bijgewerkt 27-12-2021
Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher
Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.
Geo-Hotspot: De Duinen van Hoog Kanje bij Zeist
waar bos en heide windzanden maskeren.
Deze wandelgids gaat over de zuidwestelijke uitloper van staatsboswachterij Austerlitz bij Zeist.
De brochure is aflevering 21 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen én de mens er op de ontwikkeling hebben gehad. Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden.
Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en we dus ‘op Geopad’ kunnen gaan. Het meest tot de verbeelding spreken er enkele markante heuvelpartijen en een heideterrein met verspreide oude vliegdennen.
De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen is meer dan één mogelijke verklaring gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en ook dan zijn niet altijd bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.
Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan wat de Aarde daarover laat zien. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed van de mens op de ontwikkelingen.
Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten we wel haar taal verstaan. Bij een wandeling naar de Duinen van Hoogkanje kan deze brochure als een soort tolk fungeren.
In elke aflevering wordt eerst in het kort iets over de ligging en aard van het betreffende gebied verteld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt nog een wandel- of fietsroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laat zien. Zo´n route wordt een geopad genoemd. De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op geopad’.
Om welk en wat voor gebied gaat het?
Het gebied Hoog Kanje, even ten oosten van Zeist, is de zuidwestelijke uitloper van de grote staatsboswachterij Austerlitz. De kleine zandheuvels en ruggen zijn er weer bebost geraakt of met heide begroeid. Daarbij neemt het bos verreweg de grootste oppervlakte in. Het gebied grenst in het zuidoosten aan een bosrijke gordel die eigendom werd van de Stichting Het Utrechts Landschap.
De geschiedenis van het gebied
Deel van de Utrechtse Heuvelrug
Het bos- en heidegebied Hoog Kanje ligt op de Utrechtse Heuvelrug. Dat is het in de provincie Utrecht gelegen deel van een hooggelegen natuurrijke zone, die van het Gooi tot bij Rhenen reikt. Kenmerkend voor deze zone is de aanwezigheid van een enkele kilometers brede en plaatselijk tientallen meters hoge rug. Deze is overwegend met bos en heide begroeid, maar er zijn ook grote oppervlakten bebouwd geraakt.
Evenals de hoogten van het aangrenzende Gooi dankt de Utrechtse Heuvelrug zijn ontstaan primair aan Scandinavisch landijs. De ijsmassa’s breidden zich zo'n 150.000 jaar geleden tijdens de voorlaatste ijstijd over een groot deel van Nederland uit. Vanuit het gebied waar nu de Gelderse of Centrale Vallei ligt schoven ze allerlei eerder door water (en wind) neergelegde afzettingen opzij. Die sedimenten kruiden dan als schollen tegen andere afzettingen omhoog.
Op deze wijze ontstonden om de Centrale Vallei zogenaamde stuwwallen: die van de Heuvelrug en de Veluwe. Die werden later nog weer door de hogere delen van het expanderende ijs overdekt en geëgaliseerd. Behalve de afzettingen die ontstonden door opstuwend landijs hebben ook smeltwater en de wind een rol gespeeld bij de vormgeving van de Utrechtse Heuvelrug. Smeltwater deed dit zowel bij de verdwijning van het ijs als in de 10.000 jaar geleden geëindigde laatste koude tijd van het geologisch verleden. In de laatste ijstijd bereikte het Scandinavisch landijs Nederland niet meer, maar er werden wel geregeld dikke pakketten sneeuw gevormd. Dat leidde hier tot ijsvorming.
Het ijssmeltwater vergrootte de laagten in de stuwwallen tot valleien. De vorming van kleinere dalen vond vooral plaats door sneeuwsmeltwater tijdens de laatste ijstijd. De vallei- en dalvorming was in de veelal doorlatende ondergrond slechts goed mogelijk wanneer begroeiing (vrijwel) ontbrak en bodemijs het water belette snel weg te zakken. Onder de huidige omstandigheden komt alleen op hellingen zonder begroeiing watererosie voor.
Het smeltwater spreidde het overwegend grofzandige en grindrijke materiaal dat het meenam onder langs de stuwwallen over de ondergrond uit. Op deze wijze ontstonden waaiers afzettingen. Voorzover deze door ijssmeltwater werden gedeponeerd worden ze sandur of sandr (enkelvoud en meervoud) genoemd.
De wind heeft op de Utrechtse Heuvelrug pas in de laatste ijstijd een geo(morfo)logische rol van betekenis gespeeld. In tegenstelling tot het smeltwater voerde zij hoofdzakelijk fijnzandig materiaal mee. Vooral bij westelijke winden was dit het geval. Dat zand was voor een belangrijk deel afkomstig van periodiek droog liggende (delen van) riviervlakten.
Over het algemeen werd het zand dat de wind deponeerde (samen met sneeuw) als een deken over de oudere ondergrond uitgespreid en later soms weer door smeltwater verplaatst. In verband met hun wijze van afzetting worden de windvormingen dekzanden genoemd. Ze kregen na verloop van tijd over het algemeen een golvend oppervlak. Op sommige plaatsen creëerde de wind echter wat meer reliëf met markante rugsystemen en laagten.
Na de laatste ijstijd raakte het gebied begroeid met bos. Vooral op de windzanden bestond dat voornamelijk uit eiken en berken.
Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd gaandeweg vrijwel geheel ontbost. Het werd vele eeuwen voornamelijk als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen toen domineren.
Vooral schrale windzanden werden daarbij door humuszuren uitgeloogd. Veel weggespoelde bestanddelen werden enkele decimeters onder het aardoppervlak in de bodem afgezet. Er konden dan dichte donkere banken ontstaan, waarop in terreindepressies water stagneerde. Bodems die nog van de geschetste ontwikkeling getuigen worden podzolen genoemd. De wat sterker uitgeloogde droge voedselarme zandgronden in Nederland worden tegenwoordig als ‘haarpodzolen’ aangeduid. Deze benaming houdt verband met hun voorkomen in beboste zandruggen en -heuvels, die vroeger ‘haar’ genoemd werden.
Vooral in historische tijd werden op de gemeenschappelijke graasgronden ook plaggen gestoken. De plaggen werden vermengd met stalmest en gebruikt om de vruchtbaarheid van tot akkerland ontgonnen gronden op peil te houden en te verbeteren. Wanneer door het afplaggen grindarm droog en los (wind)zand aan de oppervlakte kwam te liggen, ging de ondergrond stuiven. Dit proces leidde tot een verandering van de dekzandformaties uit de laatste ijstijd. De afgelopen twee eeuwen zijn vooral de hogere delen van de Utrechtse Heuvelrug grotendeels herbebost.
De natuurlijke ontwikkeling van Hoog Kanje
De stuwwallen van de Utrechtse Heuvelrug worden omgeven door zones waar smeltwater en de wind de geo(morfo)logische hoofdrol speelden. Hoog Kanje ligt in zo’n zone, aan de zuidwestkant van de rug.
Het smeltwater deponeerde er een pakket grove en tamelijk grindrijke zanden. Hieroverheen kwamen later echter op veel plaatsen nog weer fijnere dekzanden te liggen. Hoog Kanje behoort tot een langgerekt gebied waar dit zelfs vrij algemeen het geval is. De grindhoudende smeltwaterzanden zijn dan ook slechts lokaal aan de oppervlakte te vinden.
De invloed van de mens op Hoog Kanje
Ook in het gebied van Hoog Kanje zouden de natuurlijke lichte loofbossen van de Utrechtse Heuvelrug door houtkap en begrazing plaatsmaken voor gras- of heidevegetaties.
Net als op veel andere herhaaldelijk afgeplagde, grindarme zandgronden gingen er ook verstuivingen optreden. Dergelijke verstuivingen leidden vaak tot het ontstaan van een grillig reliëf. Onder bepaalde omstandigheden creëerde de wind daar interessantere geovormen.
Hiertoe behoren de koepelachtige ronde heuveltjes, kleine plateautjes en dijkachtige ruggetjes die in sommige voormalige stuifzandgebieden voorkomen. De laatste zijn ook in het wandelgebied te vinden. Tot op heden is nog geen systematisch onderzoek gedaan naar het ontstaan en voorkomen van zulke dijkachtige ruggetjes in vroegere stuifzandgebieden.
Kenmerkend voor de overgang van de met stuifzand opgehoogde plekken naar de door winderosie verlaagde droge gebiedsdelen zijn steile, klifachtige hellinkjes. De vegetatiezoden van het stuifzanddek en de banken van de eronder behouden gebleven haarpodzolen boden namelijk meer weerstand tegen de winderosie dan grond met een lossere structuur.
Waar de recente verstuivingen optraden is niet gemakkelijk vast te stellen wat de aardkundige gesteldheid was van de dekzanden van de laatste ijstijd. Als alleen op- en overstuiving plaatsvond zijn begraven relicten van de dekzanden bewaard gebleven. De diepteligging van de ondergestoven (haar)podzolen geeft dan een indicatie over het vroegere dekzandreliëf.
Uit allerlei onderzoek van verstoven gronden bleek dat vooral vochtige laagten van geaccidenteerde dekzanden voor winderosie bespaard bleven. Doordat die laagten intussen wel als zandvanger fungeerden werden ze vaak juist de hoogste delen van de verstoven gebieden. Geomorfologen spreken dan van een reliëfinversie. Op plaatsen waar het zand werd weggeblazen verdween de daar lokaal nog aanwezige (geplagde) podzol. In de bodem was dan nauwelijks nog organische stof te vinden, zodat deze ook geen vocht en voedingsstoffen meer kon vasthouden. De plekken waar de wind het zand wegvoerde zijn voor de meeste plantensoorten te schrale milieus om in te gedijen.
Anderzijds bieden de plaatsen waar het zand terechtkwam en bleef liggen relatief gunstige condities voor de plantengroei. Deze betere levensvoorwaarden houden verband met podzolen die er nog in de ondergrond voorkomen. Die houden zowel vocht als voedingsstoffen vast en beletten het in de bodem terechtkomende water om diep weg te zakken. Met het door de wind aangevoerde zand kwam organisch materiaal uit strooisellagen en podzolen mee. Verder werd onder invloed van de plantengroei, die zich in de overstuivingsgebieden handhaafde, ook daardoor organische stof aan de bodem toegevoegd.
Dit betekent dat stuifheuvels en -ruggen, vaak de overstoven voormalige dekzandlaagten, zich meestal kenmerken door een relatief weelderige vegetatie. Daar kunnen soms zelfs meer eisende bomen goed gedijen. Zowel de begroeiing als het reliëf van verstoven gebieden geven dus indicaties over de vroegere aanwezigheid van dekzandlaagten. Ruggen en heuvels van voormalige stuifzandgebieden die met een weelderige vegetatie bedekt zijn zouden circa tienduizend jaar geleden dus wel eens (langgerekte) terreindepressies geweest kunnen zijn. Ook op Hoog Kanje zijn voorbeelden van zulke, mogelijk uit laagten voortgekomen hoogten te vinden.
Het is bij benadering mogelijk te bepalen hoe dik het dekzandpakket gemiddeld was. Er moet dan nauwkeurig worden nagegaan wat de gemiddelde relatieve hoogte is van de dek- en stuifzandformaties ten opzichte van het oppervlak van de smeltwaterafzettingen.
Waar de grondwaterspiegel of het grind van de grofzandige smeltwaterafzettingen de verstuivingen beneden een bepaald niveau belemmerden kregen de uitwaaiingslaagten een vrijwel vlakke bodem. Die raakte na verloop van tijd weer begroeid.
De heidegebieden bij Zeist werden tot in de 19de eeuw gemeenschappelijk gebruikt als graasgronden en afplaggebieden. Maar in de Franse Tijd stichtte Generaal Marmont er een groot legerkamp, van waaruit de Zeister Heide als oefenterrein zou worden gebruikt.
In het kamp Bois-en-Ville verbleven enkele jaren circa 18.000 soldaten. Ze verkregen water uit zo’n dertig putten. Boven één van de putten staat nu nog de dorpspomp van Austerlitz. Voor de verdediging van de legerplaats met haar tientallen kanonnen werden stellingen gegraven en drie redoutes (aarden verschansingen) aangelegd. Een van de redoutes bleef duidelijk herkenbaar.
In 1804 liet Generaal Marmont zijn manschappen een aarden piramide bouwen. Het bouwwerk moest een imitatie van de piramide van Gizeh worden. De generaal had die zelf gezien tijdens de Egyptische veldtocht van Napoleon. De kunstmatige aarden hoogte werd de Pyramide van Marmont gedoopt. Een jaar later, toen Napoleon in Moravië een veldslag had gewonnen bij Austerlitz, werd deze op bevel van Koning Lodewijk Napoleon omgedoopt en naar dat plaatsje genoemd.
Austerlitz werd trouwens ook de nieuwe naam van de legerplaats. In de buurt hadden zich inmiddels boeren en arbeiders gevestigd. De nieuwe nederzetting kreeg zelfs stadsrechten. Gedurende de Franse Tijd is de burgerlijke nederzetting Austerlitz blijven bestaan, maar haar stadsrechten werden verschraald tot een eretitel. Eveneens behouden bleef de Piramide van Austerlitz, die een belangrijke trekpleister zou worden. Na een periode van verval werd deze in de periode 2004 -2012 weer in oude luister hersteld.
In de omgeving van de legerplaats is al vroeg begonnen met de herbebossing van de heidevelden. Veel afgeplagde en afgestoven gronden bleken echter niet erg geschikt voor de houtteelt. Bemesting van de heidegronden leek dan ook gewenst. Een tijdlang kon de legerplaats Austerlitz hiervoor uitwerpselen leveren. In de 19de eeuw werden de heidevelden bij Zeist gaandeweg bebost. Ten zuidoosten van het wandelgebied bleef een flink stuk hei behouden. Daar bleven lokaal tot in de 20ste eeuw zandverstuivingen bestaan. In verband hiermee zou het landgoed, dat er in 1903 werd gesticht, Heidestein genoemd worden.
Pal ten noordwesten van het wandelgebied bleef nog lang een kleiner heideveld behouden. Ook hier waren de zandverstuivingen hardnekkig. Bij de punt van het langgerekte, driehoekige wandelgebied wordt een aantrekkelijk heiderelict met oude vliegdennen in stand gehouden. Zo komen de eruit oprijzende weelderig begroeide markante hoogten goed tot hun recht.
Een belangrijk deel van de beboste gronden behoorde tot de particuliere landgoederen Wallenburg en Austerlitz. In 1939 kocht Staatsbosbeheer deze gebieden aan. Op die manier ontstond de grote boswachterij Austerlitz die het gelijknamige dorp omsluit.
De naam van het deelgebied Hoog Kanje is ontleend aan een oude zandweg, die loopt vanuit het inmiddels gedeeltelijk bebouwde, voormalige landgoed Kerckebosch in de richting van het dorp Austerlitz. Een deel van deze weg vormt de zuidzuidoostrand van het wandelgebied. Uit praktische overwegingen werd hij in 1972 echter omgedoopt tot Grensweg.
De naam Hoog Kanje werd voor het eerst in 1784 vermeld. Mogelijk is die ontleend aan de in Zuid-Frankrijk gelegen stad Cagnes. Deze bestaat namelijk uit de stadsdelen Haute-Cagnes en Bas-Cagnes. Eveneens is het toponiem Kanje bekend van enkele woningen in de gemeente Maarn.
Bij de weg Hoog Kanje stond ongeveer op de plek waar later de r.k. kerk van de (flat)wijk Kerckebosch zou worden gebouwd ook een boswachterswoning die zo genoemd werd. Het was een wit huis met zadeldak. Het is in 1959 gesloopt. Ook deze kerk is onlangs vervangen door nieuwbouw.
En nu op Geopad
De door Staatsbosbeheer gemarkeerde wandelroute fungeert tevens als Geopad. Wanneer die wordt gevolgd krijg je een goed beeld van de bodem- en reliëfkenmerken. Hoog Kanje is een gebied met afwisselend kleine markante heuvels, heuvelpartijen, ruggen en vrij vlak terrein. Er komt zowel naaldhout als heide met oude vliegdennen voor. Dat maakt de wandeling gevarieerd en aantrekkelijk. De route wordt beschreven vanuit een parkeerterreintje aan de Grensweg.
Route 4,4 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.
Samenvatting
Hoog Kanje is een ten oosten van Zeist gelegen, langgerekt natuurrijk wandelgebied met afwisselend kleine hoogten en vrij vlak terrein. Het is grotendeels begroeid met bos, maar aan de zuidwestkant ligt een heideterrein met oude vliegdennen. Hoog Kanje is de zuidwestelijke uitloper van de staatsboswachterij Austerlitz. Die strekt zich uit over een groot gebied van de zuidwestelijke flank van de Utrechtse Heuvelrug.
Bij de opbouw en vormgeving van de ondiepe ondergrond speelden smeltwater en de wind een belangrijke rol. Het smeltwater deed dit al ca. 150.000 jaar geleden tijdens de Scandinavische landijsbedekking. De wind was vooral belangrijk tijdens en na de tienduizend jaar geleden geëindigde laatste ijstijd.
Het smeltwater zorgde eerst voor een pakket grindrijke zanden. Enkele tienduizenden jaren geleden dekte de wind de meeste plaatsen toe met een fijnzandige mantel. Het oppervlak daarvan kreeg daarna een golvend reliëf. Na de laatste ijstijd raakte het gebied begroeid met bos dat later vooral uit eiken en berken bestond.
Door houtkap en begrazing veranderden de natuurlijke loofbossen steeds meer in steppe- en heidevegetaties. Als gevolg van een sterke uitloging kreeg de bovengrond een asgrauwe kleur. Daaronder werden in de bodem humus houdende donkere banken gevormd. Dat gebeurde als gevolg van de opeenhoping van de weggespoelde bodembestanddelen. Op deze wijze ontstond een tegenwoordig als haarpodzol bekend bodemtype. Dat droogde niet zo snel uit door het vocht vasthoudende vermogen van de erin aanwezige humus.
Sinds de Middeleeuwen kwam door herhaaldelijk afplaggen van de uitgeloogde bovengrond los zand aan de oppervlakte te liggen. Daar ontstonden op droge plekken zandverstuivingen die plaatselijk nog tot in het begin van de 20ste eeuw voorkwamen. De verstuivingen leidden veelal tot het ontstaan van een grillig reliëf met koepelvormige heuveltjes, plateauachtige hoogten en dijkvormige ruggetjes. Die laatste zijn terug te vinden in Hoog Kanje.
Al omstreeks 1800 werd begonnen met de herbebossing van de heidevelden bij Zeist. Dit was toen een aangelegenheid van enkele particuliere grootgrondbezitters. In de 19e eeuw werd de meeste hei bij Zeist bebost. Ten noordwesten van het wandelgebied bleef echter nog een stuk hei behouden. Hier bleven toen ook nog zandverstuivingen mogelijk.
In 1939 kocht Staatsbosbeheer de grote landgoederen Wallenburg en Austerlitz waardoor de staatsboswachterij Austerlitz ontstond. Staatsbosbeheer markeerde er in het deelgebied Hoog Kanje een wandelroute van drie kilometer. Die wordt in deze brochure als geopad beschreven.