bijgewerkt 06-01-2022
Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher
Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.
Geo-Hotspot: de Vlakke Berg bij Amerongen
boswandeling naar het hart van een imposant stuwwalplateau
Deze landschapshistorische brochure laat de lezer nader kennismaken met een bos- en reliëfrijk stuwwalgedeelte benoorden Amerongen. Het gidsje is aflevering 077 van een reeks over gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkelingen hadden.
Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden. Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en wij dus op geopad kunnen gaan.
Het meest tot de verbeelding spreken daarbij het microreliëf van de Vlakke Berg, enkele markante dalletjes, de oude loofbossen en lanen van de Amerongse Berg en een uitzicht vanaf die hoogte over het nabije rivierengebied.
De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.
Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.
Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar De Vlakke Berg kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 077 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.
In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt een wandelroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel ‘Geopad’ genoemd.
De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’.
Om welk en wat voor gebied gaat het?
Het in deze gids beschreven gebied is een noordelijk van het dorp Amerongen gelegen stuwwalgedeelte. Van noord naar zuid omvat het de plateauachtige Vlakke Berg, het begin van een vrij brede vallei en de westelijke flanken van de Amerongse Berg. Het noordelijk deel van het gebied ressorteert onder de uitgestrekte staatsboswachterij Amerongse Berg terwijl het zuidelijk deel eigendom is van de Stichting Het Utrechts Landschap.
Het terrein van Het Utrechts Landschap werd reeds enkele eeuwen geleden herbebost terwijl de noordelijk daarvan gelegen gebiedsdelen pas veel later zijn beplant. De bossen werden op nogal uiteenlopende wijze door wegen en paden ontsloten.
De natuurlijke ontwikkeling
De invloed van zich uitbreidend landijs
De noordoostelijke omgeving van Amerongen ligt op de Utrechtse Heuvelrug. Aldus noemt men het in de provincie Utrecht gelegen deel van een hooggelegen, natuurrijke zone die van de Gooise kust tot voorbij Rhenen reikt. Kenmerkend voor de zone is de aanwezigheid van een enkele kilometers breed en plaatselijk tientallen meters hoog rugsysteem dat overwegend met bos en heide is begroeid terwijl er ook vrij grote oppervlakten bebouwd raakten.
Evenals de hoogten van het aangrenzende Gooi dankt de Utrechtse Heuvelrug zijn ontstaan primair aan de Scandinavische landijsmassa's die zich zo'n 150.000 jaar geleden over een groot deel van ons land uitbreidden. Vanuit het gebied waar wij nu de Gelderse of Centrale Vallei vinden schoven ze allerlei eerder door water (en wind) neergelegde afzettingen opzij. Die sedimenten kruiden dan scholsgewijs tegen andere afzettingen omhoog. Aldus ontstonden om de Centrale Vallei zogenaamde stuwwallen.
De door het ijs opgestuwde afzettingen vormen in het noordelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug een aantal afzonderlijke kleine hoogten. Zuidelijk daarvan begint ongeveer op de lijn Den Dolder - Amersfoort een 34 kilometer lange stuwwal die tot voorbij Rhenen reikt en daar later door de grote rivieren werd ondergraven. Het is deze stuwwal waarop ook een deel van het wandelgebied is gelegen.
Het oppervlak van de stuwwal vertoonde aanvankelijk bundels kleinere ruggen die min of meer in elkaars verlengde lagen en van elkaar gescheiden waren door pasachtige dwarslaagten. Het zich via de Gelderse Vallei uitbreidende landijs heeft de stuwwallen niet alleen gevormd maar ook tijdelijk overdekt. Hierbij werd het oppervlak ervan étagegewijs geëgaliseerd. Oorzaak hiervan was waarschijnlijk een laagsgewijze zijdelingse expansie van de landijstongen die des te sterker kon zijn naarmate minder tegendruk van het voordien gevormde stuwwallichaam werd ondervonden. Door de glaciale egalisatieprocessen vertoont het oppervlak van de stuwwallen terrassen en plateaus wat kenmerkend bleek voor een belangrijk deel van onze glaciale ruggen.
Bij Leersum, Amerongen en Elst manifesteert de langste stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug zich niet als een vrijwel rechtdoor lopend rugsysteem maar doen de contouren ervan denken aan de schrijfletter w. ofwel een dubbele guirlande. De ligging van de beide kleine stuwwalbogen rechtvaardigt de conclusie dat de ijslob die het zuidelijk deel van de Gelderse Vallei uitschulpte bij haar verdere expansie (kort na elkaar) twee afzonderlijke tongetjes vormde.
De westelijke van beide kleine stuwwalbogen begint zuidelijk van Maarsbergen met een grote ronde heuvel. Vervolgens loopt hij langs of via Darthuizen en Leersum naar de zuidwestelijke omgeving van Overberg. Daar verenigt het stuwwalboogje zich op de Rojesteinse Berg en een noordelijk daarvan gelegen schaafterras met zijn oostelijke collega. Omdat Leersum halverwege het stuwwalboogje Maarsbergen-Overberg is gelegen hebben wij dit glaciale "onderdeel" van de Utrechtse Heuvelrug naar Leersum vernoemd.
De oostelijke kleine stuwwalboog gaat vanaf de Vlakke Berg zijn eigen weg. Daarbij loopt hij eerst in zuidzuidoostelijke richting naar de Amerongse Berg. Laatstgenoemde heuvel wordt door een terras en markante pas gescheiden van het meest zuidelijke deel van de kleine boog. Omdat dit vlakbij Elst is gelegen hebben wij de oostelijke secundaire stuwwalboog naar dit dorp genoemd.
De hoogte tot waar de expanderende landijskap afzettingen opstuwde werd onder meer bepaald door de dikte van de laagpakketten die ze op(zij)schoof de afstand waarover dat gebeurde en de tegendruk die daarbij moest worden overwonnen. Helaas is de oorspronkelijke hoogte van de stuwwalribbels niet exact meer vast te stellen doordat het opdringende ijs de bovenste delen ervan later op de meeste plaatsen óók heeft weggeschoven.
Het niveau tot waar de culminaties van de stuwwallen oprijzen ligt dus (wat) lager dan de oorspronkelijke hoogte van de glaciale ruggen. Daarbij lijkt het wel waarschijnlijk dat er een duidelijke relatie bestaat tussen beide. Wanneer wij de hoogte van de culminaties nog eens in dit licht bezien valt op dat hun kruinen in het gebied waar de beide beschreven stuwwalbogen elkaar naderen veelal een niveau van ongeveer 66 meter boven N.A.P. "aanhouden".
Onze Vlakke Berg is daarvan ook een voorbeeld. Verder naar het zuidoosten varieert de hoogteligging van de culminaties iets meer waarbij de Amerongse Berg en Elsterberg respectievelijk tot ruim 69 en 63 meter boven N.A.P. reiken. Ook hier hebben we echter met een gemiddelde van 66 meter van doen. Een en ander betekent dat de zone waar de secundaire stuwwalboogjes van Leersum en Elst elkaar opzoeken en ontmoeten het hoogste deel van de Utrechtse Heuvelrug is.
Dit kan verband houden met de effecten die het bij Elst sterker opdringen van het ijs had op de hoeveelheden sediment die verplaatst moesten worden. Bovendien kreeg de ijslob van Elst met name aan de kant van Leersum waarschijnlijk ook van doen met convergerende glaciale drukkrachten. De plateauachtige Vlakke Berg is aan de zuidwestkant door een iets lager plateauachtig stuwwalgedeelte verbonden met de Amerongse Berg. Dit stuwwalgedeelte ligt grotendeels op 52 à 55 meter boven N.A.P.
Evenals diverse andere stuwwallen van Centraal en Oost Nederland bestaan die van de Utrechtse Heuvelrug hoofdzakelijk uit grof grindhoudend zand terwijl locaal ook kleilagen voorkomen. Het waren vooral rivierafzettingen die door het expanderende landijs werden opgeschoven.
De gestuwde afzettingen van de Utrechtse heuvelrug behoren tot de in geologische kringen onderscheiden Formaties van Kedichem Sterksel en Urk. Van de genoemde formaties is die van Kedichem het oudst en reeds honderdduizenden jaren geleden gevormd. In deze formatie domineren fijnzandige lagen en kleipakketten. De wat jongere Formatie van Sterksel is over het geheel genomen grofzandig en grindhoudend soms zelfs zeer grindrijk. Klei komt er slechts zeer plaatselijk in voor. De Formatie van Urk ontstond na die van Sterksel. Ook deze afzetting is overwegend grofzandig maar iets armer aan grind terwijl er meer fijnzandige klei- en veenlagen in voorkomen. De grove zanden van de formatie zijn meestal nogal bont van kleur.
Terwijl de rivierafzettingen van de Formaties van Kedichem en Sterksel zowel door de Maas als de Rijn kunnen zijn afgezet werden die van de Urkse formatie alleen door laatstgenoemde rivier gevormd.
De invloed van smeltwater
Behalve het afzettingen opstuwend landijs hebben ook smeltwater en de wind een rol gespeeld bij de vormgeving van de Utrechtse Heuvelrug. Smeltwater deed dit uiteraard bij de verdwijning van het ijs maar ook in de 10.000 jaar geleden geëindigde als Weichselien bekende laatste koude tijd van het geologisch verleden toen Scandinavisch landijs ons juist niet meer bereikte maar wel geregeld dikke pakketten (verijzende) sneeuw werden gevormd.
Het ijssmeltwater vergrootte de laagten van het stuwwalreliëf tot valleien terwijl het vooral in de laatste ijstijd actieve sneeuwsmeltwater een belangrijke rol speelde bij de vorming van kleinere dalen. De vallei- en dalvorming was in de over het algemeen doorlatende ondergrond slechts goed mogelijk wanneer begroeiing (vrijwel) ontbrak en bodemijs water belette snel diep weg te zakken. Onder de huidige omstandigheden is alleen op van begroeiing ontdane (steile) hellingen sprake van watererosie.
In het stuwwallichaam van het wandelgebied zijn drie vallei- en dalsystemen gevormd. Twee daarvan geleden de oostnoordoostelijke stuwwalflank. Een van beide systemen ligt tussen de Vlakke en Rojesteinse Berg. Onderin de laagte scheidt een laag ruggetje twee vlak bij elkaar gelegen ondiepe depressies.
Het andere valleisysteem van de oostnoordoostelijke stuwwalflank valt vooral op doordat smeltwater in de hoofdtak ervan een diepe geul vormde. Voor het derde valleisysteem moeten we naar de zuidkant van de Vlakke Berg. Dit systeem is verreweg het grootst. Opmerkelijk is dat de richting waarin het loopt even voor de Bergweg over een korte afstand zo'n 90 graden krimpt. Dit betekent dat het valleisysteem dan in vrijwel zuidzuidwestelijke richting gaat lopen.
Het smeltwater spreidde het overwegend grofzandige en grindrijke materiaal dat het meenam onderlangs de buitenflanken van de stuwwallen over de ondergrond uit. Aldus ontstonden waaiers afzettingen. Voor zover deze door ijssmeltwater werden gedeponeerd worden ze sandur genoemd. Liever een Nederlandse term gebruikende geïnteresseerden duiden deze soort geofenomenen echter ook wel aan als (ijs )smeltwaterwaaiers.
Op stuwwallen als die van de Utrechtse Heuvelrug komt ook allerlei natuurlijk ogend microreliëf voor dat zijn ontstaan te danken zou kunnen hebben aan smeltwater. Het meest tot de verbeelding spreken daarbij de (reeksen) kommetjes die sommige markante bolle hellinggedeelten verlevendigen. Het kaartje geeft aan waar ze van het wandelgebied bekend zijn. Gezien de ligging van de geschetste geofenomenen op bolle stuwwaloppervlakken is het niet vreemd te veronderstellen dat hun ontstaan verband hield met de rek die het ijs er ondervond.
Dit wordt begrijpelijk als wij ons realiseren dat die rek leidde tot het ontstaan van spleten en deze zich bij het afsmelten van het ijs verwijdden tot kloven. Smeltwater dat in de kloven stortte kan dan immers de ondergrond hebben uitgekolkt. Behalve kommetjes kan het smeltwater ook sommige van de in het gebied voorkomende geultjes hebben gevormd. Met name bij oude verbindingen als de Bergweg kunnen ze hun ontstaan ook te danken hebben aan het vroegere verkeer over ongebaande wegen.
Op de zuidoostflank van de Vlakke Berg wisselen enkele geultjes af met ruggetjes. Het is microgeomorfologisch gezien een bijzondere situatie die nog nader zal moeten worden onderzocht.
De invloed van de wind
Behalve smeltwater heeft in het Weichselien ook de wind de geomorfologische gesteldheid van het stuwwallenlandschap nogal beïnvloed. Dit kon het geval zijn wanneer de bodem kaal, droog, grindarm en niet door ijs aaneengekit of met sneeuw bedekt was. De wind voerde een deel van het zandige materiaal dat hij aanvoerde met sneeuw mee. Evenals het ijssmeltwater spreidde de wind het door hem meegenomen overwegend zandige materiaal plaatselijk over grote aaneengesloten oppervlakten als een mantel over oudere afzettingen uit waarna smeltwater het soms nog weer verspoelde. Aldus ontstonden de zogenaamde (verspoelde) dekzanden.
Met name wanneer hun genese onder drogere condities plaatsvond manifesteren zij zich echter ook als kleine duinachtige heuvels en ruggen. Het zal duidelijk zijn dat in de windvormingen nauwelijks grof grind voorkomt. Van de Vlakke Berg zijn (nog) geen windvormingen bekend. Verder naar het noordoosten vormen ze echter de "bovenbouw" van het brede laag gelegen terras dat de opgestuwde afzettingen van de Utrechtse Heuvelrug scheidt van de Gelderse Vallei.
De invloed van de mens
De invloed van boerengemeenschappen
Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd gaandeweg vrijwel geheel ontbost en vele eeuwen overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen nu domineren. De aanvankelijk zo veel mogelijk zelf in hun eerste levensbehoeften voorzienende boerenhuishoudens hadden vroeger overigens primair belangstelling voor gebieden waar zowel akkerbouw als veeteelt kon worden bedreven en bovendien hooioogsten mogelijk waren.
In verband hiermee vestigden de boeren zich in pre- en vroeghistorische tijd bij voorkeur in gebieden waar als grasland te gebruiken vochtige gronden dichtbij voor de akkerbouw geschikt wat droger land lagen. Zulke situaties werden bijvoorbeeld onderlangs de Utrechtse Heuvelrug aangetroffen. Ter plekke van het huidige Amerongen is daarom al vele eeuwen geleden een zone ontgonnen. Zoals gebruikelijk zouden de boerderijen daarbij tussen het akkerland en de belangrijkste weidegronden worden gesitueerd.
Hoelang geleden in en bij Amerongen al permanente landbouw werd bedreven weten wij nog niet. Waarschijnlijk was dat reeds in de achtste eeuw het geval. De oudst bekende vermelding van Amerongen dateert echter van 1126. De nederzetting werd toen in een document aangeduid als Amerungon wat wijst op de aanwezigheid van een bewoonde plek bij een rivier.
Sinds de Hoge Middeleeuwen werden de grotere aaneengesloten oppervlakten akkerland als die van Amerongen veelal gemeenschappelijk geëxploiteerd. Dergelijk akkerland werd in Midden Nederland veelal eng genoemd. De zachtglooiende akkers bij Amerongen zijn gedeeltelijk restanten van zulke engen. Het oudste Middeleeuwse akkercomplex was de Ameronger of Hoge Eng die ter weerszijden van de Holle Weg lag en zich oostwaarts tot het grondgebied van Elst uitstrekte. De droogste en/of reliëfrijkste gronden bleef een definitieve ontginning tot cultuurland (lang) bespaard. Wel zouden ze eeuwenlang gemeenschappelijk door de boeren worden gebruikt om er hout vandaan te halen schapen of ander (klein)vee te laten grazen en plaggen te steken. Daarbij werden de plaggen na met stalmest te zijn vermengd gebruikt om de vruchtbaarheid van tot akkerland ontgonnen gronden op peil te houden. Met name op de voedselarme zanden was dit geregeld nodig.
Op de gemene graasgronden werd locaal ook kleinschalig naar grind, leem of andere bodemschatten gegraven. Hieraan herinnert doorgaans grillig microreliëf met kuilen en storthopen. Op enkele plaatsen resulteerden de graafpartijen in het ontstaan van omwalde trogachtige depressies. Dit was het geval als het begeerde bodemmateriaal met name in bepaalde lagen van de gestuwde afzettingen voorkwam. Doordat de ondergrond schubsgewijs werd opgestuwd liggen ze dan immers alleen in bepaalde stroken aan en bij het aardoppervlak.
In de Hoge Middeleeuwen behoorde Amerongen tot de belangrijkste hoven van het Utrechtse Domkapittel. De nederzetting was echter ook onderhorig aan de Heren van Abcoude.
Vroeger werd op de relatief warme zuidelijke flanken van de Utrechtse Heuvelrug met name bij Amerongen, Elst en Rhenen ook tabak geteeld. Zoals bekend is de tabak geen inheemse plant maar in de zestiende eeuw geïmporteerd uit Noord Amerika. De tabaksbladeren bracht men naar schuren om ze te laten drogen. De muren van de schuren werden opgetrokken uit lange houten planken die als dakpannen op elkaar kwamen te liggen en zwart geteerd werden. Kenmerkend voor de schuren waren ook met pannen gedekte zadeldaken.
De meeste schuren zijn negen meter breed terwijl de lengte enkele tientallen meters kan bedragen. Voor de ventilatie van de tabaksbladeren werden de schuren aan de zijkanten voorzien van omhoogklapbare horizontale planken. Bij de tabaksschuren onderscheidt men een één- of tweebeukig hoogwandig type dat vooral in de omgeving van Amersfoort is te vinden en een laagwandig driebeukig type dat in het gebied van Amerongen en Elst domineert.
Voor de verwerking van de tabak zorgden enkele nabije sigarenfabriekjes. In de schuren werd ook gewoond. De levensomstandigheden waren in die onderkomens echter bepaald primitief. De tabakscultuur begon op de heuvelrug ongeveer in 1640. Omstreeks 1965 verdween ze echter weer. De internationale concurrentie, een epidemische schimmelziekte en de uitbreiding van Amerongen waren de voornaamste oorzaken ervan. Aan de voormalige cultuur herinneren nu nog enkele tientallen (min of meer verbouwde) schuren en veldnamen als De Plantage en Willem III. Bovendien is er in Amerongen het Tabaksmuseum aan gewijd.
De invloed van grootgrondbezitters
Sinds de Vroege dan wel Volle Middeleeuwen zouden kerkelijke of adellijke en later ook welstandige "burgerlijke" grootgrondbezitters veel invloed uitoefenen op de landschapsontwikkeling. Oostelijk van Leersum hebben de eigenaren van de bestuurlijk belangrijke landgoederen Zuylestein en Amerongen daarbij een dominante rol gespeeld. Zij begonnen al in de 17de eeuw met de herbebossing van hun terreinen.
De boeren konden de gemeenschappelijke graasgronden dan blijven gebruiken zolang de eigenaren ervan ze niet nodig hadden voor hun eigen plannen. Meestal ging het hen er dan om ze voor de houtteelt te gaan gebruiken. Omstreeks 1850 was de Vlakke Berg nog vrijwel geheel met heide bedekt. Ruim vijftig jaar later zou de herbebossing echter tot aan of bij de oostflank van de hoogte gevorderd zijn. De daarop volgende decennia werd ook de rest van de Vlakke Berg bebost. Bij de herbebossing zou het uiterste zuiden van het plateauachtige stuwwalgedeelte door een overwegend bochtig padenstelsel worden ontsloten. Elders kregen alleen enkele hoofdontsluitingen een bochtig verloop.
Voor het overige werden de nieuwe bossen complexgewijs verreept door evenwijdige paden of zandwegen waarvan de oriëntatie nogal uiteenloopt. Aan de Bergweg herinnert een eclectisch overboogd toegangshek met het opschrift De Keienberg aan het zomerhuis dat op het erachter gelegen terrein stond. Het huis werd in 1934 voor een Rotterdamse chirurg gebouwd. Elf jaar later zou het echter door brand worden verwoest. Op het terrein verrees nadien overigens weer een nieuw landhuis. Even ten zuiden van het monumentale toegangshek staat vlak langs de Bergweg een voormalige tabakschuur.
En nu op geopad
Voor degenen die met eigen ogen een representatief beeld van de Vlakke Berg en omgeving willen krijgen beschreven wij een deels gemarkeerde boomvormig traject van 5,6 kilometer. De (ten dele) vice versa te lopen stam van de "boom" wordt gevormd door een bijna twee kilometer lange route die de Rijksstraatweg bij de bushalte Amerongse Berg met het plateau van de Vlakke Berg verbindt. Deze route loopt voornamelijk door het westelijk deel van het oude Amerongse Bos.
Route 5,6 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.
Samenvatting
Het beschreven gebied is een bebost stuwwalgedeelte noordelijk van het dorp Amerongen.
Zijn geomorfologische hoofdstructuur dankt het stuwwalgedeelte aan een kleine ijslob die zich vanuit de omgeving van Overberg naar Elst uitbreidde.
In het beschreven gebied onderscheiden we onder meer de plateauachtige Vlakke Berg en de door enkele terrassen omgeven wat hogere Amerongse Berg. Beide culminaties zijn met elkaar verbonden door een iets lager stuwwalgedeelte van waaruit smeltwater enkele valleien met dalletjes vormde.
Met name op de Vlakke Berg wordt allerlei microreliëf aangetroffen. Speciale aandacht verdient daarbij het op de oostflank van genoemde hoogte voorkomen van enkele door geultjes gescheiden ribbels.
De eigenaren van het uitgestrekte landgoed Huis Amerongen speelden een belangrijke rol bij de herbebossing van het gebied. Op de Amerongse Berg begonnen zij hiermee reeds in de 18de eeuw. Pas veel later zou de Vlakke Berg worden beplant. Daarbij bleef de oostflank ervan nog tot in de 20ste eeuw heideterrein.
Het zuidwestelijk deel van het Amerongse Bos is tegenwoordig eigendom van de Stichting Het Utrechts Landschap terwijl de Vlakke Berg en omgeving zijn gelegen in de staatsboswachterij Amerongse Berg.
De beschreven route loopt via de westflank van de Amerongse Berg vrijwel rechtstreeks naar de Vlakke Berg waarover een korte rondwandeling wordt gemaakt.