fijn) zand over de stuwwallen en smeltwaterafzettingen van de Utrechtse Heuvelrug uitgespreid. In het wandelgebied was dit echter niet of nauwelijks het geval.
De invloed van de mens
De invloed van boerengemeenschappen
Op de Utrechtse Heuvelrug is de mens al vele tienduizenden jaren actief geweest. Van deze activiteit getuigen tienduizenden, ja zelfs enkele honderdduizenden jaren oude (vuur)stenen werktuigen, die te Leersum en in de groeven bij Veenendaal en Rhenen werden ontdekt. En verder onder meer talrijke grafheuvels, die over vrijwel de gehele lengte van de heuvelrug worden aangetroffen.
Tussen Driebergen en Rhenen vinden we ze vooral op de zuid(west)elijke flanken van de grote rug. Sommige grafheuvels zijn pas betrekkelijk kortgeleden ontdekt. Zo werden er bij Elst in 1970 en 1971 nog een aantal gevonden. Ze stammen uit het eind van de Nieuwe Steentijd en de Bronstijd. Veel grafheuvels zijn inmiddels gerestaureerd. In het kader hiervan werden ze ontdaan van bomen en struiken, omdat de wortels ervan het bodemarchief kunnen aantasten.
Een ander resultaat van de menselijke activiteiten uit het verdere verleden vormen de onder meer bij Elst en Remmerden gevonden relicten van complexen omwalde prehistorische akkertjes. Die komen waarschijnlijk ook voor in het noordoostelijk deel van het wandelgebied. De prehistorische akkercomplexen dateren waarschijnlijk voornamelijk uit de laatste acht eeuwen voor onze jaartelling. Dat wil zeggen dat er veelal in de late bronstijd, ijzertijd en/of het begin van de Romeinse Tijd op geboerd werd. Sommige omwalde akkertjes kunnen echter wat jonger zijn. Vermoedelijk exploiteerde elke boerderij zo’n 25 omwalde akkertjes.
Omdat men meende dat de Kelten op het voormalige bouwland boerden werden de complexen omwalde akkertjes celtic fields genoemd. De Kelten hebben ze echter over het algemeen niet bewerkt. Een weinig gebruikte, Nederlandse naam voor celtic fields is raatakkers. De netwerken om de afzonderlijke akkertjes gelegen wallen doen namelijk aan honingraten denken. Celtic fields zijn tot op heden vrijwel alleen ten noorden van de grote rivieren aangetroffen. Buiten de Utrechtse Heuvelrug vindt men ze er onder andere bij het Drentse Zeijen en Rolde, Overijsselse Holten en de Veluwse dorpen Schaveren, Vaassen en Meulunteren.
De invloed van grootgrondbezitters
Onderaan de Utrechtse Heuvelrug zijn op diverse plaatsen restanten gevonden van een aantal middeleeuwse kastelen of versterkte huizen. Bij het wandelgebied waren dat die van het omgrachte kasteel Remmerstein. Volgens een 18de-eeuwse afbeelding was de burcht een rechthoekige woontoren met een zadeldak. Oud is nu nog een eind 18de-eeuwse ronde duiventoren.
Tot het landgoed van het voormalige kasteel Remmerstein behoort ook het westelijk ervan gelegen plateauachtige stuwwalgedeelte. Hier werd mogelijk al in de achttiende eeuw een bos met een overwegend rechthoekig stelsel van lanen aangelegd. Vier van die lanen ontmoeten elkaar bij een rond heuveltje waar omheen gelopen kan worden. In het midden van de 19de eeuw had het Remmersteinse Bos al vrijwel zijn huidige omvang. Veel percelen werden er gemarkeerd door aarden walletjes.
Omstreeks 1912 verrees op een zuidoostflank van het beboste stuwwalgedeelte het nog bestaande Huis Remmerstein. Het vertoont zowel kenmerken van de Engelse cottage- als Amsterdamse Schoolstijl. Daarbij vallen vooral de met een roedeverdeling verlevendigde raampartij op en de op verschillende hoogten beginnende rieten kap. Architect van dit boeiende geheel was S. de Clerq.
Bij het huis ligt een door D. F. Tersteeg ontworpen geometrische tuin met terrassen, bassins en pergola’s. Het huis is bereikbaar via een oprijlaan, waarvan de entree wordt gemarkeerd door een groot toegangshek. Bij het begin van de laan staan enkele dienstwoningen. Bijna een kilometer ten zuidoosten van de woontoren Remmerstein stond het kasteel Valkenburg, waarover slechts weinig bekend is. Uit een oude afbeelding blijkt dat tot het gebouwencomplex van Valkenburg onder meer een ronde toren behoorde.
Noordelijk van Remmerstein ligt het ten dele door een grootschalige ontgronding ‘in de diepte’ verdwenen landgoed Dikkenberg. Hier was eveneens al vrij vroeg sprake van herbebossing.
Tot laat in de 19de eeuw bleef er ook nog een flinke oppervlakte heide behouden.
En nu op Geopad
Wie al wandelend een representatief beeld van het Remmersteinse Bos en omgeving wil krijgen adviseren we het hierna beschreven tracé te lopen. Het volgt ten dele een geel markeerde route. In de grote voormalige groeve ten noorden van het gebied kan geparkeerd worden.
Door de wandeling krijgen we een goed beeld van het Remmersteinse plateau en het noordelijk aangrenzend stuwwalgedeelte. Daarbij valt op dat veel percelen door aarden walletjes worden gemarkeerd. Verder zien we onder meer twee grote ovale kuilen en enkele ronde bergjes.
Route 6,1 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.
Samenvatting
Afzettingen, weg- en opschuivend Scandinavisch landijs was zo n 150.000 jaar geleden primair verantwoordelijk voor het ontstaan van de Utrechtse Heuvelrug. Het vormde er enkele stuwwallen van sterk uiteenlopende lengte en hoogte. Als het ijs de stuwwal ook tijdelijk overdekte werden delen ervan vlak geschaafd. Er ontstonden dan plateaus en terrassen.
Het wandelgebied ligt op de verreweg langste en hoogste stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug. Die loopt van Amersfoort via Doorn naar Rhenen en eindigt abrupt enkele kilometers ten oosten van de laatstgenoemde plaats. In het wandelgebied toont de stuwwal zich voornamelijk als een plateau. Dat reikt tot ongeveer 51 meter boven N.A.P. en wordt aan de westkant wordt geflankeerd door een terras.
De lengteas van het plateau snijdt de hoofdrichting van de stuwwal vrijwel loodrecht. Het plateau ligt op de overgang van twee delen van de stuwwal: een wnw-ozo georiënteerd deel en het banaanachtige deel dat het meest zuidelijk deel markeert.
Smeltwater vergrootte de laagten van de stuwwal tot valleien. Bovendien vormde het een enkel markant dalletje. Verder was het waarschijnlijk verantwoordelijk voor het ontstaan van de lokaal voorkomende kommetjes en kleine geulen. Speciale aandacht verdient de aanwezigheid van enkele grotere ovale kuilen bovenaan de zuidelijke plateauflank.
Bovenaan de westflank van het plateau herinneren enkele grafheuvels aan de prehistorische mens.
In historische tijd waren de eigenaren van de landgoederen Remmerstein en Dikkenberg van grote invloed op de landschapsontwikkeling. Op Remmerstein stond onderaan de heuvelrug lange tijd een omgrachte woontoren.
De huidige bossen van het wandelgebied werden voor een belangrijk deel in de 18de of 19de eeuw aangelegd. Kenmerkend voor de oudere bossen van Remmerstein is de aanwezigheid van een overwegend rechthoekig lanenstelsel. Daar en ook elders op Remmerstein werden veel bospercelen gemarkeerd door aarden walletjes.
Aan de noordwestrand van het wandelgebied is in de tweede helft van de 20ste eeuw een groot deel van het landgoed Dikkenberg diep ontgrond. Aldus ontstond het imposante bekken Kwintelooijen, dat na de afgedwongen beëindiging van de afgraving werd ingericht als natuur- en recreatiegebied.
Aan de noordoostkant van het wandelgebied zijn de Oude Veense Grindweg en Cuneraweg oude interlokale verbindingen. Die lopen evenwijdig aan elkaar onderlangs de stuwwalflank en daarbij gelegen smeltwaterwaaiers. Bij de twee wegen kwam gaandeweg veel agrarische bebouwing te staan.