Bekijk eerst eens dit introductiefilmpje, gemaakt door onze Geo-cineast Marcel Creemers.
Het is waarschijnlijk moeilijk voor te stellen: zo’n 3000 jaar geleden lag ter plaatse van de huidige Aetsveldse Polder een groot binnenmeer. In dezelfde periode werd de Vecht een zijrivier van de Rijn. Deze Vecht zorgde uiteindelijk voor opvulling van dit meer. Wat maakt deze polder nu zo anders dan alle andere?
Waar
De Aetsveldsche polder ligt direct ten zuiden van Weesp in de provincie Noord-Holland.
toegevoegd door Geopark
Het gebied
Klei in plaats van veen
De Vecht voerde als Rijnarm het nodige slib mee. Dat werd in het meer afgezet. Het al aanwezige veen op de meerbodem werd daardoor afgedekt met zand en klei. Geleidelijk ontstond er een mozaïeklandschap van kleine stroompjes met wat hogere ruggetjes daarlangs (oeverwallen) en gebieden met zwaardere, dichte klei daarachter (komgronden). Toen er in een latere fase minder rivierwater werd aangevoerd, bleef alleen nog zware klei achter. Daarna kwam de veengroei weer op gang. De aanwezigheid van de klei als opvulling van het voormalige meer onderscheidt de Aetsveldse Polder sterk van alle veenlandschappen in de omgeving. Het is een kleipolder, geen veenpolder.
Gevolgen voor de ontginning
De opbouw van de ondergrond had directe invloed op de ontwikkeling van het cultuurlandschap. De kleiige gebieden behoorden tot de vroegst ontgonnen gebieden van laaggelegen West-Nederland. Vanaf de elfde eeuw begonnen ontginners in de veengebieden in het westen van Nederland de zogenaamde hoogveenkussens te ontwateren. Dat waren metershoge veenpakketten die boven de oeverwallen uitkwamen. Men liet het kletsnatte veen leeglopen door de aanleg van talloze parallelle sloten. Aan het patroon herkennen we dat hier sprake was van sturing van bovenaf, bijvoorbeeld door de landsheer. De ontginning van de kleigebieden gebeurde eerder. Omdat het patroon onregelmatig was, zal er van een centrale aansturing maar in beperkte mate sprake zal zijn geweest.
De ontginners groeven sloten vanaf de beter begaanbare, waarschijnlijk al langer bewoonde oeverwallen het veen in. Het dunne veenlaagje verdween door blootstelling aan de lucht al snel. Daardoor kwam de klei aan het oppervlak te liggen.
Historisch gebruik van het gebied
Waarschijnlijk is het gebied vanaf de ontginning eerst als akkerland gebruikt. Door het verdwijnen van het veen daalde het maaiveld tot onder het waterpeil van de Vecht. Gebruik als akkerland werd daardoor ingewikkelder. Doordat het maaiveld uiteindelijk lager kwam te liggen dan de Vecht was bemaling door windmolens vanaf de 15e eeuw noodzakelijk. Toch bleef het gebied nat. Na verloop van tijd werden de landerijen alleen nog als grasland gebruikt, want gras is bestand tegen natte omstandigheden op de dichte klei. Op de oeverwallen langs de Vecht stichtten vanaf de zeventiende eeuw welgestelde stadsbewoners kleine en grotere buitenplaatsen. Die bepalen door hun bebouwing en dichtere groen nog steeds het aanzicht van het gebied vanaf de Vecht. In 1873 werden de drie voormalige deelpolders van de Aetsveldse Polder verenigd om één gemeenschappelijke stoombemaling te kunnen organiseren. Kort daarna, in 1892, werd het Merwedekanaal, een bypass van de Vecht als transportroute, door de nieuwe verenigde polder gegraven.
Opgesomd: wat herkennen we nog?
- Het landgebruik, de bodemopbouw en de onregelmatige verkaveling als getuigen van de ontginning.
- De lage ligging van het gebied in vergelijking met de Vecht en het Merwedekanaal.
- Het stoomgemaal (Verlengd Buitenveer 19a) als zichtbaar overblijfsel van de (actieve) waterbeheersing sinds de vijftiende eeuw, inclusief de dijken langs de omliggende rivieren.
- De bewoningslinten op de oeverwallen.
- Het Merwedekanaal als logistieke opvolger van de Vecht.
Beheerder: particulier
- wandeling - Aetsveldroute 11,8 km, VVV