bijgewerkt 27-12-2021
Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher
Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.
Geo-Hotspot: het natuurrijke landgoed Noordhout bij Maarn
waar de wind op een stuwwal duintjes bouwde en soms nog weer verbouwde
Deze brochure over de hooggelegen bossen westelijk van Maarn is aflevering 065 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden.
Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden. Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en wij dus op geopad kunnen gaan.
Het meest tot de verbeelding spreken zullen er de steilere stuwwalflanken, enkele markante dekzandheuvels, een aantal oude (beuken)lanen en een omboste enclave glooiend akkerland.
De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.
Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.
Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar het natuurrijke landgoed Noordhout bij Maarn kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 065 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.
In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt een wandelroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel ‘Geopad’ genoemd.
De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’. Om het gebruik van de brochures te vergemakkelijken worden de teksten van de afleveringen telkens met een aantal situatieschetsen verduidelijkt.
Om welk en wat voor gebied gaat het?
Deze wandelgids laat ons nader kennismaken met een bosrijk terrein van de Utrechtse Heuvelrug dat westelijk van Maarn is gelegen. Het wandelterrein ligt grotendeels op een middelhoge stuwwal.
De heuvelrug dankt zijn ontstaan aan de landijstong die de Gelderse Vallei vormde. Dit geomorfologisch spektakel vond in de voorlaatste ijstijd plaats. Sedert de verdwijning van het landijs hebben ijs- en sneeuwsmeltwater in de laagten van de stuwwal valleien en kleinere dalletjes gevormd Die van het wandelgebied zijn echter niet zo markant als sommige andere dalachtige laagten van de stuwwal. Tegen het eind van de laatste ijstijd bouwde de wind een aantal zandruggetjes op de stuwwal. De natuurlijke vegetaties die de heuvelrug nadien bedekten zouden later onder invloed van allerlei menselijke activiteiten plaatsmaken voor gras- en heidevegetaties. Bovendien ontstonden toen na verloop van tijd kale plekken waar de zandruggetjes door verstuivingen werden verminkt.
Particuliere grootgrondbezitters zorgden al sinds het begin van de 19de eeuw voor een grootschalige herbebossing. Daarbij ontstond gaandeweg ook het huidige ontsluitingspatroon van de bossen. Het kenmerkt zich zowel door enigszins bochtige als rechte wegen en paden. Enkele bospercelen en heiderestanten werden later omgezet in agrarisch cultuurland. We vinden het voornamelijk op een zachtglooiend stuwwalgedeelte. Bij de hoofdwegen staat hier en daar een landhuis of andere bebouwing.
Aan de oostkant wordt het wandelgebied aan de rand van Maarn gesneden door de Amersfoortse Weg terwijl een ingegraven deel van de spoorlijn Utrecht- Arnhem langs de zuidrand ervan loopt.
Het uiterste noordwesten van het terrein ligt op het grondgebied van de gemeente Zeist. Elders ressorteerde het terrein onder de voormalige gemeenten Driebergen Rijsenburg, Doorn en Maarn, die in 2006 opgingen in de uitgestrekte gemeente Utrechtse Heuvelrug.
De natuurlijke ontwikkeling
De invloed van zich uitbreidend landijs
De westelijke omgeving van Maarn ligt op de Utrechtse Heuvelrug. Aldus noemt men het in de provincie Utrecht gelegen deel van een hooggelegen natuurrijke zone die van het Gooi tot bij Rhenen reikt. Kenmerkend voor de zone is de aanwezigheid van een enkele kilometers breed en plaatselijk tientallen meters hoog rugsysteem dat overwegend met bos en heide is begroeid terwijl er ook vrij grote oppervlakten bebouwd raakten. Evenals de hoogten van het aangrenzende Gooi dankt de Utrechtse Heuvelrug zijn ontstaan primair aan de Scandinavische landijsmassa's die zich zo'n 150.000 jaar geleden over een groot deel van ons land uitbreidden.
Vanuit het gebied waar wij nu de Gelderse of Centrale Vallei vinden schoven ze allerlei eerder door water (en wind) neergelegde afzettingen opzij. Die sedimenten kruiden dan scholsgewijs tegen andere afzettingen omhoog. Aldus ontstonden om de Centrale Vallei zogenaamde stuwwallen.
In eerste instantie vertoonde het oppervlak ervan bundels kleinere ruggen die min of meer in elkaars verlengde lagen en van elkaar gescheiden waren door pasachtige dwarslaagten.
Het zich via de Gelderse Vallei uitbreidende landijs heeft de stuwwallen niet alleen gevormd, maar ook tijdelijk overdekt. Hierbij werd het oppervlak ervan étagegewijs geëgaliseerd. Oorzaak hiervan was waarschijnlijk een laagsgewijze zijdelingse expansie van de landijstongen die des te sterker kon zijn naarmate minder tegendruk van het voordien gevormde stuwwallichaam werd ondervonden.
Door de glaciale egalisatieprocessen vertoont het oppervlak van de stuwwallen ook terrassen en plateaus. Gebleken is dat dit kenmerkend is voor een belangrijk deel van onze glaciale ruggen. De door het ijs opgestuwde afzettingen vormen in het noordelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug een aantal afzonderlijke kleine hoogten. Zuidelijk daarvan begint ongeveer op de lijn Den Dolder - Amersfoort een 34 kilometer lange stuwwal die tot voorbij Rhenen reikt en daar later door de grote rivieren werd ondergraven.
Het is deze stuwwal waarop ook een deel van het wandelgebied is gelegen. Ongeveer halverwege de lange stuwwal ligt Leersum, waarom wij de glaciale rug naar deze plaats hebben genoemd. Men zou het geofenomeen echter ook de stuwwal Amersfoort - Rhenen kunnen noemen. Van de vrij lange stuwwal doen de contouren benoorden Maarn aan een paddenstoel of letter T denken. Daarbij is "de steel" noord-zuid georiënteerd. Westelijk van Maarn buigt de stuwwal om in de richting van Rhenen. Dit betekent dat hij dan een ongeveer oostzuidoostelijke koers gaat varen. Er is daarbij wel sprake van kleine fluctuaties van de oriëntatie.
Zuidelijk van Amersfoort stijgt de stuwwalhoogte van 48 meter bij de A 28 tot ruim 55 meter op het plateauachtige centrale deel van de Leusder Heide. Voorbij het hoge plateau van de Leusder Heide daalt het niveau van de stuwwalkruinen weer geleidelijk. Ter hoogte van Austerlitz ligt het dan nog op 40 à 44 meter. Op het landgoed Noordhout wordt ook deze hoogte niet meer gehaald. Daarbij reikt een vrij groot plateau van het stuwwaloppervlak er tot ongeveer 33 meter boven N.A.P. Bezuiden dit plateau bevinden zich een pas en daarop aansluitende, vrij markante vallei, door een deel waarvan in de 19de eeuw een ravijn voor de spoorlijn Utrecht-Arnhem werd gegraven. Aan de andere kant van deze spoorlijn neemt de hoogte van de stuwwal weer toe.
De opgestuwde afzettingen
Zoals het overgrote deel van de Nederlandse stuwwallen, bestaan die van de Utrechtse Heuvelrug hoofdzakelijk uit grof, grindhoudend zand, terwijl locaal ook kleilagen voorkomen. Het waren vooral rivierafzettingen die werden gestuwd. De gestuwde afzettingen van de Utrechtse heuvelrug behoren tot de in geologische kringen onderscheiden Formaties van Kedichem, Sterksel en Urk. Van de genoemde formaties is die van Kedichem het oudst en reeds honderdduizenden jaren geleden gevormd. In deze formatie domineren fijnzandige lagen en kleipakketten.
De wat jongere Formatie van Sterksel is over het geheel genomen grofzandig en grindhoudend, soms zelfs zeer grindrijk. Klei komt er slechts zeer plaatselijk in voor. De Formatie van Urk ontstond na die van Sterksel. Ook deze afzetting is overwegend grofzandig, maar iets armer aan grind, terwijl er meer fijnzandige, klei- en veenlagen in voorkomen. De grove zanden van de formatie zijn meestal nogal bont van kleur.
Terwijl de rivierafzettingen van de Formaties van Kedichem en Sterksel zowel door de Maas als de Rijn kunnen zijn afgezet, werden die van de Urkse formatie alleen door laatstgenoemde rivier gevormd.
De invloed van smeltwater en wind
Behalve het afzettingen opstuwend landijs hebben ook smeltwater en de wind een rol gespeeld bij de vormgeving van de Utrechtse Heuvelrug. Smeltwater deed dit zowel bij de verdwijning van het ijs als in de 10.000 jaar geleden geëindigde laatste koude tijd van het geologisch verleden, toen Scandinavisch landijs ons juist niet meer bereikte maar wel geregeld dikke pakketten sneeuw werden gevormd.
Het ijssmeltwater vergrootte de passen en andere laagten van de stuwwallen tot valleien terwijl het vooral in de laatste ijstijd actieve sneeuwsmeltwater een belangrijke rol speelde bij de vorming van kleinere dalen. De vallei- en dalvorming was in de over het algemeen doorlatende ondergrond slechts goed mogelijk wanneer begroeiing (vrijwel) ontbrak en bodemijs water belette snel diep weg te zakken. Onder de huidige omstandigheden is alleen op van begroeiing ontdane steile hellingen sprake van watererosie.
Het smeltwater spreidde het overwegend grofzandige en grindrijke materiaal dat het meenam onderlangs de stuwwallen over de ondergrond uit. Aldus ontstonden waaiers afzettingen. Voor zover deze door ijssmeltwater werden gedeponeerd worden ze sandur genoemd. Liever een Nederlandse term gebruikende geïnteresseerden duiden deze soort geofenomenen echter ook wel aan als (ijs)smeltwaterwaaiers. Aan de kant van de Centrale Vallei rijst de stuwwal van Leersum op uit zandige, terrasachtige afzettingen, waarvan de steile flank aan de buitenzijde soms door smalle lage ruggen wordt gemarkeerd en geaccentueerd.
Dergelijke min of meer gekraagde terrassen vinden we ook onderlangs een aantal andere stuwwallen van ons land. Een deel van de terraslichamen bestaat uit de eerder genoemde ijssmeltwaterafzettingen van het Saalien. Voor het overige zijn het echter jongere vormingen uit de pas tienduizend jaar geleden geëindigde laatste koude tijd van het geologisch verleden, die tegenwoordig Weichselien genoemd wordt.
Smeltwater kon toen andermaal een belangrijke geo(morfo)logische rol spelen. Het was nu echter vooral afkomstig van sneeuw(opeenhopingen). Behalve smeltwater heeft in het Weichselien ook de wind de geomorfologische gesteldheid van het stuwwallen landschap nogal beïnvloed. Dit kon het geval zijn wanneer de bodem kaal, droog, grindarm en niet door ijs aaneengekit of met sneeuw bedekt was. De wind voerde een deel van het zandige materiaal dat hij aanvoerde met sneeuw mee.
Evenals het ijssmeltwater spreidde de wind het door hem meegenomen, overwegend zandige materiaal soms over grote aaneengesloten oppervlakten als een mantel over oudere afzettingen uit, waarna smeltwater het soms nog weer verspoelde. Aldus ontstonden de zogenaamde (verspoelde) dekzanden. Met name wanneer hun genese onder drogere condities plaatsvond, manifesteren zij zich echter ook als kleine duinachtige heuvels en ruggen. Een belangrijk deel van de laag gelegen terrassen moet op deze wijze zijn huidig aanzien hebben gekregen.
Als duinachtige hoogten uit de laatste ijstijd beschouwt men onder meer enkele markante kleine ruggen en heuvels bij Woudenberg en Maarn. Ze zouden pas tegen het eind van het Weichselien zijn ontstaan. In het wandelgebied manifesteert het dekzand zich als zwermen vooral zw-no georiënteerde kleine heuvels en ruggen die echter door latere verstuivingen verminkt kunnen zijn. Het zal duidelijk zijn dat in de windvormingen nauwelijks grof grind voorkomt. Sinds de laatste ijstijd zijn vooral de windzanden bij het aardoppervlak enigszins uitgeloogd, waarbij weggespoelde ijzer- en humusverbindingen zich op enkele decimeters gingen ophopen tot donkere banken. Aldus ontstonden de bekende podzolbodems, die later door afplaggen, verstuivingen en grondverzet weer voor een (belangrijk) deel zouden verdwijnen.
De invloed van de mens
De invloed van boerengemeenschappen
In en bij het gebied van de Utrechtse Heuvelrug was de mens al lang geleden actief. Hiervan getuigen tienduizenden, ja zelfs enkele honderdduizenden jaren oude (vuur)stenen werktuigen die te Leersum en in de groeven bij Veenendaal en Rhenen werden gevonden. En verder onder meer talrijke grafheuvels die over vrijwel de gehele lengte van de heuvelrug worden aangetroffen en ook bij Maarn voorkomen maar niet van het wandelgebied bekend zijn.
Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd gaandeweg vrijwel geheel ontbost en vele eeuwen gemeenschappelijk door de boeren gebruikt om er hout vandaan te halen, schapen of ander (klein)vee te laten grazen en plaggen te steken. Daarbij werden de plaggen na met stalmest te zijn vermengd gebruikt om de vruchtbaarheid van tot akkerland ontgonnen gronden op peil te houden. Met name op de voedselarme dekzanden was dit geregeld nodig.
Door de verdwijning van de natuurlijke loofbossen gingen steppe- en heidevegetaties domineren. Bovendien kon door het plaggen grindarm los zand aan de oppervlakte komen te liggen dat ging stuiven. Een en ander neemt niet weg dat er in de (Vroege) Middeleeuwen nog enkele flinke bosrelicten op de Utrechtse Heuvelrug voorkwamen. Een ervan lag noordelijk van Maarn. In een namens Karel de Grote opgestelde oorkonde uit het jaar 777 is het vermeld als Hengistscoto. Later zou het gebied waar het bos lag Henschoten genoemd gaan worden. Het achtervoegsel "schoten" wijst daarbij op het voorkomen van relatief hooggelegen (loof)bos aan de rand van moerassig laagland.
De gemeenschappelijke benutting van de bosgebieden werd geregeld en gereglementeerd door organisaties van de rechthebbende gebruikers. Op de Utrechtse Heuvelrug zouden deze organisaties veelal maalschappen worden genoemd. Een verder oostwaarts gangbare, bekendere benaming ervan was marke. Sommige maalschappen hebben aanvankelijk nog gepoogd de bossen die ze benutten ook zo veel mogelijk in stand te houden. In de praktijk bleek dit later echter niet goed haalbaar. In Maarn was er een maalschap die ook het grondgebied van Maarsbergen beheerde. Ze bestond mogelijk reeds in de elfde eeuw, maar is waarschijnlijk al kort na 1400 opgeheven. Het gemeenschappelijk grondgebruik door de beide nederzettingen werd nadien geregeld door twee afzonderlijke burenorganisaties.
De invloed van grootgrondbezitters
Het noordoostelijk en oostelijk deel van het wandelgebied behoren grotendeels tot het uitgestrekte landgoed Den Treek - Henschoten. Een belangrijke rol bij de totstandkoming daarvan speelde de familie De Beaufort van de oude buitenplaats Den Treek. Dit twee kilometer ten noordwesten van Woudenberg, aan de oostrand van de Utrechtse Heuvelrug gelegen buiten kwam voort uit een belangrijke hofstede, die al in 1334 werd vermeld.
In de jaren 1712 - 1734 transformeerde Everard van Weede het goed in een buiten met geometrisch park. Na meermalen in andere handen te zijn overgegaan zou Den Treek in 1807 eigendom worden van mr. W.H. de Beaufort, die het huis aan beide zijden met een iets naar achteren uitspringende zijvleugel liet vergroten. Omstreeks 1820 werd het park van Den Treek volgens de opvattingen van de landschapsstijl gereconstrueerd. Dit gebeurde waarschijnlijk naar ontwerpen van J.D. Zocher jr. en S.A. van Lunteren.
De familie van Mr De Beaufort zou tot op de dag van vandaag eigenaresse van het buiten blijven. Sinds het begin van de 19de eeuw kocht de familie De Beaufort in de omgeving van haar buiten gaandeweg een groot aantal bezittingen, waaronder veel verdeelde markegronden en oude boerderijen.
In dezelfde omgeving waren ook H.M.A.J. van Asch van Wijck en J.B. Stoop actieve grootgrondbezitters. Eerstgenoemde werd in 1816 eigenaar van de hofstede Henschoten. Deze ook als jachthuis gebruikte hoeve lag ten noorden van de Zeisterweg en werd omstreeks 1890 afgebroken. Door enkele huwelijken kwamen de gronden van zowel Van Asch van Wijck als Stoop later in het bezit van de familie De Beaufort.
De onontgonnen gronden van het landgoed werden geleidelijk grotendeels bebost. Het eerst gebeurde dit vlak ten zuiden van Amersfoort, in de buurt van Huize Den Treek en oostelijk van de Pyramide van Austerlitz. In het bosgebied van het uitgestrekte landgoed staan, veelal bij een enclave agrarisch cultuurland, enkele verspreide woningen. Aan de noordwestrand van het wandelterrein is de vrij hoog op de oostelijke stuwwalflank gelegen grote, L vormige villa De Hoogt een daarvan. Ze werd in traditionalistische stijl gebouwd volgens een ontwerp van de Hilversumse architect J.W. Hanrath. Die zelfde architect ontwierp ook een dienstwoning met garage en werkplaats, die in 1917 lager op de helling kwam te staan. Opvallende delen van dit inmiddels tot één grote woning verbouwde pand zijn de vrij laag beginnende puntgevels.
Het overgrote deel van het wandelterrein ligt op de gronden van het voormalige landgoed Noordhout dat een oppervlakte beslaat van 175 hectaren. In het uiterste westen van Noordhout staan bij de voormalige schaapsdrift De Traay enkele woningen. Een ervan was een pand met twee kleine woningen dat J.W.C. Strick van Linschoten in 1852 liet bouwen. In 1914 werd het pand voor de toenmalige eigenaar van Noordhout, S.P. van Eeghen vergroot met een wat hogere dwarsvleugel en getransformeerd in een jacht- en koetshuis. Negen jaar later liet Van Eeghen een schuur met woningen reconstrueren tot een dwarshuisboerderij die van afgewolfde daken werd voorzien.
Tot 2006 lag Noordhout op het grondgebied van maar liefst drie gemeenten. Het waren de voormalige gemeenten Driebergen-Rijsenburg, Doorn en Maarn. Onder de eerstgenoemde gemeente ressorteerde een brede strook in het westen en noordwesten van het landgoed. Ten noordoosten en oosten daarvan was Noordhout grotendeels Maarns grondgebied, terwijl een vrij klein driehoekig terrein bij de spoorlijn in de gemeente Doorn lag. Tegenwoordig ligt Noordhout geheel op het grondgebied van de nieuwe gemeente Utrechtse Heuvelrug.
Aan de noordwestkant wordt het landgoed over een lengte van 1300 meter nog wel begrensd door een andere gemeente. Die gemeente is Zeist, waaronder ook het nabijgelegen Austerlitz ressorteert. De grens met Zeist loopt dwars door de bossen en is vrijwel recht. Zelfs kaarsrecht is de zandweg die het landgoed aan de noordoostzijde markeert. In het oosten ligt de rand van Noordhout over een afstand van enkele honderden meters langs de onverharde Maarnse Weg. Even voorbij een grote landbouwenclave loopt de grens met het landgoed De Treek - Henschoten door de bossen naar de spoorlijn.
Evenals op de terreinen van Den Treek - Henschoten werd er in het gebied van Noordhout reeds tijdens de 19de eeuw veel heide bebost. Omstreeks 1900 was een groot deel van het wandelterrein dus al weer bos. Heiderestanten lagen er toen voornamelijk nog slechts in het centrale deel van het gebied. Later zijn enkele stukjes hei en bos getransformeerd in agrarisch cultuurland.
Dit gebeurde voornamelijk op enkele betrekkelijk reliëfarme delen van het gebied met slechts weinig windvormingen. De grootste enclave cultuurland is die in de oosthoek van Noordhout, waar een stuwwalpas werd ontgonnen. Elders liggen er in het bos twee kleinere stukken landbouwgrond op een stuwwalterrasje en in een vallei bij de spoorlijn.
Op een hooggelegen punt van het landgoed stond vroeger een windmolen. Deze moest water oppompen en laten wegvloeien naar een stelsel kunstmatige beddinkjes en vijvertjes. Van dit "irrigatiesysteem" zijn nog enkele restanten terug te vinden terwijl aan de molen nog een stukje fundament herinnert.
Evenals enkele westelijker gelegen landgoederen is Noordhout tegenwoordig eigendom van de Stichting Het Utrechts Landschap. In 1980 werd een middenin Noordhout gelegen terrein van 38 ha aangewezen als bosreservaat. Een belangrijke reden hiervoor was dat er nog relicten aanwezig bleken van het zeldzaam geworden wintereiken-beukenbos. Om dit regeneratiemogelijkheden te bieden werden de exotische naaldbomen van het reservaat verwijderd. Het bosreservaat is niet vrij toegankelijk meer.
Tussen Noordhout en Maarn ligt het 12 ha grote buiten 't Stort aan de oostelijke rand van de stuwwal. Op een markant terpje onderaan de stuwwalflank staat er een in chaletstijl gebouwde villa die in 1903 voor een welstandige Amsterdammer werd gebouwd en later nog enkele malen is vergroot. Op het terrein van de buitenplaats is bij de Amersfoortseweg een langgerekt voormalig koetshuis behouden gebleven. Het bosrijke park van 't Stort verraadt de invloed van de late landschapsstijl. In 2006 is de buitenplaats gerenoveerd.
De hoofdwegen en spoorlijn
Aan de westkant van Noordhout was de Traay onderdeel van een eeuwenoude interlocale verbinding Amersfoort - Oud Leusden - Driebergen. Bovendien fungeerde ze als schapendrift. Dit betekent dat schapen en ander klein vee via die weg naar de gemeenschappelijke graasgronden van de dorpen pendelde. Vroeger werden delen van de weg Woudweg, Woudenbergse Weg en Driebergs of Drieberger Spoor genoemd.
De benaming Traay deed zijn intrede in de 18de eeuw. Ze is vermoedelijk ontstaan uit het toponym tra, waarmee een pad werd aangeduid dat door het veelvuldig belopen en berijden van een bepaald tracé ontstond. Behalve Traay werd de oude verbinding later ook wel Traayweg genoemd. In 1899 werd de Traay op het grondgebied van de gemeente Driebergen-Rijsenburg de officiële naam van de voormalige interlocale verbinding.
Op het grondgebied van de gemeente Leusden verdween de historische verbinding in de 20ste eeuw bij een herinrichting van een uitgestrekt gebied voor militaire doeleinden. In het noorden van het wandelgebied is de ten dele bochtige weg, waarlangs een fietspad werd aangelegd een oude interlocale verbinding met Austerlitz die wel behouden bleef. Ze werd vroeger Maarnse of Austerlitzerweg genoemd. Het meest zuidoostelijk stuk was echter een deel van de Pyramideweg en ook bekend als Boerenweg.
Op het grondgebied van de gemeente Maarn zou de oude verbinding Austerlitz - Maarn later worden omgedoopt in De Hoogt, welke naam trouwens ook aan enkele zijtakken ervan werd gegeven. De Amersfoortse Weg is in de dertiger jaren van de negentiende eeuw aangelegd. Het was oorspronkelijk een zandweg die na ongeveer twintig jaar werd voorzien van een grindlaag.
In de veertiger jaren van de negentiende eeuw werd een laag gedeelte van de stuwwal Amersfoort-Rhenen doorgraven voor de aanleg van de spoorlijn Utrecht-Arnhem. De spoorbaan kwam ter plekke van de stuwwal echter toch nog op een zodanige hoogte te liggen dat voor de realisatie van de beide er op aansluitende trajectdelen een vrij lange dijk moest worden gebouwd. Hiervoor zou de grindrijke grond worden gebruikt die bij het graven van de spoorweginsnijding beschikbaar kwam. Voor de kruising van de spoordijk met de Amersfoortse Weg werd een smalle stenen poort gebouwd.
Het bouwwerk deed denken aan een eenvoudige stadspoort. Het is dan ook geen wonder dat het de Maarnse Poort werd genoemd. In de vijftiger jaren van de vorige eeuw werd de smalle onderdoorgang vervangen door het veel bredere, huidige viaduct.
Langs de zuidzijde van de spoordijk ligt de autosnelweg A12. Deze werd tussen Driebergen en Maarsbergen in 1949 als eenbaansweg voor het verkeer opengesteld. In 1956 kwam de tweede baan van het wegvak gereed.
De dorpen Maarn en Austerlitz
Maarn werd pas na de Tweede Wereldoorlog een plaats van enige omvang. De dorpsnaam is mogelijk de verbasterde aanduiding van een waterloop. Tot in de 19de eeuw was Maarn weinig meer dan een agrarische buurtschap waar voorzieningen vrijwel ontbraken. De uitgroei tot een volwaardig dorp begon toen Maarn in 1845 ontsloten raakte door de spoorlijn Utrecht - Arnhem. Niet zonder betekenis waren daarbij de afgravingen van de stuwwal langs de zuidzijde van de spoorlijn en de aanleg van een rangeerterrein op de vlakte, die bij de ontgrondingen ontstond.
In 1924 werd voor het spoorwegpersoneel het zogenaamde Tuindorp gebouwd. Later gingen zich in Maarn ook forensen vestigen, wat door de ontsluiting via de A12 extra verleidelijk werd. Het even ten westen van het wandelgebied gelegen Austerlitz is een nogal jonge nederzetting waarvan het ontstaan verband hield met het feit dat er in de Franse Tijd een groot legerkamp in deze omgeving was gevestigd.
In het kamp verbleven enkele jaren wel zo'n 30.000 militairen. Ze verkregen water uit een dertigtal putten, boven één waarvan nu nog de dorpspomp van Austerlitz staat. Voor de verdediging van de legerplaats met haar tientallen kanonnen werden stellingen gegraven en drie redoutes aangelegd. Een van de redoutes bleef duidelijk herkenbaar. Het kamp stond onder bevel van generaal Marmont.
Deze liet zijn manschappen om ze bezig te houden in 1804 een aarden piramide bouwen. De kunstmatige aarden hoogte werd de piramide van Marmont gedoopt, maar een jaar later, toen Napoleon in Moravië een veldslag had gewonnen bij Austerlitz, omgedoopt en naar dat plaatsje genoemd. Austerlitz zou trouwens ook de naam worden van de legerplaats, waarbij zich inmiddels boeren en arbeiders hadden gevestigd. De nieuwe nederzetting kreeg zelfs stadsrechten. Na de Franse Tijd is Austerlitz blijven bestaan, maar verloor het prompt wel haar stadsrechten. Eveneens behouden bleef de piramide van Austerlitz, die een belangrijke trekpleister zou worden.
En nu op Geopad
Voor degenen, die met eigen ogen een representatief beeld van het bosrijke voormalige landgoed Noordhout willen krijgen beschreven wij een lusvormig traject van 9,2 kilometer. Bij het volgen hiervan moet tweemaal de Amersfoortse Weg worden overgestoken.
Van het traject wordt 1250 meter zowel op de heen- als terugweg gelopen. Dit vice versa gedeelte van de wandelroute laat ons nader kennismaken met een lommerrijke tuindorpachtige wijk van Maarn.
Een deel van het traject valt samen met drie gebundelde andere wandelroutes. Deze zijn gemarkeerd door bovenaan afgeschuinde vierkante houten paaltjes die bovenaan werden voorzien van metalen plaatjes. We beschreven onze route vanuit het spoorwegstation van Maarn.
Route 9,2 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.
Samenvatting
Onderwerp van deze brochure waren de bosgebieden van de natuurrijke Utrechtse Heuvelrug die westelijk van Maarn zijn gelegen. Voorbij de straatweg naar Amersfoort bestaat de ondergrond er voornamelijk uit (rivier)afzettingen, die in de voorlaatste ijstijd vanuit de Gelderse Vallei door zich uitbreidend Scandinavisch landijs werden opgestuwd.
Als gevolg van deze glaciale expansiedrift ontstond een 34 kilometer lange, middelhoge stuwwal. Het wandelgebied occupeert langs de noordzijde van de spoorlijn naar Utrecht een brede zone van deze glaciale heuvelrug.
Het zich via de Gelderse Vallei uitbreidende landijs heeft de stuwwal niet alleen gevormd, maar ook tijdelijk overdekt. Hierbij werd het oppervlak ervan étagegewijs geëgaliseerd. In het wandelgebied ontstond aldus een plateau dat tot zo'n 33 meter boven N.A.P. reikt.
Smeltwater vormde via de laagten van de stuwwal enkele valleien en kleinere dalen. In het wandelgebied hebben we daarbij vooral van doen met een vallei die zuidwestwaarts naar de spoorlijn loopt.
In de pas tienduizend jaar achter ons liggende laatste ijstijd brachten koude winden (met sneeuwjachten) zand naar de stuwwal. Aldus ontstonden zelfs kleine heuvels en ruggetjes. Aan de oostkant wordt de stuwwal geflankeerd door een laaggelegen terras met smeltwater- en windafzettingen, waarvan het oppervlak locaal eveneens kleine heuvels of ruggen vertoont.
Na de laatste ijstijd raakte het wandelgebied begroeid met bos, waarin op de gestuwde afzettingen later (winter)eiken en beuken domineerden en op de armere windzanden vooral (zomer)eiken en berken groeiden.
Onder invloed van allerlei menselijke activiteiten zouden de bossen sinds de bronstijd geleidelijk plaatsmaken voor steppe- en heidevegetaties, terwijl door herhaaldelijk afplaggen kale plekken ontstonden waar de windzanden uit de laatste ijstijd gingen stuiven.
Enkele grootgrondbezitters zorgden echter al in de negentiende eeuw voor een vrijwel volledige herbebossing van het gebied. Daarbij zou er aanvankelijk vooral de grove den en later ook een aantal exotische naaldhoutsoorten worden geplant. Tal van hoofdontsluitingen werden echter (beuken)lanen.
Van de heide werd een aantal percelen niet bebost maar agrarisch cultuurland. Ook enkele bospercelen zouden daar later trouwens in worden getransformeerd. Verreweg het grootste stuk cultuurland ligt in het oostelijk deel van Noordhout. Het ontsluitingspatroon van de bossen is sinds de aanleg ervan slechts weinig veranderd. Het kenmerkt zich vooral door rechte trajecten.
Enkele wegen en paden waren oude interlocale verbindingen. Het zijn de Traaij aan de noordwestkant en de ten dele bochtige zandweg die Austerlitz met Maarn verbindt. Laatstgenoemde verbinding werd vroeger Maarnse of Austerlitzerweg genoemd. Het meest zuidoostelijk stuk was echter een deel van de Pyramideweg en ook bekend als Boerenweg. Op het grondgebied van de gemeente Maarn zou de oude verbinding Austerlitz - Maarn later worden omgedoopt in De Hoogt. In het oosten van het gebied werd de tegenwoordig drukke Amersfoortse Weg in de dertiger jaren van de 19de eeuw aangelegd.
Het particulier grootgrondbezit ten noordwesten en noorden van Maarn vormt tegenwoordig het uitgestrekte landgoed Den Treek - Henschoten dat zich in het oosten van het wandelgebied tot aan de spoorlijn uitstrekt. Hier ligt bij de Amersfoortse Weg ook het voormalige buiten 't Stort.
Het overgrote deel van het wandelgebied was het vroegere landgoed Noordhout dat tegenwoordig deel uitmaakt van een bij Zeist beginnende gordel die eigendom werd van de Stichting Het Utrechts Landschap.
Verspreid in de bossen staan een aantal grote villa's en andere woningen. Onder deze is bij De Traaij een voormalig jachthuis van het landgoed Noordhout.
De bossen worden gesneden door een leidingstraat die voornamelijk slechts met heidevegetaties is begroeid.
De oude nederzetting Maarn was tot het midden van de 19de eeuw niet meer dan een agrarische buurtschap. De uitgroei tot het huidige dorp begon nadat in 1845 de spoorlijn Utrecht-Arnhem werd geopend.
Van belang voor de ontwikkeling van het dorp waren aanvankelijk vooral de gedeeltelijke afgraving van de Maarnse Berg en de activiteiten op het emplacement dat in de aldus ontstane groeve heeft gelegen. Later werd Maarn ook aantrekkelijk voor forensen.
Van de terreingesteldheid kan een vrij representatief beeld worden verkregen door het volgen van de beschreven wandelroute die ten dele in de tegenovergestelde richting is gemarkeerd.