bijgewerkt 08-01-2022
Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher
Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.
Geo-Hotspot: de Remmerdense Heide bij Rhenen
Deze wandelgids gaat over het grotendeels op een stuwwalflank gelegen gebied van de Remmerdense Heide.
De brochure is aflevering 085 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden. Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden.
Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en we dus op Geopad kunnen gaan. Het meest interessant zijn:
- de steilere stuwwalflanken
- een markant dal en heideterreintje
- enkele grafheuvels
De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.
Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.
Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar de Remmerdense Heide kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 085 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.
In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna worden nog twee wandelroutes beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel ‘Geopad’ genoemd.
De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’.
Om welk en wat voor gebied gaat het?
Het beschreven gebied omvat behalve de Remmerdense Heide ook de daaraan grenzende Plantage Willem III. Eerstgenoemd gebied ligt op de door landijs opgestuwde en afgeschaafde afzettingen van de Utrechtse Heuvelrug, de Plantage Willem III grotendeels op de sedimenten die smeltwater zuidwestelijk daarvan deponeerde.
Zowel in de smeltwaterafzettingen als opgestuwde sedimenten was ook vorming van valleien en kleinere dalletjes mogelijk. IJs- en sneeuwsmeltwater waren verantwoordelijk voor hun ontstaan. Het gebied was in historische tijd eeuwenlang voornamelijk slechts begroeid met heide. Later werden de hogere gebiedsdelen echter grotendeels bebost en de lagergelegen gronden ontgonnen tot agrarisch cultuurland waar lange tijd hoofdzakelijk tabak zou worden geteeld.
De Remmerdense Heide en Plantage Willem III zouden respectievelijk in 1967 en 1995 worden verworven door de Stichting het Utrechts Landschap. Het is dan ook niet vreemd dat de heide zich weer wat mocht gaan uitbreiden en het cultuurland de gelegenheid werd geboden te verwilderen. Daarbij wordt het gehele gebied wel extensief begraasd.
Onderlangs het gebied loopt de Rijksstraatweg N 225. Aan deze oude verbinding ligt de hoofdingang van het terrein.
De natuurlijke ontwikkeling
De invloed van landijs
Het gebied van de Remmerdense Heide en Plantage Willem III liggen op de Utrechtse Heuvelrug. Aldus noemt men het in de provincie Utrecht gelegen deel van een hooggelegen natuurrijke zone, die van de Gooise kust tot voorbij Rhenen reikt. Kenmerkend voor de zone is de aanwezigheid van een enkele kilometers breed en plaatselijk tientallen meters hoog rugsysteem, dat overwegend met bos en heide is begroeid, terwijl er ook vrij grote oppervlakten bebouwd raakten.
Evenals de hoogten van het aangrenzende Gooi dankt de Utrechtse Heuvelrug zijn ontstaan primair aan de Skandinavische landijsmassa's, die zich zo'n 150.000 jaar geleden over een groot deel van ons land uitbreidden. Vanuit het gebied waar wij nu de Gelderse of Centrale Vallei vinden schoven ze allerlei eerder door water (en wind) neergelegde afzettingen opzij. Die sedimenten kruiden dan scholsgewijs tegen andere afzettingen omhoog.
Aldus ontstonden om de Centrale Vallei zogenaamde stuwwallen. De door het ijs opgestuwde afzettingen vormen in het noordelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug een aantal afzonderlijke kleine hoogten. Zuidelijk daarvan begint ongeveer op de lijn Den Dolder - Amersfoort een 34 kilometer lange stuwwal, die tot voorbij Rhenen reikt. Het is deze stuwwal waarop ook een deel van het wandelgebied is gelegen.
In Rhenen en omgeving is de langste stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug vrij smal, maar wel markant. Daarbij loopt hij tussen het Prattenburgse en Remmersteinse Bos in ongeveer oostzuidoostelijke richting. In laatstgenoemd gebied kiest de stuwwal echter even voor een wat zuidelijker koers.
Het oppervlak van de stuwwal vertoonde aanvankelijk bundels kleinere ruggen, die min of meer in elkaars verlengde lagen en van elkaar gescheiden waren door pasachtige dwarslaagten. Het zich via de Gelderse Vallei uitbreidende landijs heeft de stuwwallen die het vormde ook tijdelijk overdekt. Hierbij werd het oppervlak ervan étagegewijs geëgaliseerd. Oorzaak hiervan was waarschijnlijk een laagsgewijze zijdelingse expansie van de landijstongen, die des te sterker kon zijn naarmate minder tegendruk van het voordien gevormde stuwwallichaam werd ondervonden.
Door de glaciale egalisatieprocessen vertoont het oppervlak van de stuwwallen terrassen en plateaus, wat kenmerkend bleek voor een belangrijk deel van de glaciale ruggen. In en bij het wandelgebied herinneren aan de glaciale egalisatieprocessen de plateaus van de Sparreboomse en Buurtse Berg, waarvan de hoogste delen tot circa 60 meter boven N.A.P. reiken.
Enkele zijtakken van de hoogste stuwwalgedeelten lopen in de richting van het rivierengebied. Ook sommige culminaties van de door het ijs geterrasseerde stuwwalgedeelten worden van elkaar gescheiden door als passen fungerende dwarslaagten. Een markant voorbeeld van zo‘n pas is die aan de westkant van het wandelgebied. De dwarslaagte scheidt het rugsysteem van de Sparreboomse Berg van een groot stuwwalplateau, waarvan enkele culminaties circa 52 meter boven N.A.P. zijn gelegen. Op dit plateau groeit het ten dele vrij oude Prattenburgse Bos.
In het noordoosten van het wandelgebied scheidt een veel ondiepere pas het rugsysteem van de Buurtse Berg van een plateau dat net als dat van het Prattenburgse Bos tot ongeveer 52 meter boven N.A.P. reikt. Dit plateau vormt de ondergrond van het Remmersteinse Bos. Behalve de hoogteligging is ook de ouderdom ervan vergelijkbaar met die van het Prattenburgse Bos.
De invloed van smeltwater
Behalve het afzettingen opstuwend landijs hebben ook smeltwater en de wind een rol gespeeld bij de vormgeving van de Utrechtse Heuvelrug. Smeltwater deed dit uiteraard bij de verdwijning van het ijs maar ook in de 10.000 jaar geleden geëindigde, als Weichselien bekende laatste koude tijd van het geologisch verleden, toen Scandinavisch landijs ons juist niet meer bereikte, maar soms wel dikke pakketten (verijzende) sneeuw werden gevormd.
Het ijssmeltwater vergrootte de (dwars)laagten van het stuwwal reliëf tot valleien, terwijl het vooral in de laatste ijstijd actieve sneeuwsmeltwater een belangrijke rol speelde bij de (verdere) vorming van kleinere dalen. De vallei- en dalvorming was in de over het algemeen doorlatende ondergrond slechts goed mogelijk wanneer begroeiing (vrijwel) ontbrak en bodemijs water belette snel diep weg te zakken. Onder de huidige omstandigheden is alleen op van begroeiing ontdane steile hellingen sprake van watererosie.
Evenals een aantal andere natuurlijke passen van de Utrechtse Heuvelrug waren die in en bij het wandelgebied dwarslaagten van de stuwwal, die door ijssmeltwater zodanig werden uitgediept, dat ze meer op een dal gingen lijken. Op stuwwallen als die van de Utrechtse Heuvelrug komt ook allerlei natuurlijk ogend micro reliëf voor dat zijn ontstaan te danken zou kunnen hebben aan smeltwater. Het meest tot de verbeelding spreken daarbij de (reeksen) kommetjes die sommige markante bolle hellinggedeelten verlevendigen.
Op het volgende kaartje is indicatief aangegeven waar wij ze in het wandelgebied aantroffen. Van enkele kuilen wordt overigens aangenomen dat ze door het graven naar grind ontstonden. Gezien de ligging van de geschetste geofenomenen op bolle stuwwaloppervlakken is het niet vreemd te veronderstellen dat hun ontstaan verband hield met de rek die het ijs er ondervond. Dit wordt begrijpelijk als wij ons realiseren dat die rek leidde tot het ontstaan van spleten en deze zich bij het afsmelten van het ijs verwijdden tot kloven. Smeltwater dat in de kloven stortte kan dan immers de ondergrond hebben uitgekolkt.
Smeltwater was mogelijk ook verantwoordelijk voor het ontstaan van sommige van de kleine geulen die hier en daar in de stuwwalflanken ontstonden. Het smeltwater spreidde het overwegend grofzandige en grindrijke materiaal dat het via de dalen meenam voor een belangrijk deel onderaan de buitenflanken van de stuwwallen over de ondergrond uit. Aldus ontstonden vanuit de dalmondingen lage welvingen van grindrijke afzettingen met waaierachtige contouren. Voor zover deze door ijssmeltwater werden gedeponeerd worden ze sandur genoemd.
Liever een Nederlandse term gebruikende geïnteresseerden duiden deze soort geofenomenen echter ook wel aan als (ijs)smeltwaterwaaiers. Ter plekke van de smeltwaterwaaiers was (soms) echter ook dalvorming mogelijk. In ons wandelgebied hebben we van doen met een drietal ongeveer zuidwestwaarts lopende dalletjes, die zowel in de ijssmeltwater- als gestuwde afzettingen werden gevormd. De dalletjes ontstonden onderin de valleien tussen de zijtakken van de stuwwal.
Het middelste van de drie valleien wordt door een damachtig ruggetje gecompartimenteerd. Onduidelijk is waar dit opmerkelijke geofenomeen zijn ontstaan aan te danken heeft. Bij de Rijn werd de gordel ijssmeltwaterwaaiers tot op een terreinhoogte van 11 a 15 meter boven N.A.P. door de grote rivieren versmald. Als gevolg hiervan eindigt het oppervlak ervan op dat niveau nu met een metershoge steile flank. In enkele droge fasen van de laatste ijstijd heeft de wind plaatselijk (fijn) zand over de stuwwallen en smeltwaterafzettingen van de Utrechtse Heuvelrug uitgespreid. In het wandelgebied was dit echter niet of nauwelijks het geval.
De invloed van de mens
Het vroegere grondgebruik
Op de Utrechtse Heuvelrug is de mens al vele tienduizenden jaren actief geweest. Van deze activiteit getuigen tienduizenden, ja zelfs enkele honderdduizenden jaren oude (vuur)stenen werktuigen, die in Leersum en de groeven bij Veenendaal en Rhenen werden ontdekt.
En verder onder meer talrijke grafheuvels, die over vrijwel de gehele lengte van de heuvelrug worden aangetroffen. Tussen Driebergen en Rhenen zijn ze vooral op de zuidwestelijke flanken van de rug te vinden. Sommige grafheuvels zouden pas betrekkelijk kortgeleden ontdekt worden. Zo werden er bij Elst in 1970 en 1971 nog een aantal gevonden. Ze stammen uit het eind van de Nieuwe Steentijd en de Bronstijd. Veel grafheuvels zijn inmiddels gerestaureerd. In het kader hiervan werden de er op groeiende bomen en struiken verwijderd, omdat hun wortels het bodemarchief kunnen aantasten.
Een ander resultaat van de menselijke activiteiten uit het verdere verleden vormen de onder meer in een deel van het wandelgebied gevonden relicten van complexen omwalde prehistorische akkertjes van circa 30 bij 30 meter. Ze dateren waarschijnlijk voornamelijk uit de laatste acht eeuwen voor onze jaartelling. Dat wil zeggen dat er veelal in de late bronstijd, ijzertijd en/of het begin van de Romeinse Tijd op geboerd werd. Sommige omwalde akkertjes kunnen echter wat jonger zijn. De akkertjes zijn voortgekomen uit aan elkaar grenzende strookvormige kaveltjes, die overdwars werden geperceleerd en door rasters van gevlochten twijgen van elkaar waren gescheiden.
Door de gewoonte allerlei afval, stenen en zoden tegen de rasters te deponeren ontstonden de aarden walletjes. Vermoedelijk exploiteerde elke boerderij zo'n 25 omwalde akkertjes. Omdat men meende dat de Kelten op het voormalige bouwland boerden werden de complexen omwalde akkertjes celtic fields genoemd. De Kelten hebben ze echter over het algemeen niet bewerkt. Een weinig gebruikte, Nederlandse naam voor celtic fields is raatakkers. De netwerken om de afzonderlijke akkertjes gelegen wallen doen namelijk denken aan honingraten.
Celtic fields zijn tot op heden vrijwel alleen ten noorden van de grote rivieren aangetroffen. Zo bijvoorbeeld op de hogere delen van het Noord Nederlands Plateau, waar ze onder andere bij het Drentse Zeijen en Rolde werden gevonden. In Centraal en Oost Nederland bleken de netwerken walletjes met name voor te komen in de minder sterk geaccidenteerde delen van het stuwwallenlandschap. Dit zijn vaak gebieden met smeltwaterwaaiers en windzandmantels. Reeds lang bekende walletjesrasters van het stuwwallenlandschap zijn die bij het Overijsselse Holten en de Veluwse dorpen Schaveren, Vaassen en Meulunteren.
Het opsporen van prehistorisch interessant micro reliëf is de laatste jaren gemakkelijker geworden door de opkomst van de hoogtemeting vanuit vliegtuigen met behulp van lasertechniek. Deze nieuwe techniek is bekend als laseraltimetrie. Dankzij die moderne techniek kunnen kleine hoogteverschillen tegenwoordig sneller geïnventariseerd en geregistreerd worden dan tot voor kort het geval was. Als gevolg hiervan kon het zogenaamde Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) worden samengesteld. Het toont in kleuren de hoogteligging van terreinen. Daarbij worden markante hoogten in rode en diepe laagten in blauwe tinten weergegeven.
Door bestudering van de nieuwe hoogtekaarten werd ook allerlei onbekend micro reliëf gedetecteerd. Het meest fascinerend was daarbij de ontdekking van tot dan toe vrijwel onbekend gebleven walletjesrasters die doen denken aan de prehistorische raatakkers. Ook op de Utrechtse Heuvelrug moet daardoor nu op tal van plekken rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van celtic fields. Zulke plekken liggen bijvoorbeeld ten noordoosten van het Huis te Maarn, bij het Leersumse Veld, op het zuidoostelijk deel van de vroegere tabaksplantage bij Remmerden, bezuiden de grote voormalige groeve Kwintelooyen en op de Laarsenberg ten oosten van Rhenen.
Op de Veluwe werden de afgelopen jaren onder meer ten oosten van Ede walletjesrasters ontdekt. Ze liggen daar in de omgeving van de plek waar de spoorlijn Ede-Arnhem de A12 kruist. Er zijn plannen de over het algemeen nogal lage walletjes van de raatakker complexen op sommige plaatsen wat beter zichtbaar te maken en ook te restaureren.
Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd gaandeweg vrijwel geheel ontbost en vele eeuwen overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen nu domineren. Een en ander was ook in en bij het wandelgebied het geval. Hoewel de natuurlijke bosvegetaties er al lang geleden vrijwel overal verdwenen zouden de droge zandgronden van de stuwwal de afgelopen eeuwen over het algemeen niet of pas betrekkelijk kortgeleden tot agrarisch cultuurland worden ontgonnen.
Behalve met hun reliëfrijkdom en betrekkelijk geringe natuurlijke vruchtbaarheid, hield dit ook verband met andere omstandigheden. Op de zandgronden was het, zolang men nog geen kunstmest gebruikte, namelijk nodig grote oppervlakten onontgonnen te laten om de vruchtbaarheid van de akkers op peil te houden. Te dien einde lieten de boeren schapen of ander vee op het onontgonnen land grazen en voor de mestleverantie 's nachts in zogenaamde potstallen verblijven. Bovendien werden er op de "woeste gronden" plaggen gestoken en al dan niet verteerde plantenresten verzameld, om de mest van de potstal te bedekken en ook aan te vullen.
Behalve als graasgronden en voor het op peil houden van de bodemvruchtbaarheid waren de woeste gronden overigens tevens van betekenis, doordat er hout vandaan gehaald kon worden. De begroeiing van de onontgonnen gronden werd dan ook steeds armelijker, waarbij de nog aanwezige natuurlijke loofbossen meer en meer plaats maakten voor heidevegetaties. Zoals wij nog zullen zien, zouden deze veel later weer voor een deel herbebost en na de uitvinding van de kunstmest ook alsnog tot akker- of grasland worden gemaakt.
Het latere grondgebruik
De afgelopen eeuwen werd er op de relatief warme zuidelijke flanken van de Utrechtse Heuvelrug met name bij Amerongen, Elst en Rhenen lange tijd vrij algemeen tabak geteeld. Zoals bekend is de tabak geen inheemse plant, maar in de 16de eeuw geïmporteerd uit Noord-Amerika. De telers brachten de tabaksbladeren naar schuren om ze er te laten drogen. In de schuren werd ook gewoond. De levensomstandigheden waren in die onderkomens echter bepaald primitief.
Voor de verwerking van de tabak zorgden enkele nabije sigarenfabriekjes. De tabakscultuur begon op de heuvelrug ongeveer in 1640 en verdween omstreeks 1965 door de internationale concurrentie, een epidemische schimmelziekte en de uitbreiding van het dorp Amerongen. Aan de voormalige cultuur herinneren nog enkele tientallen schuren en bovendien namen als De Plantage Willem III en Tabaksweg in Elst.
Op de Plantage Willem III begon de tabaksteelt pas in 1853. Er is toen door de familie Ruys een groot terrein voor gereserveerd. Om de tabak in de destijds vrij kale omgeving voldoende beschutting te bieden werd het voor de teelt ervan bestemde terrein aan de noordoost-, noordwest- en zuidwestzijde omgeven door twee evenwijdige houtsingels. Van de tussen de paren houtsingels gelegen gronden zouden de hoger gelegen delen echter niet voor de tabaksteelt worden ontgonnen. Op de plantage stonden in totaal 14 tabaksschuren, waarvan slechts een enkele behouden bleef.
Het cultuurland van de Plantage Willem III is na het beëindigen van de tabaksteelt nog zo'n dertig jaar geëxploiteerd door het coöperatieve grasveredelingsbedrijf van de Cebeko. In verband hiermee werd de bodem er toen geregeld bemest.
Vooral in de negentiende eeuw vonden in en bij het wandelgebied ook grootschalige herbebossingen plaats. Het initiatief daartoe werd genomen door particuliere grootgrondbezitters, die zich aanvankelijk vrijwel alleen aan de randen van de Utrechtse Heuvelrug vestigden en later meer belangstelling kregen voor de hogere delen ervan. Het gebied van de Remmerdense Heide en omgeving was omstreeks 1850 nog vrijwel helemaal kaal. Enkele decennia later zou er bovenop de stuwwal vooral aan de kant van het Remmersteinse Bos echter veel bos worden geplant. De pas later verharde, kaarsrechte Defensieweg werd daarvan de hoofdontsluiting.
Terwijl op en bij de stuwwalkruinen sprake was van grootschalige bebossingen, werden bij de tabaksplantage Willem III enkele kleinere oppervlakten met opgaand houtgewas beplant. Bij de bestudering van de topografische kaarten uit de eerste decennia van de 20ste eeuw zal het opvallen, dat de Utrechtse Heuvelrug toen al weer bosrijk was. Maar blijkt ook dat het bos tot in de dertiger jaren van de vorige eeuw nog op veel plaatsen afwisselde met flinke heiderestanten.
Bij Rhenen lagen deze met name op de Sparrenboomse Berg, bovenlangs het cultuurland van de tabaksplantage Willem III en ten zuiden van het Remmersteinse Bos.
Respectievelijk in 1967 en 1995 zouden de Remmerdense Heide en het door bemesting vrij voedselrijk geworden cultuurland van de voormalige tabaksplantage Willem III worden verworven door de Stichting Het Utrechts Landschap. Het is dan ook niet vreemd dat de heide zich weer wat mocht gaan uitbreiden en het cultuurland de gelegenheid werd geboden te verwilderen. Het cultuurland is daarbij eerst wat verschraald door er twee jaar rogge te verbouwen en oogsten, zonder het land te bemesten.
De verschraling werd nodig geacht om een interessantere natuurlijke begroeiing te krijgen. Sinds september 1997 wordt vrijwel het gehele gebied extensief begraasd door Koniks paarden en Galloway runderen. Dit gebeurt binnen een omrastering, die op enkele plaatsen via een klaphekje kan worden gepasseerd. Door de begrazing wordt een ongebreidelde verbossing tegengegaan. Wel ontstonden intussen lokaal enkele dichte berkenbosjes en bremstruwelen, terwijl het voormalige cultuurland elders bespikkeld raakte met jonge dennen en eiken.
Op de opengebleven terreingedeelten domineert nog het 's zomers geelbloeiende jacobskruiskruid. In de naaldhoutgordel langs de Defensieweg zijn de afgelopen jaren een aantal grote open plekken gecreëerd. Aan de zuidkant van de Plantage Willem III werd in 2007 begonnen aan de bouw van een ecoduct voor (zoog)dieren, dat de natuur van de Utrechtse Heuvelrug moet verbinden met de grazige uiterwaarden langs de Rijn. Voor de realisatie van deze verbinding wordt de N 225 onderkruist. Dit gebeurt ter hoogte van een door die weg geblokkeerd markant smeltwaterdal.
En nu op Geopad
Wie al wandelend een representatief beeld van het beschreven gebied wil krijgen wordt geadviseerd er deze route te lopen. Ze volgt deels een door de Stichting Het Utrechts Landschap gemarkeerd traject.
Route 5,2 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.
Samenvatting
Het bij Elst op een zuidwestelijke flank van de Utrechtse Heuvelrug gelegen gebied omvat de aan elkaar grenzende terreinen Remmerden en Plantage Willem III. Beide terreinen verschillen nogal van karakter. Ze hebben echter met elkaar gemeen dat hun reliëfkenmerken voornamelijk in de beide laatste ijstijden ontstonden. Remmerden ligt voornamelijk op een wnw-ozo georiënteerd stuwwalrugsysteem uit de voorlaatste ijstijd, bestaande uit toen scholsgewijs door Scandinavisch landijs opgeschoven, overwegend grindrijke (rivier)afzettingen.
Enkele zijtakken van het rugsysteem lopen een eind in de richting van het rivierengebied. Smeltwater van het landijs voerde via de laagten van de stuwwal veel materiaal af. Aldus werden de laagten tussen de ruggen van de stuwwal vergroot tot valleien. IJssmeltwater was op de stuwwal waarschijnlijk trouwens ook verantwoordelijk voor het ontstaan van een aantal kommetjes en enkele geulen. Bovendien initieerde het mogelijk de vorming van de drie markante dalletjes, die de stuwwalflank van Remmerden geleden.
De uiteindelijke vormgeving van deze dalletjes is echter verzorgd door smeltwater van de sneeuwaccumulaties die in de laatste ijstijd konden ontstaan. De Plantage Willem III bezet hoofdzakelijk het glooiend oppervlak van de waaierachtige afzettingen, die het ijssmeltwater onderaan de zuidwestelijke stuwwalflank vormde. Het oppervlak van die afzettingen wordt gecompartimenteerd door de drie markante dalletjes die smeltwater (later) in het wandelgebied creëerde.
Bij de Rijn werd de gordel ijssmeltwaterwaaiers door de grote rivieren versmald, als gevolg waarvan het oppervlak nu met een metershoge steile flank eindigt. Bovenaan de zuidelijke stuwwalflanken herinneren een aantal grafheuvels aan de prehistorische mens.
Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd gaandeweg vrijwel geheel ontbost en vele eeuwen overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen nu domineren, wat ook ter plekke van het wandelgebied het geval was.
De minder sterk geaccidenteerde lagere delen van de Utrechtse Heuvelrug werden in prehistorische tijd ook al plaatselijk ontgonnen tot cultuurland. Hieraan herinneren her en der fijnmazige netwerken walletjes, die vierkante akkertjes omgaven. Dergelijke walletjesrasters zijn ook in het zuidoostelijk deel van het wandelgebied aangetroffen. Omstreeks 1850 was het gebied van de Remmerdense Heide nog vrijwel helemaal kaal. Enkele decennia later zou bovenop de stuwwal echter veel bos worden geplant, dat overlangs door de kaarsrechte Defensieweg werd ontsloten.
Aan de zuidkant van de Remmerdense Heide werden de glooiingen van de ijssmeltwaterwaaiers in 1853 over een grote aaneengesloten oppervlakte in gebruik genomen voor de teelt van tabak, die na de dertiger jaren van de vorige eeuw gaandeweg weer werd beëindigd. De teelt van tabak maakte toen plaats voor andere takken van de openluchttuinbouw. Aan de tabaksteelt herinneren nog de naam Plantage Willem III en een enkele tabaksschuur. Van 1964 tot 1994 werd de voormalige tabaksplantage geëxploiteerd door een grasveredelingsbedrijf.
De grotendeels beboste Remmerdense Heide en voormalige Tabaksplantage Willem III werden respectievelijk in 1967 en 1995 verworven door de Stichting Het Utrechts Landschap. Sindsdien werd de heide weer wat meer leefruimte geboden, terwijl het cultuurland mocht gaan verwilderen. In het kader van het huidige natuurbeheer wordt de begroeiing thans op vrijwel het gehele terrein tegenspel geboden door grazende Galloway runderen en konink paarden.
Aan de zuidkant van de voormalige Plantage Willem III is de N 225 ter hoogte van een dalbodem onderkruist om een bio-ecologische verbinding te realiseren tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Rijnuiterwaarden.