Geo-Hotspot 067- Stameren en Hoog Moersbergen

bijgewerkt 28-12-2021

Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher

Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.

Geo-Hotspot: de bosrijke natuur van Stameren en Hoog Moersbergen

waar smeltwater wind en de mens het reliëf van een stuwwal verlevendigden

 

Deze brochure over de bij Maarn en Doorn gelegen natuurrijke landgoederen Stameren en Hoog Moersbergen is aflevering 067 van een reeks over gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden.

Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden. Speciale aandacht krijgt daarbij een gemarkeerde wandelroute waar dit goed kan worden waargenomen en wij dus op geopad kunnen gaan.

Het meest tot de verbeelding spreken er

  • de steilere stuwwalflanken
  • een voormalig smeltwaterdalletje
  • enig bijzonder microreliëf
  • enkele markante dekzandheuvels
  • een aantal oude (beuken)lanen en
  • een door bos omsloten kleine boomheide.

De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.

Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.

Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar de bosrijke natuur van Stameren en Hoog Moersbergen kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 067 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.

In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt een wandelroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel ‘Geopad’ genoemd.

De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’.

Om welk en wat voor gebied gaat het?
Deze wandelgids laat ons nader kennismaken met de zone van de bosrijke Utrechtse Heuvelrug die tussen de westrand van Maarn en de noordwestelijke buitenwijk van Doorn is gelegen. Genoemde zone ligt grotendeels op een middelhoge stuwwal. Deze dankt zijn ontstaan aan de landijstong die de Gelderse Vallei vormde.

Dit geomorfologisch spektakel vond in de voorlaatste ijstijd plaats. Sedert de verdwijning van het landijs hebben ijs- en sneeuwsmeltwater in de laagten van de stuwwal valleien en kleinere dalletjes gevormd. In het wandelgebied hebben wij van doen met twee zuidwestwaarts lopende dalletjes waarvan er één in Doorn bebouwd raakte. In de laatste ijstijd vormde de wind op de stuwwal enkele systemen zandruggetjes. Bij en in Maarn wordt de stuwwal begeleid door een breed laaggelegen terras met smeltwater- en windafzettingen.

De natuurlijke bossen die de heuvelrug sinds de laatste ijstijd bedekten zouden later onder invloed van allerlei menselijke activiteiten plaatsmaken voor gras- en heidevegetaties. Bovendien ontstonden toen na verloop van tijd kale plekken waar de zandruggetjes door verstuivingen werden verminkt. Meer direct beïnvloedde de mens de natuurlijke gesteldheid door de creatie van een aantal grafheuveltjes en het locaal kleinschalig graven naar grind.

Particuliere grootgrondbezitters als die van de landgoederen Stameren, Hoog Moersbergen en Zonheuvel zorgden voor de aanleg van zowel rechte als flauwbochtige wegen, laanbeplantingen en herbebossingen. Een belangrijke huidige eigenaar van het gebied is de Stichting Het Utrechts Landschap. Bovenop de stuwwal wordt de beschreven zone vrijwel overdwars gesneden door de grens tussen de voormalige gemeenten Maarn en Doorn die sinds 2006 ressorteren onder de uitgestrekte gemeente Utrechtse Heuvelrug.

De natuurlijke ontwikkeling
De invloed van zich uitbreidend landijs
De in deze brochure beschreven bossen liggen op de Utrechtse Heuvelrug. Aldus noemt men het in de provincie Utrecht gelegen deel van een hooggelegen natuurrijke zone die van het Gooi tot voorbij Rhenen reikt. Kenmerkend voor de zone is de aanwezigheid van een enkele kilometers breed en plaatselijk tientallen meters hoog rugsysteem dat overwegend met bos en heide is begroeid terwijl er ook vrij grote oppervlakten bebouwd raakten.

Evenals de hoogten van het aangrenzende Gooi dankt de Utrechtse Heuvelrug zijn ontstaan primair aan de Scandinavische landijsmassa's die zich zo'n 150.000 jaar geleden over een groot deel van ons land uitbreidden. Vanuit het gebied waar wij nu de Gelderse of Centrale Vallei vinden schoven ze allerlei eerder door water (en wind) neergelegde afzettingen opzij. Die sedimenten kruiden dan scholsgewijs tegen andere afzettingen omhoog. Aldus ontstonden om de Centrale Vallei zogenaamde stuwwallen.

De door het ijs opgestuwde afzettingen vormen in het noordelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug een aantal afzonderlijke kleine hoogten. Zuidelijk daarvan begint ongeveer op de lijn Den Dolder - Amersfoort een 34 kilometer lange stuwwal die tot voorbij Rhenen reikt en daar later door de grote rivieren werd ondergraven. Het is deze stuwwal waarop het overgrote deel van ons wandelgebied is gelegen.

Ongeveer halverwege de lange stuwwal ligt Leersum waarom wij de glaciale rug naar deze plaats hebben genoemd. Men zou hem echter ook de stuwwal Amersfoort - Rhenen kunnen noemen. Van de vrij lange stuwwal doen de contouren benoorden Maarn aan een paddenstoel of letter T denken. Daarbij is "de steel" noord-zuid georiënteerd. Westelijk van Maarn buigt de stuwwal om in de richting van Rhenen. Dit betekent dat hij dan een ongeveer oostzuidoostelijke koers gaat varen. Er is daarbij wel sprake van kleine fluctuaties van de oriëntatie.

In eerste instantie vertoonde het oppervlak van de stuwwal bundels kleinere ruggen die min of meer in elkaars verlengde lagen en van elkaar gescheiden waren door pasachtige dwarslaagten. Het zich via de Gelderse Vallei uitbreidende landijs heeft de stuwwallen niet alleen gevormd maar ook tijdelijk overdekt. Hierbij werd het oppervlak ervan étagegewijs geëgaliseerd. Oorzaak hiervan was waarschijnlijk een laagsgewijze zijdelingse expansie van de landijstongen die des te sterker kon zijn naarmate minder tegendruk van het voordien gevormde stuwwallichaam werd ondervonden.

Door de glaciale egalisatieprocessen vertoont het oppervlak van de stuwwal terrassen en plateaus. Gebleken is dat dit kenmerkend is voor een belangrijk deel van onze glaciale ruggen. Het niveau tot waar de veelal plateauachtige culminaties van de stuwwal reiken varieert van 23 tot 69 meter boven N.A.P. Zuid(oost)waarts van de spoorweg die de stuwwal bij Maarn doorsnijdt neemt de hoogte tot voorbij Doorn toe. Daarbij hebben wij successievelijk van doen met de ongeveer 40, meer dan 45, ruim 50 en bijna 56 meter hoge plateaus van Stameren, Hoog Moersbergen (het oosten van) de Kaapsche Bossen en de Ruiterberg. Voorbij laatstgenoemde culminatie gaat het niveau van de stuwwalkruinen weer dalen.

De opgestuwde afzettingen
Evenals diverse andere stuwwallen van Centraal en Oost Nederland bestaan die van de Utrechtse Heuvelrug hoofdzakelijk uit grof grindhoudend zand terwijl locaal ook kleilagen voorkomen. Het waren vooral rivierafzettingen die door het expanderende landijs werden opgeschoven. De gestuwde afzettingen van de Utrechtse Heuvelrug behoren tot de in geologische kringen onderscheiden Formaties van Kedichem, Sterksel en Urk. Van de genoemde opgestuwde formaties is die van Kedichem het oudst en reeds honderdduizenden jaren geleden gevormd. In deze formatie domineren fijnzandige lagen en kleipakketten.

De wat jongere Formatie van Sterksel is over het geheel genomen grofzandig en grindhoudend soms zelfs zeer grindrijk. Klei komt er slechts zeer plaatselijk in voor. De Formatie van Urk ontstond na die van Sterksel. Ook deze afzetting is overwegend grofzandig maar iets armer aan grind terwijl er meer fijnzandige klei- en veenlagen in voorkomen. De grove zanden van de formatie zijn meestal nogal bont van kleur.

Terwijl de rivierafzettingen van de Formaties van Kedichem en Sterksel zowel door de Maas als de Rijn kunnen zijn afgezet werden die van de Urkse formatie alleen door laatstgenoemde rivier gevormd.

De invloed van smeltwater en wind
Behalve het afzettingen opstuwend landijs hebben ook smeltwater en de wind een rol gespeeld bij de vormgeving van de Utrechtse Heuvelrug. Smeltwater deed dit zowel bij de verdwijning van het ijs als in de 10.000 jaar geleden geëindigde laatste koude tijd van het geologisch verleden toen Scandinavisch landijs ons juist niet meer bereikte maar met name op bepaalde plekken wel geregeld dikke pakketten (verijzende) sneeuw ontstonden.

Het ijssmeltwater vergrootte de laagten in de stuwwallen tot valleien terwijl het vooral in de laatste ijstijd actieve sneeuwsmeltwater een belangrijke rol speelde bij de vorming van kleinere dalen. De vallei- en dalvorming was in de over het algemeen doorlatende ondergrond slechts goed mogelijk wanneer begroeiing (vrijwel) ontbrak en bodemijs water belette snel diep weg te zakken. Onder de huidige omstandigheden is alleen op van begroeiing ontdane steile hellingen sprake van watererosie.

In het wandelgebied hebben we te maken met twee zuidwestwaarts lopende dalsystemen van zo'n 1200 meter lengte. Beide dalletjes beginnen op de hooggelegen plateaus van het wandelgebied. Het noordwestelijke dalletje wordt al spoedig gekruist door de Stamerweg, aan de overzijde waarvan het door de bossen van het landgoed 't Heihuis loopt. Het andere dalletje begint bij het Huis Zonheuvel als een S bochtige laagte. Hierna wordt het als het ware de pas afgesneden door de Amersfoortse Weg. Aan de nadere kant van deze drukke verbinding loopt het minder sterk slingerend naar het Zeeheldenkwartier van Doorn waar het bebouwd raakte.

Op stuwwallen als die van de Utrechtse Heuvelrug komt ook allerlei natuurlijk ogend microreliëf voor dat zijn ontstaan te danken zou kunnen hebben aan smeltwater. Het meest tot de verbeelding spreken daarbij de (reeksen) kommetjes die sommige markante bolle hellinggedeelten verlevendigen. Dergelijke reeksen liggen nogal eens onderin kleine trogachtige laagten. Om de kommetjes vinden we soms lage walletjes met veel fijn grind. In het wandelgebied worden kommenreeksen met name op enkele lage welvingen van de hooggelegen plateaus aangetroffen.

Gezien de ligging van de geschetste geofenomenen op bolle stuwwaloppervlakken is het niet vreemd te veronderstellen dat hun ontstaan verband hield met de rek die het ijs er ondervond. Dit wordt begrijpelijk als wij ons realiseren dat die rek leidde tot het ontstaan van spleten en deze zich bij het afsmelten van het ijs verwijdden tot kloven. Smeltwater dat in de kloven stortte kan dan immers de ondergrond hebben uitgekolkt. Het smeltwater spreidde het overwegend grofzandige en grindrijke materiaal dat het meenam onderlangs de stuwwallen over de ondergrond uit.

Aldus ontstonden waaiers afzettingen. Wanneer deze werden gedeponeerd door ijssmeltwater dat het meegenomen materiaal over grote uitgestrektheden kon uitspreiden worden dergelijke geofenomenen sandur genoemd. Aan de kant van de Centrale Vallei rijst de stuwwal van Leersum op uit zandige terrasachtige afzettingen waarvan de steile flank aan de buitenzijde soms door smalle lage ruggen wordt gemarkeerd en geaccentueerd.

Dergelijke min of meer gekraagde terrassen vinden we ook onderlangs een aantal andere stuwwallen van ons land. Een deel van de terraslichamen bestaat uit de eerder genoemde ijssmeltwaterafzettingen van het Saalien. Voor het overige zijn het echter jongere vormingen uit de pas tienduizend jaar geleden geëindigde laatste koude tijd van het geologisch verleden die tegenwoordig Weichselien genoemd wordt. Smeltwater kon toen andermaal een belangrijke geo(morfo)logische rol spelen. Het was nu echter vooral afkomstig van sneeuw(opeenhopingen).

Behalve smeltwater heeft in het Weichselien ook de wind de geomorfologische gesteldheid van het stuwwallenlandschap nogal beïnvloed. Dit kon het geval zijn wanneer de bodem kaal, droog, grindarm en niet door ijs aaneengekit of met sneeuw bedekt was. De wind voerde een deel van het zandige materiaal dat hij aanvoerde met sneeuw mee. Dooi impliceerde dan dat het meegebrachte zand niet op de plaats kon blijven liggen waar het was terechtgekomen. Evenals het ijssmeltwater spreidde de wind het door hem meegenomen overwegend zandige materiaal soms over grote aaneengesloten oppervlakten als een mantel over oudere afzettingen uit waarna smeltwater het soms nog weer verspoelde. Aldus ontstonden de zogenaamde (verspoelde) dekzanden. Met name wanneer hun genese onder drogere condities plaatsvond manifesteren zij zich echter ook als kleine duinachtige heuvels en ruggen.

In het wandelgebied werden er ook een aantal gevormd. Ze zijn echter voor een deel door recente verstuivingen verminkt. Het zal duidelijk zijn dat in de windvormingen nauwelijks grof grind voorkomt. Na de laatste ijstijd raakte het gebied begroeid met bos dat later vooral op de gestuwde afzettingen veelal uit een associatie van eiken en beuken zou bestaan terwijl een wat lichter (zomer)eikenberkenbos kenmerkend werd voor de voedselarme windzanden.

De afwijkende bodemgesteldheid bij het aardoppervlak
Het weinige bodemleven van de droge zandgronden kon de organische afvalstoffen van de bos- en heidevegetaties maar langzaam in humus omzetten. Bovendien veranderde deze humus soms in zuren die de bovengrond konden uitlogen tot een asgrauwe laag bekend als loodzand. De weggespoelde bestanddelen sloegen voor een belangrijk deel weer op enige diepte neer waarbij organische stoffen dichte donkere banken gingen vormen en de ijzerverbindingen een bruinverkleuring veroorzaakten.

Op grote diepte vond de verkleuring onder invloed van de humus en het ijzer vaak in dunne laagjes plaats. Dergelijke bruingekleurde laagjes worden in de bodemkunde humusijzerfibers genoemd. Het bodemtype dat bij de uitloging van de bovengrond ontstaat wordt aangeduid als podzol. Dit is een Russische benaming die asachtig betekent. De podzolen zijn dus genoemd naar de asgrauwe kleur die hun bovengrond soms vertoont. Over het algemeen zijn de armste vrijwel geheel uit het nagenoeg onverweerbare kwarts bestaande zanden die voornamelijk door de wind werden afgezet meer uitgeloogd dan de door een iets hoger gehalte aan verweerbare mineralen wat voedselrijkere soms ook min of meer lemige zandgronden van de gestuwde afzettingen. Op en in de wat voedselrijkere zandgronden leven vrij veel diertjes (o.a. mijten springstaarten en vliegenlarven) die de organische afvalstoffen in hun spijsverteringskanaal omzetten in een min of meer stabiele humus.

Deze wordt moder genoemd en heeft de vorm van kleine, tussen de overige bestanddelen van de grond aanwezige bolletjes. De uitloging is onder deze omstandigheden niet zo sterk waarbij in oplossing meegenomen bestanddelen van de grond grotendeels al op zeer geringe diepte weer neerslaan. Men spreekt in zo'n situatie wel van moderpodzolen.

Veel sterker dan hierboven omschreven kan de uitloging op de armste gronden zijn. Hier is vrijwel geen bodemleven mogelijk en worden organische afvalstoffen dan ook nauwelijks afgebroken. Het gevolg is dat zij zich aan de oppervlakte ophopen. Aldus wordt een laag zogenaamde ruwe humus of mor gevormd. Deze is instabiel en vertoont een sterke neiging om te vervloeien. Bij dit proces ontstaan chemisch agressieve humuszuren die de bodem tot op decimeters diepte zo uitlogen dat zij de asgrauwe kleur krijgt die karakteristiek is voor het loodzand.

Omdat de weggespoelde organische bestanddelen de bodem eronder opvallend donker kleuren. werden deze sterk uitgeloogde gronden humuspodzolen genoemd. Men zou ze echter even goed als morpodzolen kunnen aanduiden. Tegenwoordig noemen Nederlandse geowetenschappers de beschreven bodemtypen respectievelijk holt- en haarpodzolen. Met holt worden namelijk de bosrelicten aangeduid die op de moderpodzolen voorkomen terwijl haar de benaming was van de beboste zandige hoogten waar morpodzolen ontstonden.

De invloed van de mens
De invloed van boerengemeenschappen
In en bij het gebied van de Utrechtse Heuvelrug was de mens al lang geleden actief. Hiervan getuigen tienduizenden, ja zelfs enkele honderdduizenden jaren oude (vuur)stenen werktuigen die te Leersum en in de groeven bij Veenendaal en Rhenen werden gevonden. En verder onder meer talrijke grafheuvels en urnenvelden die over vrijwel de gehele lengte van de heuvelrug worden aangetroffen.

Ook tussen Maarn en Doorn komen deze voor. Zo ligt er in de noordwesthoek van Stameren zowel een urnenveld als een tweetal grafheuvels. Op het aangrenzende Hoog Moersbergen zijn enkele ronde bergjes (waarschijnlijk) eveneens grafheuvels. Een ervan is omgeven door een ringwalletje.

Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd gaandeweg vrijwel geheel ontbost en vele eeuwen overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen nu domineren. Met name onder de heide leidde dit tot een sterkere uitloging van de windzanden. In historische tijd werden de podzolen door het afplaggen van heidegronden op veel plaatsen steeds dunner waarbij ze uiteindelijk soms zelfs verdwenen.

Verder zijn de podzolen van de droge grindarme zandgronden de afgelopen eeuwen op uitgebreide schaal door winderosie aangetast of met stuifzand bedekt geraakt. In het wandelgebied waren echter slechts enkele plekken onderhevig aan verstuiving.

De invloed van grootgrondbezitters
De gemeenschappelijke graasgronden van de boerennederzettingen behoorden veelal tot uitgestrekte Middeleeuwse landgoederen die lang zouden blijven bestaan. Met name de laatste paar eeuwen zijn echter geregeld delen van die landgoederen verkocht. Op die gronden werden dan vaak weer kleinere landgoederen gesticht die soms meer het karakter kregen van buitenplaatsen. In het wandelgebied was dat onder meer ruim een eeuw oude Stameren. Behalve een landhuis staan er onder meer een koetshuis en boswachterswoning. Bovendien kwam er wegens het huidige gebruik van de buitenplaats voor de huisvesting van geestelijk gehandicapte dames enige nieuwe bebouwing. Bij het landhuis van Stameren ligt een in landschapsstijl aangelegde heidetuin met een aantal monumentale solitaire bomen.

Aan de westkant van Maarn was de later door een landhuis vervangen hofstede Plattenburg tevens herberg en rechthuis. In 1834 werd de boerderij verworven door baron G.C.C.J. van Lynden van Sandenburg. Hij liet de boerderij ingrijpend verbouwen en op de erbij behorende gronden een park aanleggen. In 1861 werd de hofstede gesloopt om te worden vervangen door een landhuis (Groot) Plattenburg. Dit zou omstreeks 1912 nog worden vergroot en tot op de huidige dag behouden blijven. Hetzelfde valt op te merken over het meer dan eens verbouwde koetshuis. Het buiten is de afgelopen anderhalve eeuw herhaaldelijk in andere handen overgegaan. Tegenwoordig zijn er enkele bedrijfjes gevestigd.

Op Doorns grondgebied was het bosgebied Hoog Moersbergen een hooggelegen deel van het eertijds uitgestrekte middeleeuws landgoed Moersbergen. In 1435 stond er zuidwestelijk van Doorn al een kasteel dat later meermalen zou worden verbouwd. Op het later Hoog Moersbergen gedoopte noordoostelijk deel van het landgoed verrees in 1900 een landhuis. Dit zou echter geen lang leven zijn beschoren: Het werd reeds in 1935 weer afgebroken.

Bij het huis lag een tuin waaraan onder meer nog een savanneachtig terreintje met robinia's en taxusboompjes herinnert. In de natuurlijk aandoende bosvegetatie van Hoog Moersbergen domineren eiken en berken. Westelijk van Hoog Moersbergen strekt het jonge bosrijke landgoed 't Heihuis zich tot over voormalig Driebergens grondgebied uit.

Aan de oostkant wordt Hoog Moersbergen begrensd door het ter weerszijden van de Amersfoortse Weg gelegen 19de -eeuwse landgoed Zonheuvel. Het 48 ha grote terrein ervan beslaat het oostelijk deel van het grote plateauachtige stuwwalgedeelte dat wij naar het er ook op gelegen voormalige landgoed Hoog Moersbergen noemden. Zoals we zagen reiken enkele culminaties ervan tot meer dan 45 meter boven N.A.P.

Zonheuvel werd in 1837 gesticht door de toenmalige Doornse Burgemeester Van Bennekom die een groot deel van de op zijn terrein gelegen heidegronden beboste. Van Bennekom liet er tevens een laag huis bouwen. In 1902 verrees op het terrein ook een groter pand. Dit werd gebouwd voor de schrijver Mr. dr. J.M.W.Van der Poorten Schwartz die zich bediende van het pseudoniem Maarten Maartens waarnaar het huis ook wel wordt genoemd. De officiële naam van het huis komt overeen met die van het landgoed. Na de bouw van het grotere huis werd dat van 1837 Oud of Klein Zonheuvel gedoopt. Van der Poorten Schwartz was humanist. Het is dan ook niet zo vreemd dat zijn dood aanleiding gaf tot de oprichting van een humanistische stichting en deze het landgoed zou verwerven. Het landgoed Zonheuvel werd nu een studie- en vormingscentrum in verband waarmee er later ook nog een groot gebouw is neergezet.

Een van de toegangen tot de naaste omgeving van het Huis Zonheuvel wordt geaccentueerd door een poortgebouw. De bossen van Zonheuvel werden later voorzien van een overwegend bochtig padenpatroon dat nog vrijwel geheel behouden bleef. Locaal zijn ook de hoogteverschillen op het terrein wat vergroot. Tegenwoordig huisvest de bebouwing van Zonheuvel een hotel en conferentieoord. In de eromheen gelegen bossen van het landgoed zijn enkele wandelroutes gemarkeerd. Bij het conferentieoord nam de behoefte aan parkeergelegenheid de laatste jaren zo toe dat ze onlangs ten koste van enkele bospercelen zou worden uitgebreid. Waar dit gebeurde werden de houtopstanden gekapt en de bosbodem zowel geëgaliseerd als iets verlaagd en van boomstronken ontdaan. Met het materiaal dat daarbij beschikbaar kwam werden om de nieuwe parkeervoorzieningen walletjes opgeworpen. Uit landschapshistorisch en esthetisch oogpunt is er alle reden de ingreep ten behoeve van de automobiliteit te betreuren. Zeker als we bedenken dat ze in een Nationaal Park werd toegestaan.

Oude verbindingen en andere opvallende wegen
De gemene graasgronden van de hooggelegen droge zandgronden werden vanuit de agrarische nederzettingen onderlangs de heuvelrug in ongeveer noordnoordoostelijke richting ontsloten door een aantal schaapsdriften. In en bij het wandelgebied waren dat (voorlopers van) de Broekweg, Stamerweg, Woestduinlaan, Berkenweg-Drift en Amersfoortseweg. Over de Utrechtse Heuvelrug kwamen ook al vroeg verbindingen voor het lange afstandsverkeer te lopen.

Een markant voorbeeld hiervan is de Arnhemsebovenweg. Deze was over grote lengte onderdeel van een route die eertijds Heer- of Bovenweg werd genoemd en deel uitmaakte van een verbinding Keulen-Utrecht. Vroeger liep de Oude Arnhemse Bovenweg naar de Kampweg van Doorn. Sinds in 1838 het landgoed Der Hirtler werd gesticht is het oostelijk deel van de weg echter in enkele fasen wat naar het noorden verlegd waarbij hij in 1937 geheel zijn huidige beloop kreeg. Deze Arnhemse Bovenweg vormt thans de kortste verbinding tussen de noordelijke en noordoostelijke buitenwijken van Zeist, Driebergen en Doorn.

De belangrijkste verbinding tussen de genoemde plaatsen loopt wat meer zuidelijk ongeveer evenwijdig eraan. Het is langs deze verbinding dat de meeste buitens van de Stichtse Lustwarande zouden worden gesticht. Op het grondgebied van de voormalige gemeente Doorn werd deze hoofdontsluiting van de reeks buitens Driebergse Straatweg gedoopt. De belangrijke verbinding kwam deels voort uit een weg waarover de parochianen van Driebergen en Rijsenburg naar de kerk gingen. Voor de Reformatie kerkten de inwoners van beide plaatsen namelijk (ook) in Zeist.

Het traject Driebergen-Doorn van de weg dateert pas van de 18de eeuw. Het bosrijke landgoed 't Heihuis en het noorden van Doorn worden gesneden door de kaarsrechte Austerlitzeweg. Het is een van de restanten van een voormalige langeafstandsverbinding die Amsterdam via Soesterberg, Austerlitz en Doorn met Arnhem verbond. De weg werd ook voor het vervoer van post gebruikt. Aan die functie herinnert een restant ten oosten van Doorn dat Postweg werd genoemd.

Op het laaggelegen terras onderlangs de noordoostelijke stuwwalflank wordt het wandelgebied gesneden door een in 1845 gerealiseerde verbinding met het oude landgoed Maarsbergen. Deze verbinding werd vroeger de Valkenengsche Weg genoemd. Later zou hij echter worden omgedoopt in Maarnse Grindweg. Bovenop de stuwwal wordt de vrijwel kaarsrechte grens van de voormalige gemeenten Maarn en Doorn op de meeste plaatsen gemarkeerd door een aarden walletje en brede zandweg. Deze weg werd bij de herbebossingen gefaseerd aangelegd.

De huidige Amersfoortse Weg is in de dertiger jaren van de negentiende eeuw aangelegd. Het was oorspronkelijk een zandweg die na ongeveer twintig jaar werd voorzien van een grindlaag. In de veertiger jaren van de negentiende eeuw werd een laag gedeelte van de stuwwal Amersfoort-Rhenen doorgraven voor de aanleg van de spoorlijn Utrecht-Arnhem. De spoorbaan kwam ter plekke van de stuwwal echter toch nog op een zodanige hoogte te liggen dat voor de realisatie van de beide er op aansluitende trajectdelen een vrij lange dam moest worden gebouwd. Hiervoor zou de grindrijke grond worden gebruikt die bij het graven van de spoorweginsnijding beschikbaar kwam.

Voor de kruising van de spoordam met de Amersfoortse Weg werd een smalle stenen poort gebouwd. Het bouwwerk deed denken aan een eenvoudige stadspoort. Het is dan ook geen wonder dat het de Maarnse Poort werd genoemd. In de vijftiger jaren van de vorige eeuw werd de smalle onderdoorgang vervangen door het veel bredere huidige viaduct.

Langs de zuidzijde van de spoordam ligt de autosnelweg A12. Deze werd tussen Driebergen en Maarsbergen in 1949 als eenbaansweg voor het verkeer opengesteld. In 1956 kwam de tweede baan van het wegvak gereed.

De dorpen Maarn en Doorn
Maarn werd pas na de Tweede Wereldoorlog een plaats van enige omvang. De dorpsnaam is mogelijk de verbasterde aanduiding van een waterloop. Tot in de 19de eeuw was Maarn weinig meer dan een agrarische buurtschap waar voorzieningen vrijwel ontbraken. De uitgroei tot een volwaardig dorp begon toen Maarn in 1845 ontsloten raakte door de spoorlijn Utrecht - Arnhem. Niet zonder betekenis waren daarbij de afgravingen van de stuwwal langs de zuidzijde van de spoorlijn en de aanleg van een rangeerterrein op de vlakte die bij de ontgrondingen ontstond.

In 1924 werd voor het spoorwegpersoneel het zogenaamde Tuindorp gebouwd. Later gingen zich in Maarn ook forensen vestigen wat door de ontsluiting via de A12 extra verleidelijk werd.

Doorn kwam voort uit een versterkte (vroeg)middeleeuwse nederzetting die was gesticht om de bisschoppelijke goederen in deze omgeving te beschermen. Zowel het er gelegen gelijknamige landgoed als de kerk van Doorn behoorden lang aan het Bisdom Utrecht. De naam van de vroeger als Thorhem en Thornen bekende plaats betekent mogelijk "bij de doornen". De heerlijke rechten werden in Doorn aanvankelijk uitgeoefend door de proosten van het kapittel van de Dom in Utrecht.

Het door een gracht omgeven Huis Doorn was oorspronkelijk een kasteel van welk slot nog een ronde hoektoren over is. Zijn huidig voorkomen kreeg het huis min of meer nadat het in 1761 door de rijke koopman Lijnslager was gekocht. Noordelijk van het kasteel bevindt zich een van de oudste ijskelders van ons land. De aarde die haar bedekt is begroeid met klimop en verspreide rhododendrons.

In het park van Huize Doorn zijn restanten aanwezig van een rechtlijnig 18de-eeuw lanenstelsel waartoe ook de naar de Arnhemse Bovenweg lopende Gezichtslaan behoorde. In 1721 werd voor de toenmalige eigenaar Frederik Willem van Diest aan de zuidzijde van het huis evenwijdig aan een zichtlaan een tweetal visvijvers gegraven. Omstreeks 1815 onderging het kasteelpark een herinrichting in landschapsstijl. Daarbij werd de slotgracht met de beide 18de-eeuwse visvijvers verbonden.

Het landgoed van Huis Doorn strekte zich tijdelijk ver naar het noorden en oosten uit. In 1874 is een groot deel echter verkocht. Zo onder meer het Vossenbos dat ten noorden van de Kampweg lag en in de 20ste eeuw gaandeweg zou worden bebouwd. Aan de rand van het Vossenbos bevond zich een vrij grote groeve. Deze werd in 1872 aangekocht door de gemeente Doorn die haar liet opvullen met huisvuil. In 1907 zou dit storten na de aanleg van de Heuvelweg worden beëindigd. Het huisvuil van Doorn is daarna tot 1925 gedeponeerd in een gebied waar nu de Willem de Zwijgerlaan doorheen loopt. Zoals we zagen werden de westelijke buitenwijken van Doorn pas in de tweede helft van de 20ste eeuw gebouwd.

En nu op geopad
Voor degenen die met eigen ogen een representatief beeld van de natuurrijke landgoederen Stameren en Hoog Moersbergen willen krijgen beschreven wij een lusvormig traject van 9 kilometer. Bij het volgen hiervan moet tweemaal de drukke Amersfoortse Weg worden overgestoken. Het zuidelijkste deel van de route volgt enkele door roodgekopte paaltjes gemarkeerde paden. Van het traject wordt een kleine twee kilometer zowel op de heen- als terugweg gelopen. Dit vice versa gedeelte van de wandelroute laat ons nader kennismaken met een lommerrijke tuindorpachtige wijk van Maarn.

Route 9,0 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.

Samenvatting
Deze brochure liet ons nader kennis maken met de bossen tussen de noordwestelijke wijken van Doorn en de westrand van Maarn.

De bossen liggen op een deel van de natuurrijke Utrechtse Heuvelrug waar de ondergrond bestaat uit door Scandinavisch landijs opgestuwde en overdekte overwegend grove grindrijke (rivier)afzettingen.

De geomorfologische activiteiten van het landijs leidden tot het ontstaan van een stuwwal met plateaus en terrassen die zich buiten het wandelgebied tot Amersfoort en voorbij Rhenen uitstrekt.

Smeltwater vormde in de opgestuwde afzettingen valleien met dalletjes waarvan er twee deels door het wandelgebied lopen. De opstuwing vond in de voorlaatste ijstijd plaats terwijl de dalletjes in de laatste ijstijd hun huidig aanzien kregen.

In de loop van de laatste ijstijd zouden met name de laagste gebiedsdelen nog worden overdekt met een pakket (fijne) windzanden. Elders bezandde de wind voornamelijk slechts bepaalde zones. Het oppervlak van die windafzettingen vertoont enkele rugsystemen.

Na de laatste ijstijd raakte het wandelgebied begroeid met bos waarin op de omhoog gestuwde afzettingen later (winter)eiken en beuken domineerden en op de armere windzanden vooral (zomer)eiken en berken groeiden.

Enkele grafheuvels en een urnenveld herinneren in het gebied aan activiteiten van de praehistorische mens.

Onder invloed van allerlei menselijke activiteiten zouden de bossen sinds de bronstijd geleidelijk plaatsmaken voor steppe- en heidevegetaties terwijl door herhaaldelijk afplaggen kale plekken ontstonden waar de windzanden uit de laatste ijstijd gingen stuiven. Enkele grootgrondbezitters zorgden de afgelopen twee eeuwen echter voor een vrijwel volledige herbebossing van het gebied. Op het grondgebied van het eertijds uitgestrekte landgoed Moersbergen werd deze reeds in de 19de eeuw voltooid.

 Het in het wandelgebied gelegen deel van Moersbergen werd later het afzonderlijk landgoed Hoog Moersbergen. Hierop verrees in 1900 een landhuis dat echter al na 35 jaar weer zou worden afgebroken.

Noordelijk van Hoog Moersbergen is in het begin van de 20ste eeuw het landgoed Stameren gesticht. Behalve een landhuis staan er onder meer een koetshuis en boswachterswoning. Bovendien verrees er wegens het huidige gebruik van de buitenplaats voor de huisvesting van geestelijk gehandicapte dames nog enige andere bebouwing. Bij het landhuis van Stameren ligt een in landschapsstijl aangelegde heidetuin met een aantal monumentale solitaire bomen.

Het landgoed Stameren wordt aan de noordzijde begrensd door de steile flank van de grote diepe voormalige groeve die de Nederlandse spoorwegen westelijk van Maarn exploiteerden.

In de bossen was een tijdlang ook de eikenhakhoutcultuur van betekenis. Overigens zouden er aanvankelijk vooral de grove den en later ook enkele exotische naaldhoutsoorten worden geplant. Tal van hoofdontsluitingen werden echter beukenlanen.

Het ontsluitingspatroon van de bossen is sinds de aanleg ervan slechts weinig veranderd. Het kenmerkt zich zowel door (lange) wijdbochtige als rechtere trajecten. Enkele zuidzuidwestwaarts lopende wegen zijn voormalige schaapsdriften.

Bovenop de stuwwal wordt de vrijwel kaarsrechte grens van de voormalige gemeenten Maarn en Doorn op de meeste plaatsen gemarkeerd door een aarden walletje en brede zandweg.

De landgoederen Stameren en Hoog Moersbergen zijn tegenwoordig eigendom van de Stichting Het Utrechts Landschap. Bovendien is het gebied gelegen in het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug.

Van de terreingesteldheid kan een vrij representatief beeld worden verkregen door het volgen van de beschreven lusvormige route die bij het station van Maarn begint en eindigt.