bijgewerkt 15-03-2019
Bron:Telluris en Tastbare Tijd, Roland Blijdenstijn-Provincie Utrecht
Ontstaansgeschiedenis
Na de vorming van de Utrechtse Heuvelrug bleef er tussen Baarn, Soest, Bilthoven en Hilversum een laagte achter, de Laagte van Pijnenburg. Later in het Saalien werden hier nog enkele bulten opgestuwd door het ijs: de Eng van Soest, een verhoging bij Baarn (Roosterbos) en 't Hooge Erf. Midden op deze heuvels liggen dalen uit de laatste ijstijd, het Weichselien, dit zijn sneeuwsmeltwaterdalen.
Rondom de geïsoleerde stuwwallen ligt de Laagte van Pijnenburg. Hier vormde zich na de laatste ijstijd uitgestrekte hoogvenen. Deze venen werden vanaf de 13e eeuw afgegraven. Roosterbos en ’t Hooge Erf vormde in die tijd door de hoog gelegen ligging een aantrekkelijk gebied voor de landbouw. Ook voor bewoning zijn de relatief hoog gelegen geïsoleerde stuwwallen een aantrekkelijke locatie geweest. Soest en Baarn zijn in oorsprong gebouwd op of aan de flanken van de dergelijke stuwwallen.
Laagte van Pijnenburg met de veenontginningsstructuur, de voornaamste (water)wegen en de buitenplaatsen met hun zichtlijnen op de geomorfologische ondergrond. Opvallend is dat alle buitenplaatsen zich in de lagere delen bevinden.
Laagte van Pijnenburg met de eigendomssituatie in 1832. In dit noordelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug was eeuwenlang sprake van ‘gemene gronden’. Na 1650 is praktisch het gehele gebied in handen gekomen van enkele grootgrondbezitters.
Aardkundige waarden
In het noordelijke deel van de Heuvelrug tussen Bilthoven, Baarn en Soest treffen we een twintigtal buitenplaatsen aan. Zeven buitens zijn inmiddels verdwenen. Het is een grillig verlopende stuwwalflank die de gebiedsstructuur hier heeft bepaald.
Het noordelijk deel van de Heuvelrug bestaat uit een stuwwalcomplex met drie gestuwde kernen: Hoog Baarn met een watertoren op het hoogste punt (+17,5 meter NAP), het gebied tussen de Hooge en de Lage Vuursche, waar een brandtoren stond (+20,7 meter NAP) en de Soester Eng, eveneens benut als plek voor een watertoren (+19 meter NAP).
Tussen deze heuvels heeft zich hoogveen gevormd, dat vanaf de 14de eeuw is afgegraven. Voor betere afvoer van het gestoken turf is op Utrechts initiatief omstreeks 1565 de Pijnenburger Grift of Praamgracht gegraven naar de Eem. Haaks op de hoogtelijnen van de stuwwalkoppen is het hoogveen ontgonnen volgens rechte strookverkavelingen. Die oriëntatie op het reliëf is goed te zien aan de verschillende richtingen van de percelen in het Soesterveen, het Heezerveen en het Baarnse veen.
Buitenplaatsen
Op de toppen van de stuwwal bleef lange tijd voldoende woeste grond beschikbaar om uitgestrekte lanen en jachtbossen aan te leggen. In het lagere deel tussen de stuwwalkoppen is de 14de-eeuwse Soestdijk aangelegd, een verhoogde weg als ontsluiting van de veenontginning. Samen met de latere Amsterdamsestraatweg vormde deze route een tweede basis voor de vestiging van buitenplaatsen.
Rond 1640-1650 verschenen de eerste buitenplaatsen van Amsterdamse regenten. Nabij de kruising van beide assen kwam het buitenhuis Soestdijk van de Amsterdamse burgermeester Cornelis de Graeff, dat na 1674 uitgroeide tot koninklijk jachtslot. Er tegenover bouwde zijn schoonzoon Jacob Bicker zijn buitenplaats De Eult, dat rond 1740 door Willem Gideon Deutz met een magistraal lanenstelsel en sterrenbos werd uitgebouwd (Baarnse Bos).
Aan de Praamgracht ontstond Pijnenburg met een imposant huis uit 1647 van de architect Philips Vingboons. Meer buitenplaatsen vestigden zich vanaf de 18de eeuw in het gebied, zoals Groeneveld in 1702 aan de Amsterdamsestraatweg. Aan de Hilversumsestraatweg verrees in 1790 het eerste Hooge Vuursche. Eyckenstein aan de Maartensdijkseweg groeide in 1780 van een hofstede uit tot een buitenplaats met imposante portico.
De komst van de spoorwegen in 1874 is in deze zone van ondergeschikt belang geweest voor de vestiging van buitenplaatsen. Voor de ontwikkeling van de Baarnse villaparken was de vestiging van het spoorwegstation echter van levensbelang. De buitenplaatsen met hun formele en vroeglandschappelijke parken liggen grotendeels op de strookverkavelingen van de oudere hoogveenontginningen, waarvan de richting is bepaald door de stuwwallen. Rechte lanenstelsels, oorspronkelijk georiënteerd op omliggende kerktorens, doorsnijden de bossen.
Pas bij latere buitenplaatsen als Berg en Dal (1890) en ’t Benthuys (1881) is gebruik gemaakt van de aanwezige hoogteverschillen om het hoofdhuis prominent te positioneren. Lage Vuursche werd omstreeks 1640 als kleine nederzetting rond de buitenplaats Drakensteyn gesticht. De structuur en het statige aanzien van de westzijde van Baarn worden nog steeds bepaald door de aanwezigheid van buitenplaatsen.
Een aspect dat zich ruimtelijk minder nadrukkelijk aftekent, maar in de ontwikkeling van de buitenplaatszone zeker een rol heeft gespeeld, is de aanwezigheid van de stadhouderlijke en Koninklijke familie Van Oranje-Nassau. Zo hebben de Oranjes hun stempel gedrukt op Soestdijk, Baarnse Bos, Rusthoek, Canton en Peking, Prins Hendriksoord, Ewijckshoeve en Drakensteyn. Het gebied rond Paleis Soestdijk kreeg een vorstelijke allure en gaven Baarn en Soest extra aantrekkingskracht voor vestiging van welgestelden.
In het huidige landschap is de invloed van classicistische parkelementen uit de periode 1640-1740 dominant; de invloed van jonge buitenplaatsen en villa’s is hieraan ondergeschikt. De lange lijnen en de zichtassen die gebruik maakten van de oudere strookverkavelingen sloten in de 17de eeuw goed aan op de toen opkomende Franse tuinstijl met zijn open zichtassen. De nieuw aangelegde lanen lagen óf parallel aan de verkavelingstructuur óf werden op markante punten als kerktorens en heuveltoppen in de omgeving uitgezet.
Met de lanen strekken de buitenplaatsen zich uit over een groot deel van het gebied en haken ze aan op de bossen, de agrarische gronden en het stedelijke gebied. Voorbeelden hiervan zijn te vinden op Groeneveld, Drakensteyn, Pijnenburg, Ewijckshoeve, De Eult en Eyckenstein.
Drie typen buitenplaatsen worden onderscheiden: de grote blokvormige buitenplaatsen aan de Praamgracht, de langgerekte buitenplaatsen in de veenontginningen en de verspreid gelegen, kleine buitenplaatsen aan de wegenstructuur. Het reliëf van de grillige verlopende stuwwal en de patronen van de veenontginningen zijn bepalend geweest voor de karakteristiek van deze buitenplaatszone. De meeste buitenplaatsen liggen op de rand van de laagte, veelal haaks op het reliëf.
De agrarische component is minder nadrukkelijk aanwezig dan in andere zones, behalve op grote landgoederen als Pijnenburg, Eyckenstein en Groeneveld, waar van oudsher meerdere boerderijen bij horen en waar het accent op bosbouw ligt. Kenmerkend voor de Laagte van Pijnenburg is de veel voorkomende combinatie van classicistische laanstelsels en landschappelijke aanleg, de compacte en duidelijk van omliggende bossen begrensde parkaanleg en het zicht op het hoofdhuis vanaf de ontsluitingsas.
Overige informatie
De volgende presentaties, artikelen en websites bieden interessante aanvullende informatie over ...
aardkundige waarden
- Een gedetailleerde omschrijving van de ontwikkeling van natuur, cultuur en landschap staat in de volgende beschrijving:
TELLURIS-Pijnenburg-gedetailleerde gebiedsbeschrijving
Wetenschappelijke bijdragen
- Grondboor en Hamer-kalksteenbanken Midden-Nederland 2006